Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Paulusma over de Molukse KNIL-militairen die begin jaren ’50 naar Nederland zijn gehaald
Vragen van het lid Paulusma (D66) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de Molukse KNIL-militairen die begin jaren ’50 naar Nederland zijn gehaald (ingezonden 20 december 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Van Ooijen (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede
namens de Minister van Defensie Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(ontvangen 11 mei 2022).
Vraag 1
Heeft u in beeld hoeveel van de mensen die vanaf 1951 naar Nederland zijn gehaald
op dit moment nog leven?
Antwoord 1
De data van de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen (SAIP) geven een indicatie.
Uit het laatst beschikbare jaarverslag van de SAIP blijkt dat eind 2020 nog 414 zogeheten
«Rietveld-uitkeringen voor Molukkers» werden uitgekeerd.1 Deze uitkering wordt jaarlijks verstrekt aan: «de groep personen die door de zorg
van de Nederlandse regering in 1951 of 1952 in groepsverband naar Nederland zijn overgebracht,
hetzij uit eigen hoofde, hetzij als echtgenoot of echtgenote van een andere uitkeringsgerechtigde»,
en die «nadien vielen onder de zorg van het Commissariaat Ambonezenzorg».2 Een beter totaal beeld is er niet. Afzonderlijke Nederlandse gemeenten zouden mogelijk
uit hun basisadministratie kunnen herleiden of zij nog in leven zijnde inwoners hebben
die in 1951 van de Molukken naar Nederland zijn gekomen.
Vraag 2
Deelt u de mening dat wij de geschiedenis van deze mensen levend moeten houden en
met elkaar moeten blijven herinneren en delen wat deze mensen en hun kinderen hebben
mee moeten maken?
Antwoord 2
Ja, deze mening deel ik.
Het is belangrijk dat we de geschiedenis van de Molukse gemeenschap levend houden
en erkennen. Het kabinet geeft daarom invulling aan de collectieve erkenning voor
hetgeen in voormalig Nederlands-Indië heeft plaatsgevonden en van wat de Indische
en Molukse gemeenschap daar en bij aankomst in Nederland hebben moeten ondergaan.
Onderdeel van deze collectieve erkenning zijn onder andere de realisering van de pleisterplaats
Sophiahof (daarin huist ook het Moluks Historisch Museum), het herdenken en herinneren
en het aanbieden cultuurspecifieke en context gebonden zorg. Om deze erkenning van
een extra impuls te voorzien heeft de rijksoverheid in 2020 ruim € 20 miljoen extra
vrijgemaakt.3 Hiervan is onder meer een commissie ingesteld die nagaat hoe de kennis over de geschiedenis
van voormalig Nederlands-Indië kan worden vergroot. Het gehele projectplan is op 25 oktober
2021 met uw Kamer gedeeld.4 In de eerste reactie na de presentatie van het onderzoeksprogramma «Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië, 1945–1950» op 17 februari 2022 sprak ook de Minister-President zijn begrip uit voor hetgeen
de eerste generatie Molukkers heeft moeten doorstaan als gevolg van de koloniale oorlog:
«(...) het verhaal van de dekolonisatie is levende geschiedenis, die pijnlijk de herinneringen
bovenbrengt en emotie oproept. (...) Voor sommigen geldt dat heel direct. (.) Ook
voor de eerste generatie Molukkers die in 1951 voet aan wal zette in ons land.» Ook
maakte de Minister-President namens het kabinet excuses aan iedereen in ons land die
met de gevolgen van de koloniale oorlog in Indonesië heeft moeten leven, vaak tot
de dag van vandaag.
Vraag 3 en 4
Heeft u in beeld waar de mensen die in 1951 naar Nederland zijn gehaald en reeds zijn
overleden begraven liggen?
Wat vindt u ervan dat bij een deel van deze graven de grafrechten nu al verlengd moeten
worden? Heeft u in beeld hoe vaak dat voorkomt en in de komende jaren voor zal komen,
en wat de gemiddelde kosten zijn die hiermee zijn gemoeid?
Antwoord 3 en 4
Het is niet in beeld bij de rijksoverheid waar de mensen die in 1951 naar Nederland
zijn gehaald en reeds zijn overleden, begraven liggen (zie verder het antwoord op
vraag 1). Wat betreft de grafrechten, dit is een aangelegenheid van de begraafplaatsen
zelf. De inhoud en omvang van grafrechten – en dus ook de verlenging daarvan – verschillen
dan ook per locatie en zijn geen zaak voor de rijksoverheid.
Vraag 5 en 6
Wat zijn op dit moment de criteria om een begraafplaats aan te merken als militaire
begraafplaats? Wat betekent dit voor de grafrechten?
Wat zou het voor de Molukse KNIL-militairen en hun gezinsleden kunnen betekenen om
de plek waar zij begraven liggen aan te duiden als veteranenbegraafplaats?
Antwoord 5 en 6
Er is onderscheid tussen een militaire begraafplaats en een veteranenbegraafplaats.
