Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Kathmann en Nijboer over "achterblijvende reiskostenvergoeding voor werknemers"
Vragen van de leden Kathmann en Nijboer (beiden PvdA) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën over achterblijvende reiskostenvergoeding voor werknemers (ingezonden 10 maart 2022).
Antwoord van Minister Van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de
            Staatssecretaris van Financiën (ontvangen 2 mei 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
            vergaderjaar 2021–2022, nr. 2353.
         
Vraag 1
            
Bent u bekend met het artikel «Verhoog reiskostenvergoeding voor werknemers»?1
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2 en 3
            
Hoeveel zijn de reiskosten voor werknemers sinds 2006 gestegen en hoeveel zijn werknemers
               door het niet-indexeren van de onbelaste reiskostenvergoeding er (in euro’s en percentueel),
               indien de werkgever deze extra kosten niet heeft bekostigd, op achteruit gegaan?
            
Wat zijn de effecten van de enorm gestegen benzineprijzen voor werknemers die voor
               hun werk moeten reizen en deze niet volledig vergoed krijgen?
            
Antwoord 2 en 3
            
Bij de beantwoording van deze vragen spelen verschillende aspecten een rol. Daarvoor
               wil ik eerst stilstaan bij de vraag naar de stijging van de kosten van het woon-werkverkeer
               van werknemers sinds 2006. De kosten van het woon-werkverkeer zijn afhankelijk van
               de woon-werkafstand en de werkelijke kosten van het vervoermiddel waarmee die kilometers
               worden afgelegd. Het zal daarom per werknemer verschillen of er een stijging van de
               reiskosten heeft plaatsgevonden en hoe hoog die is. Voor sommige werknemers zal overigens
               sprake zijn van een daling, bijvoorbeeld door een zuiniger auto, carpoolen, meer gebruik
               van de fiets, een kleinere woonwerkafstand of vaker thuiswerken. Daarentegen zal voor
               andere werknemers sprake zijn van een stijging, bijvoorbeeld door toenemend autogebruik
               in plaats van bijvoorbeeld het openbaar vervoer of de fiets of een grotere woon-werkafstand.
               Het is daarom ook in algemene zin niet bekend of en in welke mate deze kosten zijn
               gestegen.
            
In de tweede plaats is van belang in welke mate de kosten voor het woon-werkverkeer
               ten laste komen van de werkgever. Daarbij speelt de gerichte vrijstelling van thans
               19 cent per zakelijke kilometer een rol omdat dat bepaalt welk deel van de vergoeding
               gericht is vrijgesteld. Bij de vaststelling van deze gericht vrijgestelde 19 cent
               per kilometer is in beginsel uitgegaan van de variabele reiskosten die zijn verbonden
               aan het gebruik van een middenklasse auto van de werknemer voor zakelijke kilometers.
               Dit maximum van 19 cent per kilometer geldt in beginsel ongeacht de wijze waarop die
               kilometers worden afgelegd, bijvoorbeeld met de auto, met de fiets, met het openbaar
               vervoer2 of lopend. De werkkostenregeling geeft de mogelijkheid om meer dan de 19 cent per
               kilometer te vergoeden zonder dat dit leidt tot belastingheffing bij de werknemer.
            
Dit laat onverlet dat bij een onveranderd reispatroon en brandstofverbruik de reiskosten
               van velen naar alle waarschijnlijkheid zullen zijn toegenomen als gevolg van de gestegen
               brandstofprijzen. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van het volgende voorbeeld.
               Uitgaande van een woonwerkafstand van 30 kilometer die tweemaal per dag en vijfmaal
               per week met de auto moet worden afgelegd (in dit voorbeeld zijn openbaar vervoer
               of de fiets zijn geen optie), wordt wekelijks 300 kilometer afgelegd. Indien daarbij
               wordt uitgegaan van een auto met een verbruik van 6,6 liter benzine per 100 km (het
               gemiddelde verbruik volgens de Verbruiksmonitor) en een benzineprijs van € 2,29 per
               liter3 is sprake van een stijging van de benzinekosten met € 10,83 per maand ten opzichte
               van de gemiddelde benzinekosten in april vorig jaar.
            
Vraag 4 en 5
            
Klopt het dat veel werkgevers maar zeer beperkt gebruik maken van maximale onbelaste
               reiskostenvergoeding? Kunt u een overzicht geven van sectoren waar werknemers vaak
               niet de maximaal onbelaste reiskostenvergoeding via hun werkgever ontvangen?
            
Klopt het dat het minimaal vergoeden van de reiskosten door werkgevers vaak in sectoren
               plaatsvindt waar werknemers een laag loon ontvangen en onzekere contracten hebben?
            
Antwoord 4 en 5
            
Uit data van de 98 grootste cao’s (in totaal 5,1 miljoen werknemers) blijkt dat bij
               51 cao’s (2,7 miljoen werknemers) een bepaling over een reiskostenvergoeding voor
               woon-werkverkeer is opgenomen. Dit betreft vaker een vergoeding op of boven de wettelijk
               gerichte vrijstelling van 19 cent per km (36 cao’s met in totaal 1,8 miljoen werknemers)
               dan eronder (15 cao’s met in totaal 0,9 miljoen werknemers). De afgesproken vergoeding
               varieert en ligt tussen 8 en 40 cent per km. In enkele cao’s in de sectoren handel
               en horeca, industrie, landbouw, overheid, zakelijke dienstverlening en zorg is sprake
               van een vergoeding lager dan het wettelijke onbelaste maximum van 19 cent per km.
            
