Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda informele Raad Algemene Zaken van de ministers verantwoordelijk voor het EU Cohesiebeleid op 2 september 2022 in Praag (Kamerstuk 21501-08, nr. 875)
21 501-08 Milieuraad
Nr. 877 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 5 september 2022
De vaste commissie voor Europese Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 19 augustus 2022
inzake de Geannoteerde agenda informele Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid op 2 september
2022 in (Kamerstuk 21 501-08, nr. 875), de Geannoteerde agenda Raad Algemene Zaken (RAZ) van de Ministers verantwoordelijk
voor Cohesiebeleid van 2 juni 2022 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 865), het Verslag van de Raad Algemene Zaken (RAZ) van de Ministers verantwoordelijk
voor Cohesiebeleid van 2 juni 2022 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 870), het Verslag van de Informele Raad Algemene Zaken (RAZ) voor de Ministers verantwoordelijk
voor Cohesiebeleid van 1 maart 2022 en appreciatie technische wijziging aan het voorstel
tot de verhoging van de voorfinanciering uit de REACT-EU-middelen (Kamerstuk 21 501-08, nr. 864), de Appreciatie nieuw voorstel Europese Commissie: aanpassing van de verordening:
herstelbijstand voor cohesie en de regio’s van Europa (REACT-EU) (Kamerstuk 22 112, nr. 3368) en de Indiening partnerschapsovereenkomst en overzicht en appreciatie uitkomsten
onderhandelingen EU-fondsen onder Cohesiebeleid (Kamerstuk 27 813, nr. 35).
De vragen en opmerkingen zijn op 30 augustus 2022 aan de Minister van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 2 september 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Bromet
De adjunct-griffier van de commissie, Poulino
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda ten behoeve van de Informele Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid d.d. 2 september
2022 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 875). Zij hebben een aantal aanvullende vragen en opmerkingen.
Deze leden lezen dat het Tsjechische voorzitterschap twee onderwerpen prioriteert.
Ten eerste het cohesiebeleid post 2027 en ten tweede de rol van het cohesiebeleid
in het omgaan met crises en noodsituaties. Oordeelt de Minister dat het over het eerste
onderwerp op dit moment nog te voorbarig is om concrete posities in te nemen over
het cohesiebeleid na 2027? Voornoemde leden vinden het uitermate belangrijk dat Nederland
proactief is in het bepalen en beschermen van haar prioriteiten bij het toekomstige
cohesiebeleid. Daarnaast vinden zij het uitermate belangrijk dat er ook voor het verschijnen
van het mid-term review en het 9e cohesieverslag een duidelijke Nederlandse positie
is.
1.
Zij vragen of de Minister deze visie deelt. Verder vragen de leden van de VVD-fractie
of de Minister kan aangeven hoe zij haar visie op het cohesiebeleid post 2027 zo goed
mogelijk naar voren kan brengen en hoe het krachtenveld er rond het cohesiebeleid
post 2027 uitziet. Zijn er landen die hun prioriteiten al wel bepaald hebben, en deze
publiekelijk of achter de schermen naar voren brengen? Wat zijn deze prioriteiten?
Antwoord
Het kabinet vindt de zogenaamde mid-term review van het cohesiebeleid in 2025, alsook
het in dat jaar te verwachten 9e cohesieverslag, van belang om het denken richting post 2027 te begeleiden. Dat wil
niet zeggen dat het kabinet zal wachten met het innemen van een positie tot dat moment.
Op dit moment verkent het kabinet welke positie Nederland zou moeten en willen innemen
in het denken richting een cohesiebeleid post 2027. Tijdens de informele RAZ zullen
we langs de lijnen van de GA interveniëren. Hierin is aangegeven dat het voor Nederland
van belang is dat cohesiebeleid zich primair blijft richten op structurele hervormingen
en investeringen in innovatie, vergroening, digitalisering, menselijk kapitaal en
sociale inclusie. Het kabinet zal ook -waar mogelijk- optrekken met gelijkgestemde
lidstaten.
Op dit moment heeft het kabinet geen aanwijzingen dat er lidstaten zijn die al een
uitgekristalliseerde positie hebben op het cohesiebeleid post 2027. Indien tijdens
de informele cohesieraad meer duidelijk wordt over het krachtenveld, zullen we uw
Kamer in het verslag over de Raad hierover informeren.
