Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over het gebrek aan aandacht voor de gesubsidieerde rechtsbijstand op rechtenopleidingen
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Ministers voor Rechtsbescherming en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het gebrek aan aandacht voor de gesubsidieerde rechtsbijstand op rechtenopleidingen (ingezonden 9 juni 2022).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de
Minister voor Rechtsbescherming (ontvangen 15 juli 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2021–2022, nr. 3316.
Vraag 1
Kent u het opinieartikel «Rechtenstudenten zijn meer bezig met hun carrière dan met
rechtvaardigheid»?1 Kunt u op de inhoud reageren?
Antwoord 1
Ik vind het – net zoals de auteur van het opinieartikel – belangrijk dat instellingen
voor hoger onderwijs mede aandacht besteden aan de persoonlijke ontplooiing van de
studenten en aan bevordering van hun maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. De
instellingen voor hoger onderwijs dienen volgens de wet deze doelstellingen te realiseren.
Het is aan de instellingen zelf om invulling te geven aan die brede opdracht. Zij
kunnen dit bijvoorbeeld doen door het aanbieden van onderwijs in bepaalde vakken en
het organiseren van stages en projecten met externe partijen. Daarnaast kunnen de
hogeronderwijsinstellingen extracurriculaire vakken of bijvoorbeeld studium generales
aanbieden die niet direct binnen het opleidingsdomein vallen. Denk daarbij aan lezingen
over rechtsstatelijkheid.
Vraag 2
Heeft u ook signalen dat er steeds minder interesse is in de sociaal advocatuur en
dat dit te verklaren is door de manier waarop de opleiding is vormgegeven?
Antwoord 2
Uit de cijfers van de Raad voor Rechtsbijstand («de Raad») blijkt dat er in 2021 8.142
advocaten stonden ingeschreven bij de Raad. Daarvan waren er in 2021 6.218 actief.
Dit betekent dat aan hen minimaal één toevoeging is verleend in 2021.2 Aan bijna 2.000 ingeschreven advocaten is géén toevoeging verleend in 2021. Gebleken
is dat er 457 advocaten actief zijn geworden ten opzichte van 2020. Zij hebben in
2020 geen toevoeging aangevraagd. Dit is de instroom. En er zijn in 2021 768 advocaten
inactief geworden ten opzichte van 2020. Dit is de jaarlijkse uitstroom. Deze aantallen
vormen geen trendbreuk met de afgelopen jaren. De spreiding over leeftijdscategorieën
duidt op een aanstaande vergrijzing en onvoldoende aanwas. Ook zijn er signalen dat
in bepaalde regio’s niet op alle rechtsgebieden (voldoende) advocaten beschikbaar
zijn (zoals bij personen- en familierecht). De Raad is daarom dit jaar een onderzoek
gestart naar de stand van de sociale advocatuur. De resultaten van dit onderzoek worden
in het najaar verwacht en moeten meer en een actueel inzicht geven daarin. Of de lagere
interesse (mede) te verklaren is door de vormgeving van de opleiding is nog niet bekend.
Vraag 3
Maakt u zich ook zorgen over het feit dat studenten aangeven slechts economische redenen
als motivatie noemen voor hun rechtenstudie, het individualisme en rendementsdenken
in opleidingen, dat «mensen helpen geen «economische meerwaarde» heeft» en dat het
helpen bij een rechtswinkel alleen belangrijk is voor een goed CV? Kunt u uw antwoord
toelichten?
Antwoord 3
Ik ben het met de auteur van het artikel eens dat de rechtenfaculteiten continu kritisch
moeten kijken naar hun curriculum. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer vorig jaar
over dit onderwerp geïnformeerd.
Ik vind het begrijpelijk dat studenten bij het volgen van een opleiding oog hebben
voor hun kansen in de samenleving en op de arbeidsmarkt, en tijdens hun studie bepaalde
keuzes maken om hun kansen te vergroten.
Ook vind ik het belangrijk dat de student zijn/haar talenten en interesses verder
kan ontwikkelen. Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld een bijbaan of bestuursfunctie,
maar ook uitwisseling tijdens de studie enzovoort. De studenten hebben daarin eigen
keuzes te maken. Het is aan de instelling om zich in te spannen voor het opleiden
van zelfstandige, kritische mensen die hun talenten willen inzetten voor de samenleving,
en die in staat zijn om maatschappelijke omstandigheden en ethische overwegingen mee
te laten wegen in oordeelsvorming. Opleidingen in het hoger onderwijs dienen de studenten
uit te dagen om hierop te reflecteren.
Vraag 4
Meent u ook dat rechtenstudenten niet louter zo snel mogelijk moeten afstuderen om
aan de slag te kunnen op de Zuidas, maar ook juist leren over het belang van sociaal
advocatuur en hoe zorgt u hiervoor?
Antwoord 4
Graag verwijs ik hierbij ook naar mijn antwoord op uw eerste vraag. Het is aan instellingen
voor hoger onderwijs om in de opleiding mede aandacht te besteden aan de persoonlijke
ontplooiing van de studenten en aan bevordering van hun maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef.