Hieruit kan echter niet worden geconcludeerd dat in die sectoren werknemers vaak niet
               de maximale onbelaste reiskostenvergoeding ontvangen, omdat geen zicht is op het daadwerkelijke
               gebruik. Hoewel de 98 grootste cao’s 89% van de werknemers onder een cao in Nederland
               bevatten is op basis hiervan ook geen volledig beeld van de gemaakte cao-afspraken
               tussen werkgevers en werknemers. Hierdoor is ook niet duidelijk hoe hoog de vergoeding
               is in sectoren met een laag loon of naar contractvorm. Het is daarom niet met zekerheid
               te zeggen dat in sectoren met lagere lonen ook sprake is van een lage reiskostenvergoeding.
            
Op dit moment bestaat er geen goed inzicht in de mate waarin reiskostenvergoedingen
               voor het woon-werkverkeer worden verstrekt door de werkgever. Het Ministerie van Financiën
               doet onderzoek naar een modernisering van de reiskostenvergoeding, dat onderzoek zal
               in 2022 worden opgeleverd. Hierin wordt gekeken welk deel van de werkgevers een onbelaste
               reiskostenvergoeding geeft aan hun werknemers met vervoerskosten en tot welk bedrag
               en hoe dit is verdeeld over verschillende kilometerklassen, inkomensklassen, soort
               werk en soort vervoermiddelen.4
Vraag 6 en 7
            
Vindt u het ook onwenselijk dat door deze lage reiskostenvergoeding werknemers een
               groot deel van hun salaris moeten gebruiken voor zakelijke reiskosten?
            
Bent u niet bevreesd dat, doordat juist in lagelonensectoren een lage reiskostenvergoeding
               wordt verstrekt, er weinig geld voor werknemers overblijft voor zaken als de huur
               en de boodschappen?
            
Antwoord 6 en 7
            
Het kabinet biedt wettelijke ruimte voor een reiskostenvergoeding aan werknemers.
               Werkgevers en werknemers maken samen afspraken over de ruimte voor een reiskostenvergoeding
               binnen de cao. Waar dit nog niet is vastgelegd in cao’s, kan dit uiteraard onderdeel
               zijn van nieuwe onderhandelingen tussen cao-partijen. Ten algemene geldt dat werknemers
               en werkgevers samen goed zicht hebben op de noodzaak om reiskosten te maken en daardoor
               in staat zijn om een afweging te maken over de noodzaak van vergoeding van deze kosten.
            
Vraag 8, 9, 10 en 11
            
Ziet u ook het risico dat werknemers hierdoor financieel in de problemen kunnen komen?
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om deze financiële problemen bij werknemers
               met lage inkomens te voorkomen?
            
Bent u bijvoorbeeld bereid om werkgevers op te roepen om, met name in sectoren met
               lage lonen, een hogere reiskostenvergoeding te verstrekken?
            
Bent u tevens bereid om de maximaal onbelaste reiskostenvergoeding, vanwege de enorm
               gestegen benzineprijzen, te verhogen naar een realistischer bedrag?
            
Antwoord 8, 9, 10 en 11
            
Momenteel hebben we te maken met substantieel gestegen energieprijzen en brandstofprijzen.
               Het kabinet heeft daarvoor verschillende maatregelen aangekondigd in het kader van
               de koopkracht, zoals de tijdelijke verlaging per 1 april van de accijns voor benzine
               en diesel met 21%. Dit betekent dat het accijnstarief van benzine met 17,3 cent per
               liter daalt en het accijnstarief van diesel met 11,1 cent. De verlaging van de accijnstarieven
               is tijdelijk en geldt voor 9 maanden. Daarnaast is het kabinet voornemens om per 1 juli
               de btw op energie te verlagen van 21% naar 9%. Deze verlaging geldt voor zes maanden.
            
Voorts bevat de huidige wet- en regelgeving een gerichte vrijstelling voor reiskostenvergoedingen
               tot maximaal 19 eurocent per km en de mogelijkheid deze, zonder dat dit leidt tot
               belastingheffing bij de werknemer, te verhogen middels de werkkostenregeling. In het
               coalitieakkoord is het voornemen opgenomen om deze vrijstelling vanaf 1 januari 2024
               te verhogen. De precieze tariefsverhoging wordt nader uitgewerkt.
            
Daarnaast wordt, naar aanleiding van de op 5 april 2022 aangenomen motie Heinen en
               Van Dijk5, bezien of de gerichte vrijstelling eerder kan worden verhoogd. Daarbij dient opgemerkt
               te worden dat het kabinet enkel de gerichte vrijstelling kan verruimen, de afspraken
               over het gebruik hiervan zijn vervolgens een zaak tussen werkgever en werknemer.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid - 
              
                  Mede namens
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.