Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Michon-Derkzen en Van den Hil over het bericht 'Ambulanceverpleegkundige Laura (39): 'Hij greep me bij mijn nek''
Vragen van de leden Michon-Derkzen en Van den Hil (beiden VVD) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Langdurige Zorg en Sport over het bericht «Ambulanceverpleegkundige Laura (39): «Hij greep me bij mijn nek»» (ingezonden 30 maart 2022).
Antwoord van Minister Yeşilgöz-Zegerius (Justitie en Veiligheid), mede namens de Minister
voor Langdurige Zorg en Sport (ontvangen 20 mei 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2021–2022, nr. 2452.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Ambulanceverpleegkundige Laura (39): «Hij greep me
bij mijn nek»»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat de politie aanvankelijk niets met de aangifte van het slachtoffer wilde
doen, omdat de dader in een andere regio woonde? Hoe verklaart u dit?
Antwoord 2
Zoals bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken. In algemene zin hecht de politie
eraan dat iedereen die dat wil altijd en overal aangifte kan doen en daarbij indien
nodig geholpen wordt. Zo ken ik de politie ook. De woonplaats van een verdachte heeft
geen enkele invloed op het opnemen en opvolgen van een aangifte.
Vraag 3
Kunt u toelichten of in deze zaak alle afspraken over de aanpak van geweld tegen functionarissen
met een publieke taak zoals die zijn opgenomen in de Eenduidige Landelijke Afspraken
(ELA) tussen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) zijn nageleefd?
Antwoord 3
Het verhaal van Laura is aangrijpend, ze heeft iets heel heftigs meegemaakt. Ik ben
blij te lezen dat ze haar werk nog altijd met passie uitoefent, maar kan op deze plek
helaas niet nader ingaan op het verloop van haar zaak.
Iedere vorm van agressie en geweld moet waar mogelijk worden voorkomen, maar in het
geval van hulpverleners ligt daar een extra prioriteit. Ik vind het belangrijk dat
mensen met een publieke taak veilig hun werk kunnen doen en dat wie agressie en geweld
tegen hen gebruikt met voorrang wordt vervolgd en streng wordt bestraft. Ik ben dan
ook blij met de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) die de politie en het OM in
2013 hebben gemaakt over opsporing en vervolging van agressie en geweld tegen mensen
met een publieke taak, zoals ambulancepersoneel. Een van de afspraken is bijvoorbeeld
dat hoge prioriteit wordt gegeven aan opsporing en vervolging bij dit soort zaken.
Uit onderzoek met de titel «Afspraak is afspraak» blijkt dat de uitgangspunten uit
de ELA goed worden toegepast. Mijn ambtsvoorganger heeft Uw Kamer in 2020 over dit
onderzoek geïnformeerd. Uit cijfers van het OM blijkt onder meer dat dit soort zaken
sneller wordt behandeld dan vergelijkbare zaken van slachtoffers die geen publieke
taak hebben en dat de opgelegde straffen in het algemeen ook hoger zijn.
Vraag 4
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger heeft toegezegd dat de politie en het OM de
toepassing van de ELA blijven monitoren? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over
de toepassing van de ELA?
Antwoord 4
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De laatste evaluatie van de ELA heeft in 2019 plaatsgevonden
en hierover is uw Kamer begin 2020 geïnformeerd. Een volgende evaluatie zal vijf jaar
nadien plaatsvinden, dus in 2024. Uw Kamer wordt daar te zijner tijd over geïnformeerd.
Mij is herbevestigd dat in de tussentijd politie en OM de toepassing van de ELA blijven
monitoren en onder de aandacht brengen binnen hun organisaties. Zo heeft de landelijk
portefeuillehouder Veilige Publieke Taak (VPT) bij het OM recent alle parketten geïnformeerd
over de landelijke stand van zaken en ontwikkelingen op VPT-terrein. Op die manier
zijn de ELA weer extra onder de aandacht gebracht binnen het OM. De politie brengt
met een interne voorlichtingscampagne de afspraken uit de ELA regelmatig onder de
aandacht bij baliemedewerkers en rechercheurs die met VPT-delicten te maken krijgen.
Vraag 5
Deelt u de opvatting dat het nooit zo mag zijn dat geweld en agressie van patiënten
in de ambulancezorg richting hulpverleners wordt gezien als «iets wat erbij hoort»,
en dat optreden dus noodzakelijk is?
Antwoord 5
Ja, deze opvatting deel ik.
Vraag 6
Klopt het dat twee derde van de ambulancemedewerkers in 2021 te maken had met agressie?
