Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Bouchallikh, Bromet en Kröger over het bericht dat Nederland geen gezonde leefomgeving biedt aan kinderen
Vragen van de leden Bouchallikh, Bromet en Kröger (allen GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat, voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het bericht dat Nederland geen gezonde leefomgeving biedt aan kinderen (ingezonden 30 mei 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Heijnen (Infrastructuur en Waterstaat), mede namens
de Ministers voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen en de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 14 juli 2022). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3173.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Unicef: Nederland biedt kinderen geen gezonde leefomgeving»1?, 2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat een welvarend land als Nederland er
niet in slaagt om kinderen een gezonde leefomgeving te bieden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Inwoners van Nederland vertrouwen erop dat hun leefomgeving in orde is: gezond, schoon
en veilig. Ondanks alle gezamenlijke inspanningen is die gezonde, schone, veilige
leefomgeving er nog niet overal. In het rapport van UNICEF lees ik dat geen enkel
land consistent goed of slecht scoort op de verschillende variabelen van het onderzoek.
Om die reden zou ik de situatie in Nederland niet zeer zorgelijk willen noemen, al
zijn er zeker aandachtspunten waar Nederland een been bij wil trekken.
Zoals tijdens het hoofdlijnendebat op 17 februari jl. aangekondigd, werk ik daarom
aan het Nationaal MilieuProgramma (NMP). Met het NMP pakt het Kabinet de regie voor
de lange termijn op het gezonder, schoner en veiliger maken van de leefomgeving vanuit
een integrale benadering: een transitie naar een duurzame en circulaire economie en
een brede welvaart voor iedereen. Ik stuur de Tweede Kamer hierover binnenkort een
brief.
Vraag 3
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederland uit 39 landen op de twaalfde plek staat als
het gaat om het zorgen voor een gezonde leefomgeving voor kinderen? Deelt u de mening
dat u de plicht heeft om de leefomgeving zo snel mogelijk te verbeteren voor kinderen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Het kabinet streeft ernaar om kinderen in Nederland een gezonde leefomgeving te bieden,
waarin zij gezond en veilig kunnen opgroeien. Het kabinet ervaart de bescherming van
de bevolking tegen milieuvervuiling al vele jaren als een publieke verantwoordelijkheid,
waarover ook regelmatig met het Parlement wordt gesproken. Het feit dat Nederland
de twaalfde plek inneemt uit 39 landen laat zien dat er nog stappen te zetten zijn.
Deze positie komt ook deels door het feit dat wij een lagere plek hebben op het gebied
van de «World at large» factoren (o.a. gebruik van grondstoffen en e-waste). Met mijn
antwoord op vraag 2 van het lid Van der Graaf ga ik hier dieper op in.
Vraag 4
Wat is uw oordeel over het feit dat kinderen in Nederland aan meer dan twee keer zoveel
fijnstof (PM2.5) worden blootgesteld als kinderen in Finland? Is dit het gevolg van
de vrijblijvendheid van het Schone Lucht Akkoord (SLA)? Waarom is er een onderuitputting
in het SLA? Bent u voornemens om meer bindende maatregelen te nemen? Ziet u de ernstige
blootstelling van kinderen in Nederland aan luchtvervuiling als een oproep om met
veel urgentie toe te werken naar de meest recente WHO-normen voor luchtkwaliteit?
En wanneer liggen de extra maatregelen om de WHO-normen voor PM2,5 te behalen conform
de motie van de leden Bouchallikh en Van Esch3? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
De blootstelling aan fijnstof in Finland is lager dan in Nederland, omdat de concentratie
van woningen, bedrijven en infrastructuur in Finland veel lager is dan in Nederland.
Bovendien maakt de geografische ligging van Finland de bijdrage van andere landen
aan de luchtvervuiling minder groot.