2.
Daarnaast vragen deze leden of het mogelijk is van de prioritering van post 2027 bij
de informele RAZ op 2 september gebruik te maken om de Nederlandse prioriteiten (structurele
hervormingen en investeringen in innovatie, vergroening, digitalisering, menselijk
kapitaal en sociale inclusie) zo goed mogelijk naar voren te brengen.
Antwoord
Tijdens de informele RAZ zullen we langs de lijnen van de GA interveniëren. Hierin
is aangegeven dat het voor Nederland van belang is dat cohesiebeleid zich primair
blijft richten op structurele hervormingen en investeringen in innovatie, vergroening,
digitalisering, menselijk kapitaal en sociale inclusie.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en hebben
hierover nog enkele vragen.
Deze leden achten het van groot belang dat het cohesiebeleid gemoderniseerd en toekomstbestendig
wordt gemaakt, met een belangrijke rol voor het halen van de klimaatdoelen in heel
de Europese Unie.
3.
Daarom zijn de aan het woord zijnde leden benieuwd waarom de Minister aangeeft pas
in 2025 een standpunt in te willen nemen, gezien de toekomst van de cohesiefondsen
nu al voor het eerst geagendeerd staan. Waarom kiest de Minister hiervoor?
Antwoord
Ik verwijs u, voor het antwoord op deze vraag, graag naar het antwoord op vraag 1.
4.
Acht de Minister het van belang dat het cohesiebeleid structurele langetermijndoelen
volgt of ziet de Minister ook graag dat het cohesiefonds beschikbaar blijft ten tijden
van crises en noodsituaties?
Antwoord
Het kabinet probeert de balans tussen crisisbestrijding enerzijds en langetermijninvesteringen
anderzijds binnen het cohesiebeleid te bewaren. Tegelijkertijd zal het kabinet bij
mogelijke crisisbestrijdende maatregelen altijd goed kijken naar de aard, tijdelijkheid,
richting en omvang van die maatregelen. Ook is het kabinet van mening dat de maatregelen
ten behoeve van crisisbestrijding vaak hand in hand kunnen gaan met de langetermijnbelangen
van de Unie.
5.
Voornoemde leden ontvangen graag een inschatting welke lidstaten met welk percentage
in aanmerking lijken te komen voor het FAST-CARE voorstel. Wat betekent dit voor Nederland?
Deze leden vragen of de Minister de huidige plannen voldoende ingericht acht op de
mogelijkheid dat het conflict in Oekraïne nog langdurig zal blijven voortbestaan.
Zo nee, welke mogelijkheden zijn er voor nieuwe inzet van cohesiebeleid? Daarnaast
vragen de leden van de D66-fractie waarom ervoor is gekozen enkel vluchtelingen uit
Oekraïne mee te tellen.
Antwoord
Alle lidstaten komen, zodra het voorstel wordt aangenomen, in aanmerking voor het
gebruik van de maatregelen uit het FAST-CARE voorstel. De maatregelen uit dit voorstel
hebben betrekking op de reeds verdeelde enveloppes van het cohesiebeleid 2014–2020
en 2021–2027. Voor Nederland zijn de programma’s van EFRO en ESF uit de 2014–2020
programmaperiode geheel of bijna geheel gecommitteerd aan eindbegunstigden. Tevens
heeft Nederland zelf geen middelen uit het Cohesiefonds, aangezien dat alleen toegewezen
wordt aan lidstaten met een BNP per hoofd dat lager is dan 90% van het EU gemiddelde.
Het lijkt dan ook niet voor de hand liggend dat Nederland gebruik zal maken van de
mogelijkheden die worden gecreëerd binnen de programma’s uit de 2014–2020 periode.
Voor de mogelijkheden binnen de programmaperiode 2021–2027, inventariseert het kabinet
op dit moment de noodzaak en behoefte van eventueel gebruikmaken van deze maatregelen.
De maatregelen uit FAST-CARE zijn slechts van toepassing op de jaren 2022 en 2023,
en lijken daarmee niet bedoeld voor een langere termijn. Aangezien FAST-CARE door
de Europese Commissie is ontwikkeld als respons op de consequenties voor de EU van
de Russische agressie in Oekraïne, lijkt het voor de hand liggend de maatregelen geschikt
te maken voor vluchtelingen uit Oekraïne naar de EU.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en hebben
hier nog enkele vragen over.