Een militaire begraafplaats is een begraafplaats ter nagedachtenis aan en als eerbetoon
voor slachtoffers die omgekomen zijn tijdens een oorlog of missie. Een militaire begraafplaats
bevat derhalve oorlogsgraven. Dat kunnen overigens ook burgeroorlogsslachtoffers zijn.
Voor het onderhoud en de grafrechten draagt het rijk verantwoordelijkheid. Het onderhoud
van de ongeveer 50.000 Nederlandse oorlogsgraven gebeurt door de Oorlogsgravenstichting
(OGS) in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties
(BZK). Bij een graf van een veteraan draagt het rijk geen verantwoordelijkheid voor
het onderhoud en de grafrechten. KNIL-veteranen die niet in een oorlogssituatie zijn
overleden, komen daarmee niet in een militair graf. De grafrechten blijven dan ook
een particuliere aangelegenheid en kostenpost. Net als bij andere veteranen die niet
in een oorlogssituatie zijn gestorven.
Wat de morele betekenis voor de Molukse gemeenschap zou kunnen zijn, als de graven
worden aangemerkt als veteranen-begraafplaats, is mij niet bekend. Er is sinds november
2020 één Nationale Veteranenbegraafplaats in Loenen. Veteranen die dat willen, kunnen
daar worden begraven, bijgezet of uitgestrooid. Dat geldt ook voor een eventuele levenspartner
van de veteraan.
Vraag 7
Heeft het in stand houden van de graven en het herdenken van deze KNIL-militairen
en hun familie een plek in de subsidieregeling Collectieve erkenning van Indisch Moluks
Nederland (CEWIN)?
Antwoord 7
Nee, dat heeft het niet. Het gaat in deze regeling wat betreft subsidiabele activiteiten
om scholing en educatie, museale- en kennis en culturele activiteiten zoals het ontwikkelen
van lesmateriaal voor een school, het opstellen van een tentoonstelling in een museum
of culturele activiteiten zoals een dansvoorstelling. Activiteiten die zich richten
op herdenken, komen op grond van artikel 2, tweede lid, onder a van de regeling niet
voor subsidie in aanmerking.
Vraag 8
Heeft u een beeld van de omstandigheden in de «woonoorden» die begin jaren ’50 zijn
aangewezen en hoeveel kinderen daar zijn overleden?
Antwoord 8
In 1957 deed Staatscommissie Verwey-Jonker onderzoek naar Molukse woonomstandigheden:
«Ambonezen in Nederland». Mede naar aanleiding van het rapport van de Commissie waarin
geconcludeerd werd dat de woonoorden niet geschikt waren voor een langdurig verblijf,
is gestart met de bouw van Molukse wijken. In de afgelopen jaren is een aantal onderzoeken
gepubliceerd over de geschiedenis en de positie van de Molukkers in Nederland. Bijvoorbeeld
de studie die in 2006 in opdracht van toenmalige Minister voor grootstedelijk beleid
en integratie Van Boxtel is verricht.5
De sterftecijfers uit het registratiesysteem van het Commissariaat Ambonezenzorg (CAZ),
destijds verantwoordelijk voor de huisvesting en verblijf van de Molukkers, zijn onvolledig.
Wel kan hieruit worden afgeleid dat 517 mensen in de periode 1951–1970 zijn overleden,
maar de uitsplitsing naar leeftijd is niet bekend.6
Vraag 9
Bent u bereid om onderzoek te laten doen naar de leefomstandigheden in de «woonoorden»
en het overlijden van deze kinderen, om deze geschiedenis ook goed vast te leggen
nu er nog enige mensen leven die het zelf hebben meegemaakt?
Antwoord 9
Mijn beleid op het gebied van de collectieve erkenning van de Indische en Molukse
gemeenschap is er mede op gericht de geschiedenis van de Molukse gemeenschap in Nederland
en het Molukse erfgoed zichtbaarder te maken en te verankeren in de Nederlandse samenleving.
Indien daar behoefte aan is kunnen via de CEWIN-subsidieregeling aanvragen worden
ingediend die zich richten op het verrichten van (wetenschappelijk)onderzoek en het
vastleggen van deze kennis in publicaties.
Vraag 10
Deelt u de mening dat het belangrijk is om de graven van deze kinderen te behouden
en daar bijvoorbeeld een herdenkingsplek van te maken om ons te blijven herinneren
aan wat zich in de «woonoorden» heeft afgespeeld?
Antwoord 10
Nederland kent een herdenkingscultuur waarbij de behoeften en wensen vanuit de samenleving
leidend zijn. De rijksoverheid past hier bescheidenheid en volgzaamheid. Er zijn vanuit
lokale initiatieven al verschillende monumenten opgericht ter herinnering aan de voormalige
woonoorden. Het staat uiteraard mensen en organisaties vrij om, binnen de grenzen
van de wet, invulling te geven aan hun eigen behoefte tot herdenking.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
K.H. Ollongren, minister van Defensie
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.