Ik zie de gezondheidseffecten van luchtvervuiling in Nederland, in het algemeen, maar
zeker ook bij kinderen, als een belangrijke motivatie om met veel ambitie en inzet
te werken aan het verder verbeteren van de luchtkwaliteit. Met het Schone Lucht Akkoord
werkt de rijksoverheid, met provincies en gemeenten, aanvullend op internationaal
beleid, aan maatregelen om de lucht in Nederland sneller schoner te maken. Ook in
internationaal verband werkt het Rijk aan ambitieus beleid voor schone lucht, bijvoorbeeld
via het verlagen van emissies van voertuigen en industrie en het aanscherpen van normen
bij de herziening van de Europese Luchtkwaliteitsrichtlijnen. Inzet daarbij is om
ook in Europa de gezondheidswinst leidend te maken en stapsgewijs toe te werken naar
de WHO-advieswaarden.
Het Rijk, de provincies en de deelnemende gemeenten hebben zich bestuurlijk gecommitteerd
aan de afspraken in het Schone Lucht Akkoord en rapporteren jaarlijks over de voortgang
van de implementatie van de maatregelen. Deelname aan het Schone Lucht Akkoord is
dus wel vrijwillig, maar niet vrijblijvend.
Voor het Schone Lucht Akkoord is 50 miljoen beschikbaar gesteld. Hiermee wordt in
de uitvoering van het Akkoord zoals beschreven in de uitvoeringsagenda 2020–2023 voorzien.
Mijn streven is om nog voor het zomerreces het onderzoek van het RIVM, waarin in kaart
wordt gebracht welke maatregelen nodig zouden zijn om in 2030 aan de WHO-advieswaarden
te voldoen, met uw Kamer te delen. Bij dit onderzoek wordt ook gekeken naar verschillende
maatregelpakketten om hier invulling aan te geven.
Vraag 5
Hoe beoordeelt u het feit dat 15 procent van de huishoudens met een laag inkomen in
Nederland moeite heeft met het verwarmen van zijn woning? Is er zicht op deze cijfers
voor dit jaar? Ziet u een verwarmde woning als een primaire levensbehoefte voor kinderen?
Doet het kabinet op dit moment voldoende om energiearmoede bestrijden?
Antwoord 5
Door de hoge energieprijzen, krappe woningmarkt en hoge inflatie staat de bestaanszekerheid
van een groeiende groep huishoudens – waar onder huishoudens met kinderen – onder
druk. Daarom neemt het kabinet verschillende maatregelen om deze huishoudens te ondersteunen.
Het kabinet komt mensen met een minimuminkomen tot 120% van het sociaal minimum tegemoet
met een energietoeslag van eenmalig € 1.300,–. De inzet is het gebruik van de eenmalige
energietoeslag te maximaliseren. Organisaties, die in contact staan met huishoudens
met een laag inkomen, hebben een toolkit ontvangen om hun achterban te attenderen
op de eenmalige energietoeslag. Ook gemeenten zetten informatiecampagnes op, organiseren
inloopspreekuren in de wijk en benaderen andere partijen (bijvoorbeeld ouderenorganisaties)
om de energietoeslag meer bekendheid te geven. De informatievoorziening van de Nederlandse
Schuldhulp Route/Geldfit is hierbij ook belangrijk.
Daarnaast heeft het kabinet incidenteel en alleen voor 2022 de energiebelasting verlaagd.
Een huishouden met gemiddeld energieverbruik ontvangt door deze maatregelen in de
energiebelasting een tegemoetkoming van ruim 400 euro. Ook heeft het kabinet 368,5
miljoen euro beschikbaar gesteld voor gemeenten om kwetsbare huishoudens – in huur-
en koopwoningen – te ondersteunen bij het nemen van kleine en grote verduurzamingsmaatregelen.