Interregionale innovatie investeringen
6.
De leden van de VVD-fractie vragen welke invloed een uitbouw van instrumenten zoals
Interregionale Innovatie Investeringen voor de Nederlandse deelname aan cohesiefondsen
kan hebben. Daarnaast vragen zij welke mogelijkheden hier liggen voor Nederlandse
deelname en samenwerking met regio’s in andere lidstaten, en welke kansen dit in het
bijzonder biedt voor de Nederlandse grensregio’s.
Antwoord
Dit instrument gaat specifiek over het Europees verbinden van innovatieve ecosystemen
tussen regio’s in de gehele EU. Er is hierbij geen extra aandacht voor grensregio’s,
maar het is ook mogelijk dit soort verbindingen aan te gaan met directe buurtlanden.
7.
De leden van de CDA-fractie geven aan dat de interregionale innovatie investeringen
(I3) partnerschappen bevordert in verschillende sectoren binnen de Europese Unie.
Deze leden vragen in hoeverre Nederlandse onderzoekers, bedrijven en het maatschappelijk
middenveld betrokken is bij? dergelijke investeringen. Op welke manier is Nederland
betrokken bij verschillende investeringsgebieden? Wat is onze bijdrage binnen dit
cohesiebeleid?
Antwoord
Dit instrument is ontwikkeld onder het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling
(EFRO) en blijft daarmee duidelijk een cohesie-instrument. Dit betekent dat er een
speciale pijler binnen het instrument I3 is voor minder ontwikkelde regio’s. Het idee
binnen die pijler genaamd «capacity building», is dat er door middel van samenwerking
met meer ontwikkelde regio’s een effect optreedt waarbij de minder ontwikkelde regio’s
door samen te werken aan een daadwerkelijke innovatieve investering, kunnen leren
van meer ontwikkelde regio’s. Nederland is betrokken, zoals te lezen in het antwoord
op vraag 5, bij verschillende projectaanvragen waarbij in totaal 25 regionale partijen
in de eerste call hebben kunnen meedoen. De impact van projecten onder I3 moet met
name op het regionaal bedrijfsleven liggen. Andere partners kunnen deelnemen, maar
70% van de middelen moet ten goede komen aan het regionale MKB.
8.
Voornoemde leden zien dat er binnen het cohesiebeleid speciale aandacht is voor steden
en stedelijke regio’s. Zij vinden het uiteraard belangrijk de verschillende type regio’s
te onderkennen. Echter, zij vinden het ook belangrijk genoeg aandacht te hebben voor
de regio’s en niet alleen stedelijke samenwerking. Waar wordt het onderscheid gemaakt
tussen steden en regio’s binnen dit beleid? Waarom wordt dit extra onderscheid gemaakt?
Antwoord
Het cohesiebeleid richt zich van oudsher zowel op regio’s als op steden. In de nieuwe
programmaperiode is de aandacht voor steden toegenomen als gevolg van de Europese
Agenda Stad/Urban Agenda for the EU. Zo moet ten minste 8% van de middelen van het
Fonds voor de Regionale Ontwikkeling (EFRO) op nationaal niveau worden toegewezen
aan duurzame stedelijke ontwikkeling. In Nederland wordt hieraan invulling gegeven
binnen het landsdeel West.
9.
De leden van de CDA-fractie merken op dat er binnen Nederland regionale ontwikkelingsmaatschappijen
actief zijn, welke ook de kansen voor investeringen in de regio’s zien kunnen duiden.
Zij vragen of deze zijn betrokken bij dit beleid. Zo ja, in hoeverre en op welke aspecten
zijn zij hierbij betrokken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Diverse regionale ontwikkelingsmaatschappijen zijn een belangrijke stakeholder bij
de totstandkoming en uitvoering van de landsdelige EFRO-programma’s. Daarnaast is
er betrokkenheid bij het promoten van openstellingen en het opwerken van projectideeën.
Ook nemen zij in voorkomend geval deel aan goedgekeurde projecten. Daarnaast zijn
er voorbeelden waarbij de regionale ontwikkelingsmaatschappij een stimuleringsregeling
uitvoert, gesubsidieerd met EFRO-middelen. Tot slot is er een aantal regionale ontwikkelingsmaatschappijen
dat betrokken is bij de ontwikkeling van I3 projectvoorstellen.