Mijn voorganger heeft reeds de koerswijziging ingezet waarbij het rendementsdenken
plaats heeft gemaakt voor studentsucces met het doel dat de studenten zich zo goed
mogelijk kunnen ontwikkelen. Daarbij is het nog steeds belangrijk dat de studenten
de studie succesvol binnen een redelijke termijn afronden maar zonder dat dit ten
koste gaat van het welzijn van de studenten. Die koers wil ik graag voortzetten. Het
is tot slot de vrije keuze van de student om na de studie voor een bepaalde werkgever
of beroepenveld te kiezen.
Vraag 5
Wat zou volgens u moeten veranderen aan de opleidingen om aandacht voor de gesubsidieerde
rechtsbijstand te bereiken? Welke bijdrage kunt u eraan leveren om hier verandering
in te brengen?
Antwoord 5
De inhoud van de opleiding (het curriculum) wordt bepaald door de hogeronderwijsinstelling
zelf. Om het civiel effect te bereiken, wordt tijdens de opleiding onderwijs verzorgd
dat ook voor het beroep van een sociale advocaat van belang is.
Met de universiteiten en hogescholen worden gesprekken gevoerd of binnen het curriculum
voldoende aansluiting bestaat met de sociale advocatuur. Daarbij is ook de Nederlandse
Orde van Advocaten («de NOvA») actief betrokken.
Vraag 6
Kunt u een beeld schetsen van de omvang van de financiële bemoeienis van grote advocatenkantoren
met de rechtenstudies, die onafhankelijk zouden moeten zijn, en tevens aangeven hoe
u dit de kop in probeert te drukken?
Antwoord 6
Er is geen inhoudelijke bemoeienis van grote advocatenkantoren met de rechtenopleidingen.
Het is mij wel bekend dat de grote advocatenkantoren buiten het curriculum van de
opleiding activiteiten dan wel studieverenigingen sponsoren. Dit gaat niet ten koste
van de onafhankelijkheid van de opleidingen maar zorgt wellicht voor grotere zichtbaarheid
van grote advocatenkantoren als potentiële werkgevers.
Voor zover deze vraag toeziet op financiële bemoeienis met onafhankelijk wetenschappelijk
onderzoek door het bedrijfsleven, verwijs ik naar mijn reactie op de resultaten van
het onderzoek van Rathenau Instituut in 2020 naar de ontwikkeling van derde geldstroom
en beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek.3 Dit rapport heeft op basis van beschikbare cijfers de historische ontwikkeling van
de derde geldstroom in kaart gebracht en laat zien wat er op basis van onderzoek en
literatuur bekend is over beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek door deze geldstroom.
De derde geldstroom wordt onderverdeeld in nationale overheden, bedrijven, internationale
organisaties en overige non-profitorganisaties. In het totaal steeg het aandeel van
de derde geldstroom ten opzichte van de totale baten van de Nederlandse universiteiten
tussen 2008 en 2018 van 14,3% naar 16,2%. Het rapport maakt duidelijk dat beïnvloeding
nuances kent en, afhankelijk van het perspectief, zowel gewenst als ongewenst kan
zijn. Het rapport geeft geen aanleiding tot zorg, maar maakt wel duidelijk dat het
belangrijk is dat universiteiten bewuste en strategische keuzes blijven maken bij
het samenwerken met externe partijen.
Voor zover deze vraag gaat over het financieren van bijzondere leerstoelen, heb ik
bij de beantwoording van de vragen van het lid Jasper van Dijk en Kwint (beiden SP)
aangegeven dat ik het gesprek over de verhouding bijzonder hoogleraar en gewone hoogleraar
met het veld wil voeren. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.
Vraag 7
Hoe zorgt u ervoor, naast het openstellen van de aanwasregeling, dat er in de toekomst
voldoende sociaal advocaten beschikbaar zijn?
Antwoord 7
De Minister voor Rechtsbescherming heeft de regeling beroepsopleiding sociale advocatuur
nogmaals met een subsidieplafond voor 175 deelnemers laten vaststellen. Tot op heden
zijn er 81 advocaat-stagiaires voor wie een subsidie is aangevraagd. De Raad is verder,
zoals hiervoor ook aangegeven, dit jaar een onderzoek gestart naar de stand van de
sociale advocatuur. Met universiteiten en hogescholen worden, zoals hiervoor ook aangehaald,
samen met de NOvA bovendien gesprekken gevoerd over het curriculum om dit beter te
doen aansluiten bij de rol en het werk van de sociale advocatuur. Ook de Raad werkt
samen met hogescholen en universiteiten om het werk van de sociale advocatuur en innovatie
onder studenten meer voor het voetlicht te brengen door middel van voorlichting, gastcolleges,
het begeleiden van (afstudeer)onderzoek en het bijdragen aan de onderwijsprogramma’s.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.