De middelen kunnen voor een breed scala aan maatregelen worden ingezet, als ze er
maar op gericht zijn de energierekening te verlagen of het energiegebruik in de woning
te verminderen. Hierbij valt te denken aan kleinere maatregelen zoals inzet van (vrijwillige)
energiecoaches, energiedisplays, inregelen van CV-systemen, de inzet van kleine energiebesparende
maatregelen zoals tochtstrips en radiatorfolie, maar ook voor een bijdrage aan grotere
isolatiemaatregelen zoals vloer- of spouwmuurisolatie.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft een aantal programma’s
van de Nationale Bouw- en Woonagenda gelanceerd met onder meer als doel dat een betaalbare
en geïsoleerde woning in een leefbare wijk voor iedereen, ook voor kwetsbare groepen,
reëel is. De agenda raakt de bestaanszekerheid direct en draagt bij aan het wooncomfort,
de gezondheid én het verlagen van de energierekening.
Vraag 6
Hoeveel kinderen gaan er in Nederland zonder ontbijt naar school? Welke maatregelen
neemt u om dat te voorkomen? Welke initiatieven ondersteunt u op dit vlak?
Antwoord 6
Uit de RIVM Voedselconsumptiepeiling 2012–2016 komt naar voren dat 1 op de 10 kinderen
niet elke dag ontbijt. Een van de mogelijke verklaringen daarvoor is opgroeien in
een gezin met een inkomen onder de lage-inkomensgrens. In 2020 maakten in Nederland
221 duizend minderjarige kinderen (6,9 procent) deel uit van een gezin met een inkomen
onder de lage-inkomensgrens. Ondanks deze mogelijke verklaring zou het niet zo mogen
zijn dat een kind om deze reden de deur uit gaat zonder te ontbijten. De komende jaren
zet het kabinet de aanpak van kinderarmoede voort. Voor de zomer wordt de kamer geïnformeerd
over de aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Het terugdringen van armoede onder
kinderen is hierbinnen een speerpunt. In de aanpak en uitvoering werkt de Minister
voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen (APP) nauw samen met collega’s, onder
andere van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), maar ook met gemeenten en maatschappelijke
organisaties. Tevens is gezonde voeding een speerpunt in het nationaal plan kindergarantie,
dat op 22 april jl. aan de Tweede Kamer werd aangeboden4.
Daarnaast geven het Voedingscentrum, Jeugdgezondheidszorg en programma’s als de Gezonde
School en JOGG algemene informatie over het belang van Gezonde Voeding. Zo verspreidt
het Voedingscentrum voorlichtingsmaterialen op consultatiebureaus en bieden zij verschillende
tools en materialen aan professionals binnen consultatiebureaus die ouders ondersteunen
in de eetopvoeding, bij het aanleren van gezonde en duurzame eetpatronen. Daarnaast
is signalering onderdeel van het programma Gezonde School. Vanuit de Gezonde School
worden er handvatten geboden aan professionals, zodat zij naar de juiste instanties
kunnen doorverwijzen indien er problemen of zorgen zijn rond bijvoorbeeld voeding
of gewicht.
Verder steunen de Ministeries van VWS en OCW de Koningsspelen. Een inmiddels jaarlijks
terugkerende traditie waar bijna alle basisscholen in Nederland en overzee aan meedoen.
Een gezonde start van de dag, met een gezond ontbijt en sport en spel, staat deze
dag centraal. Op een feestelijke manier ervaren de kinderen hoe belangrijk het is
om elke dag te ontbijten.
Tot slot zijn er ook initiatieven vanuit de samenleving waarin extra aandacht is voor
het ontbijten, zoals het Nationale Schoolontbijt. Dit is een initiatief van de bakkerijsector,
zij voorzien scholen een keer per jaar van een gezond ontbijt en geven daarbij ook
voorlichting over het belang van ontbijten.
Vraag 7
Bent u ook geschokt door het feit dat 25 procent van de kinderen in Nederland last
heeft van geluidsoverlast door wegverkeer en vliegtuigen? Wat vindt u ervan dat Nederland
op dit vlak zeer slecht scoort in vergelijking met andere landen? Is dit percentage
onder te verdelen naar het type geluidsoverlast? Is er zicht op de mate waarin dit
leidt tot onder andere meer stress, slechtere schoolprestaties en risico op hartziekten?
Welke maatregelen neemt u om blootstelling aan geluidsoverlast door kinderen terug
te dringen?