Inzet cohesiebeleid crises en noodsituaties
De leden van de VVD-fractie ondersteunen de positie van de Minister betreffende de
rol van het cohesiebeleid in het omgaan met crises en noodsituaties. Ze vinden het
belangrijk dat EU-middelen ten behoeve van crisisbestrijding binnen de afgesproken
financiële kaders van het Meerjarig Financieel Kader worden gevonden. Ook steunen
deze leden de lijn dat crisisbestrijding vanuit de cohesiefondsen zoveel mogelijk
op zo’n manier plaatsvindt dat investeringen, hervormingen en groeivermogen voor de
langere termijn niet uit het oog worden verloren.
10
Voornoemde leden vragen of inzicht kan worden gegeven in het speelveld omtrent deze
positie. Hoe verhoudt Nederland zich tot andere lidstaten? Is de Minister ervan overtuigd
dat de Nederlandse positie omtrent het cohesiebeleid en crises voldoende gewaarborgd
is?
Antwoord
Voor Nederland is het van belang dat de focus van het cohesiebeleid op lange termijn
socio-economische ontwikkeling gericht blijft, en hiermee bevindt Nederland zich in
het gezelschap van een aantal gelijkgestemde lidstaten die dergelijke standpunten
ook bezigen. Nederland, samen met diezelfde gelijkgestemde lidstaten, wijst er vaak
op dat er voldoende flexibiliteit is ingebouwd in de bestaande wetgeving van het cohesiebeleid.
Onder andere lidstaten die te maken hebben met meer Oekraïense vluchtelingen dan gemiddeld
in de EU, bepleiten meer flexibiliteit dan tot nog toe gegeven wordt.
Op dit moment lijkt deze positie voldoende gewaarborgd. Voor de toekomst is dit lastig
te zeggen, aangezien er continue situaties optreden in de (de lidstaten van) de Europese
Unie die ervoor kunnen zorgen dat posities van lidstaten veranderen. Zo kunnen lidstaten
verkiezingen hebben, of kunnen nieuwe crises lidstaten nopen tot een veranderende
positie.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister aan de ene kant van mening is dat
cohesiegelden voornamelijk voor lange termijn cohesie van de EU ingezet moeten worden
en dat deze nu steeds vaker gebruikt wordt voor crisismaatregelen. Deze leden lezen
ook dat de Minister van mening is dat er niet «zomaar» nieuwe financieringsinstrumenten
bij zouden moeten komen.
11.
Vermoedt de Minister dat er tijdens deze informele Raad gesproken zal worden over
het ontwikkelen van nieuwe financieringsinstrumenten?
Antwoord
Nee, dat vermoeden heb ik niet.
12.
Voornoemde leden vragen of de Minister of het ermee eens is dat het MFK een vrij lange
periode beslaat, zeven jaar, en dat de afgelopen jaren is gebleken dat bij het maken
van deze begroting niet op iedere crisis geanticipeerd kan worden. Kan het daarom
nodig blijken om extra instrumenten te ontwikkelen nadat de begroting al is gevormd?
Antwoord
Een looptijd van zeven jaar kent voor- en nadelen. Zo brengt een langere looptijd
bestuurlijke rust in het proces doordat niet steeds opnieuw hoeft te worden onderhandeld.
De onderhandelingen over het huidige MFK 2021–2027 hebben bijvoorbeeld ruim drie jaar
geduurd (2018–2020). Tegelijkertijd ziet het kabinet dat een langere looptijd ten
koste kan gaan van de flexibiliteit van de EU-begroting. De looptijd van het MFK zal
onderdeel zijn van de onderhandelingen over het volgende MFK vanaf 2028.
De Europese begroting kent verschillende middelen om te kunnen anticiperen op onvoorziene
omstandigheden. Ten eerste bevat de Europese jaarbegroting marges tussen de begrote
vastleggingen- en betalingenniveaus en de jaarlijkse plafonds uit het MFK. Deze marges
zijn nadrukkelijk bedoeld om in te kunnen zetten bij situaties die op voorhand niet
konden worden voorzien. Bij de onderhandelingen voor de jaarbegroting zet Nederland
structureel in op ruime vastleggingen- en betalingenmarges. Ten tweede zijn er verschillende
instrumenten die ingezet kunnen worden in crisissituaties. Zie voor deze instrumenten
de beantwoording op vraag 18. Het kabinet zet erop in om eerst deze middelen in te
zetten voordat eventuele aanvullende afdrachten voor extra instrumenten worden overwogen.