Klopt het voorts dat het aantal jaarlijks gemelde incidenten tegen ambulance-medewerkers
in dat jaar verdubbeld is van 365 naar 762?
Antwoord 6
Ambulance Zorg Nederland (AZN) registreert en publiceert op landelijk niveau het aantal
agressie-incidenten voor de ambulancesector. Alle regionale ambulancevoorzieningen
leveren daarvoor elk jaar het regionale aantal incidenten aan. De sectorcijfers over
2021 worden in de zomer van 2022 gepubliceerd. Uit het voorlopige cijfermateriaal
dat AZN over 2021 heeft ontvangen, blijkt dat er sprake is van een totale toename
van ca. 9% van het aantal gemelde incidenten, waarbij met name de categorie «verbale
agressie» is toegenomen. In 2020 was sprake van in totaal 762 incidenten, in 2021
gaat het om ca. 830 incidenten, op basis van 1,3 miljoen ambulanceritten (2020, precieze
aantal ritten in 2021 is nog niet bekend). Er is dus geen sprake van een verdubbeling.
Op basis van de landelijk door regionale ambulancevoorzieningen geregistreerde incidentcijfers
is niet te concluderen dat twee derde van de professionals te maken had met agressie.
Het Ministerie van VWS heeft in samenwerking met PGGM&CO in februari 2021 een onderzoek
laten uitvoeren naar de ervaring van agressie en ongewenst gedrag onder medewerkers
in zorg en welzijn. De resultaten van het onderzoek zijn op 13 april 2021 gedeeld
met uw Kamer2,
3. Uit de brancherapportage ambulancezorg blijkt dat 82% van de medewerkers de afgelopen
12 maanden minimaal één keer te maken heeft gehad met een vorm van agressie door patiënten
en 76% door familie/vrienden van patiënten of omstanders.
Vraag 7
Wat doet de taskforce «Onze hulpverleners veilig» voor zorgpersoneel dat met geweldsincidenten
te maken heeft?
Antwoord 7
Bij de Taskforce zijn de brandweer, politie en BOA’s domein I aangesloten en deze
richt zich derhalve primair op deze beroepsgroepen. Wel heeft de Taskforce de ambitie
om producten te maken en activiteiten te ontplooien die ook andere beroepsgroepen
kunnen gebruiken bij het tegengaan van agressie en geweld en het bieden van nazorg.
Vraag 8
Hoe verklaart u het feit dat ambulancemedewerkers en andere hulpverleners afzien van
het doen van aangifte?
Antwoord 8
De meldings- en aangiftebereidheid wordt door meerdere factoren beïnvloed. Willen
politie en OM zich in kunnen zetten om de daders te vervolgen, dan is het essentieel
dat slachtoffers aangifte doen en hierin geen belemmeringen ervaren. Iedere hulpverlener
maakt uiteindelijk een eigen afweging aan de hand van de situatie, ernst en impact
van het incident en weegt dit af tegen de stappen die daarvoor moeten worden genomen
en de verwachting die men heeft over het nut van het doen van aangifte. Het al dan
niet hebben van een heldere norm over onacceptabele agressie en geweld, en aangiftebeleid
waarin ondersteuning vanuit de werkgever is opgenomen, kan deze keuze beïnvloeden.
Daarnaast speelt voor sommige hulpverleners ook het gebrek aan volledige anonimiteit
in het strafproces dat mogelijk volgt op een aangifte mee bij hun keuze om al dan
niet aangifte te doen. Hierbij ligt er ook een belangrijke rol voor de werkgever om
de werknemer hierin te ondersteunen. Ook politie en OM zetten zich in om de drempels
om aangifte te doen te verlagen. Ik verwijs u voor een nadere toelichting naar de
antwoorden op de vragen 9 en 10.
Vraag 9
Kan de werkgever van een hulpverlener die slachtoffer is geworden ook aangifte doen
namens het slachtoffer? Zo ja, waarom gebeurt dit niet automatisch?
Antwoord 9
Ja, de werkgever kan namens de werknemer aangifte doen. Werkgevers van werknemers
met een publieke taak kunnen hierover meer informatie vinden op de website veiligepubliekedienstverlening.nl.
Op deze website staat onder andere een stappenplan hoe te handelen na agressie of
geweld tegen medewerkers. Werkgevers kunnen hun medewerkers begeleiden bij het aangifteproces,
maar het is ook mogelijk om via de werkgever aangifte te doen, anoniem aangifte te
doen onder nummer en domicilie te kiezen op het adres van de werkgever in plaats van
op het woonadres van het slachtoffer. Op de website is ook te lezen dat werkgevers
bij voorkeur aangifte doen om zo de medewerker te ontzorgen. De werkgever geeft hiermee
bovendien het signaal af dat agressie en geweld tegen medewerkers niet worden getolereerd.