Antwoord 7
Het is mij bekend dat in veel huishoudens in Nederland, inclusief die met kinderen,
geluidsoverlast wordt ervaren. Nederland is een dichtbevolkt land waar wonen, mobiliteit
en andere activiteiten vaak intensief samenkomen. Uit een landelijke monitor van het
RIVM in 20195 blijkt dat ongeveer 10% van de Nederlandse bevolking (van 16 jaar en ouder) ernstige
hinder door geluid van wegverkeer ervaart, ongeveer 9% ernstige hinder door burengeluid
en ongeveer 6% ernstige hinder door vliegtuiggeluid. Andere veel voorkomende bronnen
zijn bouwactiviteiten (6%), recreatie (4%), railverkeer (2%) en industrie (2%). De
geluidgegevens in het UNICEF-rapport zijn van hetzelfde jaar en betreffen een vraag
naar overlast door geluid van buren of geluid afkomstig van de straat. Omdat het hier
gaat om zelf gerapporteerde geluidsoverlast is niet goed te zeggen hoe dit zich verhoudt
tot de werkelijke geluidniveaus en in welke mate dit leidt tot stress, slechtere schoolprestaties
en risico’s op hartziekten. Wel is bekend dat dergelijke effecten kunnen optreden,
wat nog eens onderstreept is door een advies van de WHO uit 20186. Het RIVM heeft berekend dat in Nederland naar schatting 750 mensen per jaar een
hartziekte krijgen ten gevolge van wegverkeersgeluid7. Daarom vind ik het belangrijk om te kijken hoe het huidige geluidbeleid versterkt
kan worden door het, meer dan nu het geval is, te richten op vermindering van de negatieve
effecten van geluid, inclusief die op kinderen.
Vraag 8
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat 1,6 procent van de kinderen nog steeds
een verhoogd loodgehalte in zijn bloed heeft, gezien de grote risico’s voor jonge
kinderen? Welke maatregelen neemt u om blootstelling hieraan naar nul terug te brengen?
Antwoord 8
De blootstelling aan lood in Nederland is in de afgelopen decennia sterk afgenomen,
met name door het loodvrij maken van benzine, maar ook bijvoorbeeld door sanering
van vervuilde grond en het vervangen van loden drinkwaterleidingen. Sinds 1960 worden
in nieuwe huizen geen loden leidingen meer aangebracht. Over het aantal kinderen in
Nederland met meer dan 5 μg/dl lood in het bloed heeft de Minister van BZK in 2020
ook vragen beantwoord van de heer Nijboer van de PvdA8. De gegevens die UNICEF voor dit rapport heeft gebruikt, zijn dezelfde gegevens die
destijds tot de vragen van de heer Nijboer hebben geleid.
De Gezondheidsraad heeft in 2019 een advies gepubliceerd over de resterende blootstelling
aan lood via kraanwater in Nederland9. De belangrijkste risicogroepen daarvoor zijn zuigelingen, jonge kinderen (tot en
met 7 jaar) en zwangere vrouwen. Naar aanleiding van dat advies heeft het kabinet
acties vastgesteld, waarover het kabinet meerdere malen met uw Kamer heeft overlegd10. Om kinderen beter te beschermen tegen loodvergiftiging worden verschillende maatregelen
getroffen om resterende loden leidingen in gebouwen van voor 1960 te laten verwijderen
en is het kabinet voornemens om locaties voor kinderopvang en primair onderwijs aan
te wijzen als prioritaire locaties in het kader van de Drinkwaterwet. Voor huurwoningen
en de genoemde prioritaire locaties wordt een verbod op loden leidingen voor bestaande
bouw in het Bouwbesluit opgenomen. Daarnaast is de maximaal toegelaten afgifte van
lood door keukenapparatuur van metaal, met een factor 10 verlaagd. Al deze maatregelen
en bestaande maatregelen, zoals maximale loodgehalten in voedingsmiddelen, speelgoed
en elektronische apparaten, kunnen kinderen en volwassenen tegen een te hoge blootstelling
aan lood beschermen. Doordat lood eeuwenlang gebruikt is, zal het echter altijd als
achtergrondverontreiniging aanwezig blijven. Het is daardoor helaas niet mogelijk
om de blootstelling naar nul terug te brengen.