13.
De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat cohesiegelden gebruikt moeten worden
om de structurele ongelijkheid tussen lidstaten te verkleinen. Deze leden vrezen dat
als cohesiegelden steeds meer gebruikt worden om crisismaatregelen te nemen, dat structurele
voorzieningen daar onder komen te lijden. Voornoemde leden willen deze langetermijndoelen
dan ook niet laten ondersneeuwen door bij voorbaat nieuwe financieringsinstrumenten
uit te sluiten. Hoe staat de Minister hierin?
Antwoord
Het kabinet probeert de balans tussen crisisbestrijding enerzijds en langetermijninvesteringen
anderzijds binnen het cohesiebeleid te bewaren. Tegelijkertijd zal het kabinet bij
mogelijke crisisbestrijdende maatregelen altijd goed kijken naar de aard, tijdelijkheid,
richting en omvang van die maatregelen. Ook is het kabinet van mening dat de maatregelen
ten behoeve van crisisbestrijding vaak hand in hand zullen kunnen gaan met de langetermijnbelangen
van de Unie. Voor wat betreft eventuele nieuwe financieringsinstrumenten geldt dat
het kabinet erop inzet om eerst middelen uit bestaande instrumenten prudent in te
zetten, voordat eventuele aanvullende afdrachten voor extra instrumenten worden overwogen.
14.
De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk binnen de huidige financiële kaders
te blijven in de Europese Unie. Zij vragen welke financieringsinstrumenten er binnen
het huidige MFK zijn wanneer een onverwachte crisis zich voordoet op dit moment. Zij
vragen welke instrumenten er al zijn en welke nog in ontwikkeling zijn.
Antwoord
Het MFK bevat verschillende instrumenten om te kunnen voorzien in crisissituaties.
Ten eerste bestaat er de Reserve voor solidariteit en noodhulp. Dit instrument omvat
twee voormalige instrumenten, namelijk het Solidariteitsfonds van de Europese Unie
en de Reserve voor noodhulp. Het instrument kan zowel ingezet worden voor de ondersteuning
bij natuurrampen als voor noodhulp aan lidstaten buiten de grenzen van de Europese
Unie. Zo heeft Nederland een aanvraag gedaan bij dit Solidariteitsfonds naar aanleiding
van de overstromingen in Limburg. Ten tweede is er het Flexibiliteitsinstrument, dat
kan worden ingezet in situaties die niet kunnen worden gedekt door de huidige Europese
begroting. Het flexibiliteitsinstrument is bedoeld om in een begrotingsjaar bepaalde
uitgaven mogelijk te maken die niet gefinancierd konden worden binnen de plafonds
van een begrotingscategorie. Onbenutte middelen van het Europees Fonds voor aanpassing
aan de globalisering (EFG) en Solidariteitsfonds van de Europese Unie kunnen ook worden
toegevoegd. Ten derde kan het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en
internationale samenwerking worden ingezet, dat een onderdeel omvat dat ziet op humanitaire
hulp, om zowel op de korte als de lange termijn de gevolgen van humanitaire rampen
te mitigeren. Ten vierde bestaat er het Uniemechanisme voor civiele bescherming (rescEU),
waarmee lidstaten humanitaire hulp kunnen verlenen aan zowel andere EU-lidstaten als
landen buiten de EU, in de vorm van (onder andere) medische goederen, tenten en andere
benodigdheden voor snelle opvang. Tenslotte kan het Enkelvoudig marge-instrument worden
inzet om ongebruikte middelen uit eerdere begrotingsjaren in te zetten in latere begrotingsjaren.
Naast deze instrumenten bevat de Europese begroting doorgaans marges onder de uitgavenplafonds
om ruimte te maken voor onvoorziene omstandigheden. Ook is er de mogelijkheid om regels
voor uitgaven binnen instrumenten te flexibiliseren zodat beschikbare middelen ook
aan crisisuitgaven kunnen worden besteed.