Ik onderstreep dan ook het belang van deze werkwijze. Desalniettemin blijft het de
keuze van de medewerker om – al dan niet met ondersteuning van de werkgever – aangifte
te doen. Ik moedig het doen van aangifte aan, maar dit blijft een individuele afweging.
De huidige kaders acht ik dan ook afdoende.
Vraag 10
Welke mogelijkheden ziet u om de aangiftebereidheid onder zorgverleners, waaronder
ambulancepersoneel, verder te vergroten?
Antwoord 10
In het licht van de ELA is het van groot belang dat bij een vermoeden van een strafbaar
feit ook echt aangifte wordt gedaan, zodat de veroorzaker een passende straf krijgt
voor diens agressieve gedrag. Tegelijkertijd weten we dat aangifte doen in zorg en
welzijn niet altijd vanzelfsprekend is (zie ook antwoord op vraag 8). De Minister
voor Langdurige Zorg en Sport en de sector zorg en welzijn gaan daarom met de politie
en het OM in gesprek om te bezien hoe de drempels in de uitvoering van de ELA rond
afhandeling van aangiftes in zorg en welzijn kunnen worden weggenomen. Dat vraagt
om inzet aan de kant van politie en OM, maar nadrukkelijk ook bij de sector en in
de verbetering van de samenwerking tussen de verschillende partijen. De Minister voor
Langdurige Zorg en Sport heeft uw Kamer hier nader over geïnformeerd in haar brief
van 6 april jl.4
Vraag 11
Is er bij de politie een contactpersoon en/of loket voor degene die aangifte heeft
gedaan?
Antwoord 11
Een aangever kan altijd contact opnemen met degene die de aangifte heeft opgenomen
of in behandeling heeft als er vragen zijn. Dit kan via het landelijke telefoonnummer
0900-8844. Daarnaast is er voor de aangever de mogelijkheid om de voortgang van de
aangifte te monitoren via internet door in te loggen op mijnpolitie.nl.
Vraag 12
Heeft de politie tot taak om een hulpverlener die aangifte doet van een geweldsincident
op de hoogte te houden van het verloop van de zaak? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
Ongeacht wie er aangifte doet heeft de politie de taak om de aangever op de hoogte
te houden van de voortgang van zijn of haar aangifte. De aangever krijgt schriftelijk
bericht of de zaak in behandeling wordt genomen of wordt afgewezen voor dat moment.
In het geval er een aanhouding is verricht en de vervolging is aangevangen, ligt de
verantwoordelijkheid om de aangever over het verloop van de zaak op de hoogte te houden
bij het OM.
Vraag 13
Hoe verklaart u voorts dat als hulpverleners wel aangifte doen, de zaak vaak wordt
geseponeerd?
Antwoord 13
Het doen van aangifte leidt niet altijd tot een vervolging. Bijvoorbeeld wanneer er
onvoldoende bewijs is van strafbare feiten of wanneer de identiteit van de verdachte
onbekend is, kan het OM besluiten af te zien van vervolging. Ik kan me goed voorstellen
dat een dergelijke uitkomst voor een slachtoffer onbevredigend en pijnlijk is. Zoals
ik al eerder aangaf heeft aangifte doen echter wel degelijk zin. De cijfers geven
geen aanleiding om te constateren dat dit soort zaken «vaak» worden geseponeerd. Geweld
wordt niet getolereerd. Iets anders is het wanneer het bewijs ontoereikend is.
Vraag 14
Hoe ziet de nazorg van hulpverleners die te maken hebben gehad met (seksueel) geweld
eruit? Waar kunnen zij terecht?
Antwoord 14
Zorgverleners kunnen na een incident op verschillende plekken terecht voor opvang
en nazorg, zowel binnen als buiten de eigen organisatie. Zo werken de ambulancediensten
al geruime tijd met collegiale opvang in de vorm van bedrijfsopvangteams (BOT) en
kunnen zorgverleners na een incident terecht bij bedrijfsmaatschappelijk werkers,
de vertrouwenspersoon of een bedrijfsarts. Daarnaast is het mogelijk om buiten de
eigen organisatie (emotionele) ondersteuning in te schakelen van Slachtofferhulp Nederland.
Wanneer sprake is van een ongewenste seksuele ervaring kan men voor professionele
hulp terecht bij het Centrum Seksueel Geweld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.