Vraag 9
Hoe beoordeelt u het feit dat een op de twaalf kinderen in Nederland te maken heeft
met een hoge mate van vervuiling door pesticiden? Welke maatregelen neemt u om die
blootstelling terug te dringen?
Antwoord 9
Het waarborgen van de volksgezondheid – waaronder de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen
– is voor het kabinet belangrijk. Om blootstelling te voorkomen en te verminderen
worden dan ook maatregelen getroffen. Deze licht ik hieronder toe.
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is uitsluitend toegestaan als het middel
is toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en
biociden (Ctgb) na een wetenschappelijke risicobeoordeling en waaruit blijkt dat het
gebruik veilig is voor mens dier en milieu. Daarnaast is er voortdurend aandacht om
de wetenschappelijke toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen te actualiseren
met de laatste stand van de wetenschap. Ook vindt het kabinet het belangrijk om de
eventuele langetermijngevolgen in kaart te laten brengen door het RIVM. Het RIVM onderzoekt
op dit moment de praktische haalbaarheid van de verschillende mogelijkheden11.
Het kabinet zet bovendien in op het intensiveren en stimuleren van de omslag naar
weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van land- en tuinbouw met natuur
en het terugdringen van emissies naar het milieu tot nagenoeg tot nul. Om deze doelen
te bereiken zijn in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 tientallen
acties in uitvoering. Het gevolg hiervan is dat de behoefte en het gebruik aan gewasbeschermingsmiddelen
afneemt. Hierbij is nog van belang dat de Europese Commissie recent voorstellen heeft
gepubliceerd om het gebruik van pesticiden tegen 2030 te halveren. Uw Kamer zal hierover
spoedig worden geïnformeerd met behulp van een BNC-fiche.
Blootstelling van kinderen aan gewasbeschermingsmiddelen kan ook op terreinen buiten
de landbouw plaatsvinden, bijvoorbeeld als die middelen worden gebruikt voor onkruidbestrijding
in winkelstraten. Om blootstelling te voorkomen, is daarom in 2017 het professioneel
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw verboden. Het Gerechtshof
Den Haag heeft het verbod onverbindend verklaard, maar uw Kamer behandelt op dit moment
een wetsvoorstel dat mede is bedoeld om het gebruiksverbod buiten de landbouw te herstellen.
Vraag 10
Vindt u het ook zeer zorgelijk dat 15,9 procent van de kinderen in Nederland in een
huis met vocht of schimmel woont? Wanneer moet deze problematiek opgelost zijn en
wat is er de afgelopen jaren concreet gebeurd om vocht- en schimmelproblemen op te
lossen? Hoeveel woningen zijn er vocht- en schimmelvrij gemaakt? Hoe worden verhuurders
die niet meewerken aan een oplossing hiertoe verplicht?
Antwoord 10
Elke dag dat een bewoner in een woning met vocht en schimmel woont, is er een teveel.
Ook voor kinderen is het van belang dat ze wonen in een huis zonder vocht en schimmel.
In hoeverre de aanwezigheid van schimmel en vocht in een woning gevaarlijk is voor
de gezondheid van een kind, zodanig dat sprake zou zijn van een gevaarlijke woonomgeving
is niet in algemene zin aan te geven.
Vocht- en schimmel horen niet in een huis. Het Kabinet is het volstrekt eens met de
noodzaak om vocht en schimmel aan te pakken. Het wegnemen en voorkomen van vocht en
schimmel vraagt om een brede aanpak die zich zowel richt op huiseigenaren en verhuurders,
als op bewoners zelf. De huidige aanpak is laagdrempelig, mede in het belang van mogelijk
minder assertieve huurders. De brede aanpak bestaat uit de volgende onderdelen:
Met IPO, Aedes, Woonbond en de VNG worden nationale prestatieafspraken gemaakt waarin
het onderhoud en kwaliteit van de woningen nadrukkelijk een plek krijgen. Deze extra
middelen komen beschikbaar omdat de verhuurdersheffing wordt afgeschaft.