Balans tussen crisisbestrijding enerzijds en langetermijninvesteringen
15.
De leden van de CDA-fractie hechten belang aan de lange termijninvesteringen die plaatsvinden.
Kan de Minister aangeven hoe er genoeg begeleiding en duidelijkheid wordt geboden
aan ondernemers die willen investeren via deze lange termijn investeringen. Is er
een zekerheid die vanuit nationale regeringen of de Europese Unie kan worden geboden
waardoor investeren aantrekkelijker wordt gemaakt?
Antwoord
De fondsen onder het cohesiebeleid lopen parallel aan het Meerjarig Financieel Kader
(MFK), wat wil zeggen dat ze voor 7 jaar vastliggen. Daarnaast hebben de programma’s
van de fondsen onder het cohesiebeleid, de mogelijkheid na deze 7 jaar nog 3 jaar
door te lopen voor de afronding van de gesubsidieerde activiteiten. De typen investeringen
waar gedurende deze jaren op wordt ingezet, staan beschreven in de Operationele Programma’s
van de verschillende fondsen. Deze zijn openbaar en voor iedereen te lezen. Hierdoor
wordt er voor een lange periode duidelijkheid verschaft waarop wordt ingezet door
de diverse fondsen.
Uitvoering en invulling van deze programma’s geschiedt via de regio’s.
Overig
16.
De leden van de D66-fractie geven aan dat zij begrepen dat Hongarije inmiddels gereageerd
heeft op de tegen hen gestarte rechtstaatmechanisme procedure. Wat verwacht de Minister
van de reactie van de Europese Commissie? Verwacht zij dat er fondsen gekort zullen
worden? Zo ja, weet de Minister al welke fondsen? Zal dit ook tijdens deze Raad besproken
worden? Bent u bereid in Brussel aan te geven dat wat Nederland betreft zo veel mogelijk
fondsen die naar Hongarije gaan gestopt moeten worden, tot er significante verandering
heeft plaatsgevonden?
Antwoord
De Commissie heeft op 27 april jl. op grond van de MFK-rechtsstaatverordening een
schriftelijke kennisgeving en een aanvullend informatie verzoek aan Hongarije gestuurd,
waarmee de procedure om tot opschorting of stopzetting van EU-middelen te komen, is
gestart. Deze procedure is met diverse waarborgen omkleed, en bestaat uit een aantal
stappen. Laatstelijk heeft de Commissie op 22 juli jl. in een brief aan Hongarije
uiteengezet welke maatregelen zij voornemens is aan de Raad voor te stellen. Hierop
heeft Hongarije gereageerd. Het kabinet heeft niet de beschikking over deze vertrouwelijke
correspondentie tussen de Commissie en Hongarije en heeft daarmee geen inzicht in
de maatregelen die de Commissie mogelijk zal voorstellen, noch in de voorstellen van
Hongarije om aan de bezwaren van de Commissie tegemoet te komen. Het kabinet blijft
er bij de Commissie op aandringen de mogelijkheden die de MFK-rechtsstaatverordening
biedt, ten volle te benutten. Dit onderwerp staat niet op de agenda van de informele
Cohesieraad.
17.
Voornoemde leden zijn van mening dat er echt significante verbetering te zien moet
zijn voordat Hongarije nieuwe EU-subsidies kan ontvangen. Daarbij hebben zij ook de
zorg dat Fidesz een absolute meerderheid in het Hongaars parlement heeft. De premier
van Hongarije kan daarmee wetten zoals de anti-homowet intrekken om goed voor de dag
te komen in Brussel, maar dat direct nadat zij geld hebben ontvangen weer terug draaien.
Deelt de Minister deze zorgen? Zo ja, zal zij dit ook in Brussel bij de Europese Commissie
aankaarten?
Antwoord
De Europese Commissie heeft de MFK-rechtsstaatverordening geactiveerd tegen Hongarije.
Het kabinet verwelkomt deze stap. Deze procedure kan leiden tot opschorting of stopzetting
van de uitkering van EU-middelen. Daarvoor moet sprake zijn van schendingen van de
beginselen van de rechtsstaat die voldoende rechtstreekse gevolgen (dreigen te) hebben
voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Het kabinet blijft er
bij de Commissie op aandringen de mogelijkheden die de MFK-rechtsstaatverordening
biedt, ten volle te benutten. Daarnaast blijft het kabinet zich inzetten op het zo
volledig en adequaat mogelijk toepassen van het beschikbare instrumentarium om de
rechtsstaatsproblematiek in Hongarije aan te pakken.
18.
Tot slot zien de leden van de D66-fractie dat er een rechtszaak is aangespannen tegen
de Raad, die het besluit van de Raad om het goedkeuren van het coronaherstelplan van
Polen aanvecht. Kan Nederland zich bij die rechtszaak aansluiten en dat steunen? Zo
ja, kan zij de Kamer hier verder over informeren wat de inzet van Nederland zal zijn?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Op 28 augustus jl. hebben vier Europese koepelorganisaties van rechtersverenigingen
een beroep tot nietigverklaring ingediend bij het Gerecht van de EU (onderdeel van
het EU Hof van Justitie, eerste aanleg) tegen het Uitvoeringsbesluit van de Raad ter
goedkeuring van het Poolse herstelplan. De zaak is nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad
van de EU. Zodra dat het geval is, geldt een termijn van zes weken voor het indienen
van een interventieverzoek. Het kabinet zal over het al dan niet indienen van een
interventieverzoek tijdig een beslissing nemen en de Kamer hierover informeren. Het
kabinet blijft zich in Europees verband hard maken voor onafhankelijke rechtspraak.
19.
De leden van de CDA-fractie willen het belang van de strategische autonomie van Europa
en haar regio’s benadrukken. De afgelopen periode is dit door veranderende geopolitieke
context steeds belangrijker geworden. Deze leden vragen hoe strategische autonomie
via dit cohesiebeleid bijdraagt aan de strategische autonomie. Kan de Minister hier
concrete voorbeelden aandragen? Is het mogelijk strategische autonomie binnen het
cohesiebeleid beter mee te nemen en te prioriteren?
Antwoord
Het cohesiebeleid is er primair op gericht om «de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus
van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's [...]
te verkleinen», hierbij wordt dus niet specifiek gezocht naar maatregelen ten bevordering
van strategische autonomie. Het cohesiebeleid draagt bij aan een meer weerbare economie
van de gehele Europese Unie. Investeringen hiertoe, waaronder extra innovatie investeringen,
dragen op deze manier mogelijk indirect bij aan de strategische autonomie. Aangezien
er vanuit het cohesiebeleid niet specifiek wordt ingezet op strategische autonomie,
kan hier dus ook geen voorbeeld van worden gegeven. De Nederlandse regio’s hebben
goedkeuring van de Europese Commissie ontvangen op de Operationele Programma’s EFRO
voor de periode 2021–2027. Hierdoor is het niet meer mogelijk fundamentele aanpassingen
te doen aan deze programma’s, binnen de huidige programmaperiode die loopt tot 2027.
Voor het cohesiebeleid post 2027, is het kabinet op dit moment bezig met verkennen
van haar positie.
Geannoteerde agenda Raad Algemene Zaken (RAZ) van de Ministers verantwoordelijk voor
Cohesiebeleid van 2 juni 2022 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 865) en het Verslag van de Raad Algemene Zaken (RAZ) van de Ministers verantwoordelijk
voor Cohesiebeleid van 2 juni 2022 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 870)
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en het
verslag van de RAZ EU Cohesiebeleid van 2 juni te Luxemburg. Hierover hebben zij nog
enkele vragen.
20.
In de geannoteerde agenda wordt vermeld dat Nederland het «do no harm to cohesion»-principe
lastig uitvoerbaar vindt en moeite heeft het te verbinden met andere prioritaire doelen
van de EU, zoals de groene en digitale transitie. De Minister geeft aan geen verplichtingen
en beleidstoetsen aan het principe te willen koppelen. In het verslag van de vergadering
van 2 juni 2022 wordt aangegeven dat Eurocommissaris Ferreira kort inging op het «do
no harm to cohesion»-principe, waarbij zij het belang ervan onderschreef. De aan het
woord zijnde leden vragen wat de indruk van de Minister is over de positie van andere
lidstaten? Wat is de appreciatie van het Europees Parlement omtrent de kansen tot
een toetsing van het principe? Wat zijn de consequenties voor Nederland van een dergelijke
invoering? En wat is de meerwaarde van toevoeging van dit principe, aangezien lidstaten
nu al klaagden dat het cohesiebeleid complex is en veel administratieve lasten kent?