In de Volkshuisvestelijke prioriteiten 2021–2025 is de aanpak van vocht en schimmel
expliciet opgenomen als onderdeel van de kwaliteitsverbetering en verduurzaming van
corporatiewoningen. Daarmee is gewaarborgd dat de aanpak onderdeel is van de prioriteiten
die landelijk opgepakt moeten worden. Woningcorporaties zijn verplicht om de volkshuisvestelijke
prioriteiten in hun bod op het gemeentelijk woonbeleid te betrekken.
Met de VNG is afgesproken dat gemeenten worden gewezen op het belang van de aanpak
en het maken van prestatieafspraken over dit onderwerp met corporaties en huurdersorganisaties.
RIGO heeft op verzoek van het Ministerie van BZK een rapport opgesteld om lokale partijen
hierbij te helpen en hiertoe aan te sporen12.
TNO heeft samen met GGD-Amsterdam en Abf Research handreikingen opgesteld voor de
aanpak van vocht en schimmel door huiseigenaren, verhuurders en huurders13. Aedes, Vastgoed Belang, de Woonbond en enkele Amsterdamse woningcorporaties hebben
hierbij geparticipeerd.
Aedes heeft de handreikingen uit het TNO-onderzoek meegenomen in een nieuw programma
van eisen voor ventilatie en bij de renovatie van woningen. De middelen voor het Volkshuisvestingsfonds
zijn onder meer beschikbaar gesteld voor renovatie van woningen met vocht- en schimmelproblemen.
In totaal worden er 20.000 woningen gerenoveerd.
Met Aedes zijn afspraken gemaakt om de komende vijf jaar € 100 mln. per jaar extra
te investeren in onderhoud en verbetering, met specifieke focus op schimmelproblematiek
als gevolg van gebrekkige kwaliteit van de woning, brandveiligheid en loden leidingen.
Op de woningmarktwebsite van het Ministerie van BZK is een omvangrijk dossier opgenomen
over de aanpak14. In infographics wordt ingegaan op zaken als ventileren en technische aspecten waarmee
bij de bouw of verbouwing rekening moet worden gehouden om vocht- en schimmelvorming
te voorkomen. Hiermee is de informatievoorziening fors verbeterd.
Aantallen woningen met gebreken worden niet bijgehouden. In het WoON 2018 werd voor
het eerst aan huishoudens gevraagd of zij last hebben van vocht en/of schimmel in
de woning. Bijna een op de vijf huishoudens (19%) antwoordde hier destijds bevestigend
op. Onder meer naar aanleiding hiervan is een landelijke aanpak om vocht- en schimmelproblemen
te voorkomen en verhelpen opgestart. Uit het WoON 2021 blijkt dat het aandeel huishoudens
dat last heeft van vocht en/of schimmel inmiddels is afgenomen tot 15%. Het is goed
om te zien dat er nu minder mensen last hebben van problemen met vocht en schimmel.
Ik zie dit als effect van het beleid dat is gevoerd en prijs hierbij met name de gemeenten,
verhuurders en huurders voor hun inzet.
Wanneer een huurwoning gebreken heeft dan is het in de eerste plaats aan de huurder
om deze te melden aan de verhuurder zodat deze ze kan herstellen. Verhuurders zijn
primair verantwoordelijk voor de staat en het onderhoud van hun woningen. Laat het
onderhoud van woningen (zeer) te wensen over, dan hebben gemeenten de bevoegdheid
om hierop te handhaven. Ook hebben huurders de mogelijkheid via de Huurcommissie of
desnoods de rechter een slechte onderhoudssituatie te laten oplossen.
Vraag 11
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Antwoord 11
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
H. Staghouwer, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede namens
H.M. de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening -
Mede namens
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.