Antwoord
Op dit moment heeft het kabinet niet de indruk dat andere lidstaten een andere positie
dan Nederland hebben. Alle lidstaten houden eventuele ontwikkelingen omtrent dit principe
in de gaten, maar geen van de lidstaten spreekt zich uit voor het vastleggen van een
formele toetsing hiervan. Het kabinet acht de kans op formele toetsing in de toekomst
dan ook laag. Ook vanuit het Europees Parlement heeft het kabinet op dit moment nog
geen aanwijzingen dat men dit wil verplichten. Het is erg onduidelijk wat de consequenties
zouden zijn, omdat dit principe nooit volledig uitgewerkt is. De Europese Commissie
wil met het principe aangeven dat er bij andere beleidsontwikkelingen aandacht zou
moeten zijn voor de impact op de Europese cohesie, zodat er minder beleid ontwikkeld
wordt dat de ongelijkheid in de Unie (ernstig) vergroot. Het kabinet denkt dat extra
aandacht vragen voor deze effecten, zoals nu gebeurd, goed is, maar gelooft niet in
een afdwingbaar principe. De reden hiervoor ligt voor een groot deel besloten in de
praktische uitvoerbaarheid en complexiteit die dit met zich mee zou brengen.
Indiening partnerschapsovereenkomst en overzicht en appreciatie uitkomsten onderhandelingen
EU-fondsen onder Cohesiebeleid (Kamerstukken 27 813 en 21 501-08, nr.35)
21.
De leden van de VVD-fractie hebben nog enkele vragen over de EU-structuurfondsen die
vallen onder de Common Provisions Regulation (CPR). Het cohesiefonds is hier een van,
maar er zijn nog verscheidene andere fondsen die hieronder vallen. Deze leden lezen
dat de vereisten voor investeringen in innovatie voor minder ontwikkelde- en transitieregio’s
geleidelijk verlaagd zijn van 45% naar 25%, een verschil van 20% van de originele
inzet. Hoe apprecieert de Minister de onderhandelingen rondom innovatie-investeringen?
Vindt de Minister dat er nu nog voldoende investeringen gaan naar innovatie? Zo nee,
wat kan hier nog aan gedaan worden?
Antwoord
Zoals beschreven in de Kamerbrief « indiening van de partnerschapsovereenkomst en
overzicht en appreciatie uitkomsten onderhandelingen EU-fondsen onder Cohesiebeleid»1, was het kabinet niet positief over de verlaging van de vereiste investeringen in
innovatie binnen het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds
(CF). Deze verlaging verschilt per type van regio, en daalt voor transitieregio’s
van 45% naar 40% en voor minder ontwikkelde regio’s van 35% naar 25%. Ondanks dat
het kabinet liever had gezien dat de originele inzet behouden was gebleven, is de
verplichte allocatie naar innovatie, hoger dan in de periode 2014–2020. Daarnaast
is het kabinet tevreden over het feit dat de verplichte allocatie naar innovatie-investeringen
voor meer ontwikkelde regio’s op peil is gebleven.
22.
De leden van de VVD-fractie hechten groot belang aan Europese samenwerking op het
gebied van migratieproblematiek en veiligheid. Hiervoor bestaan een aantal fondsen,
te weten het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF), het Fonds voor interne
veiligheid (ISF) en het Instrument voor financiele steun voor grensbeheer en visumbeleid
(BMVI). Alle drie hebben de voorwaarde dat overige gelden in 2024 worden toegekend
aan lidstaten mits 10% van het initieel toegekende is besteed. Deze leden vragen hoe
het gaat met dit doel. Is het halen van de 10% marge een ambitie van de Minister?
Zo ja, wordt deze gehaald in 2024?
Antwoord
Bij de uitvoering van de programma’s onder de Migratie- en Veiligheidsfondsen 2021–2027,
AMIF, ISF en BMVI, is het de ambitie om vóór de tussentijdse evaluatie in 2024 een
minimale besteding van 10% te hebben gerealiseerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken -
Mede ondertekenaar
J.T. Poulino, adjunct-griffier