Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Inge van Dijk over het bericht ‘Raadsleden worstelen met werkdruk’
Vragen van het lid Inge van Dijk (CDA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht «Raadsleden worstelen met werkdruk» (ingezonden 4 maart 2022).
Antwoord van Minister Bruins Slot (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
8 april 2022).
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Raadsleden worstelen met werkdruk»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Herkent u het beeld dat veel gemeenteraadsleden die het ambt combineren met een baan,
chronisch tijdgebrek ervaren?
Antwoord 2
Dit beeld herken ik. Het is een knelpunt voor volksvertegenwoordigers dat uit meerdere
onderzoeken naar voren komt. Uit de basismonitor politieke ambtsdragers, dat in opdracht
van mijn ministerie in 2020 is verschenen, blijkt onder andere dat raadsleden gemiddeld
19 uur per week aan hun ambtsuitoefening besteden.2
Uit het Nationaal Raadsledenonderzoek 2021 blijkt dat raadsleden in 2021 16,75 uur
besteden aan het raadswerk. In 2014 was dit 15,91 uur. Uit beide onderzoeken blijkt
dat naar mate een gemeente groter is, raadsleden meer tijd besteden aan hun ambt.3
Uit het Nationaal Raadsledenonderzoek (pag. 27) blijkt dat er meerdere redenen kunnen
zijn om te stoppen als raadslid. Zes van de veertien redenen hebben te maken met tijdbesteding.
De vaakst genoemde reden om te stoppen is dat raadsleden ruimte willen maken voor
vernieuwing. 33,3% van de raadsleden noemt deze reden. 5,7% van de raadsleden noemt
ook als reden om te stoppen dat de werkdruk voor het raadswerk te hoog is en te veel
tijd kost. Andere genoemde redenen die met tijdbesteding te maken hebben zijn dat
men meer tijd aan gezin/familie wil besteden, meer vrije tijd wil of meer tijd wil
besteden aan andere hobby’s.
Er is in opdracht van mijn ministerie ook onderzoek gedaan naar raadsleden die gedurende
hun ambtstermijn stoppen. In 2019 vertrok 3,4% van het totale aantal raadsleden tussentijds.
De meest voorkomende reden van vertrek onder deze raadsleden blijkt desgevraagd dat
het ambt niet langer te combineren is met werk of privéleven (45%). 43% van de vertrokken
raadsleden is ontevreden met het tijdsbeslag van hun ambt en 41% van hen is ontevreden
met de werk- privébalans.
Ik constateer uit deze onderzoeken dat tijdbesteding een belangrijke reden is voor
raadsleden om te stoppen, maar dat er ook andere redenen kunnen zijn.
Vraag 3
Deelt u de mening dat het voor de lokale politiek van belang is dat ook mensen met
een baan gemeenteraadslid kunnen zijn?
Antwoord 3
Die mening deel ik. Het raadslidmaatschap is een vorm van lekenbestuur. Ik vind het
van groot belang dat volksvertegenwoordigers ook een functie kunnen hebben naast het
raadswerk, zodat zij voeling hebben met de samenleving die zij in de raad vertegenwoordigen.
Het raadswerk moet wel behapbaar zijn voor raadsleden. Het is daarom van belang dat
gemeenteraden niet schromen om te investeren in een goede ondersteuning van de griffie,
rekenkamer, fractieondersteuning, ambtelijke bijstand en scholing. Er blijkt bij gemeenteraden
vaak handelingsverlegenheid te bestaan om te investeren in deze raadsondersteuning.4 Dit is niet goed voor de kwaliteit van de democratische besluitvorming. Ook is het
van belang dat de raad en het college goede afspraken maken over de informatievoorziening
aan de raad en dat er een goede duale politieke cultuur wordt nagestreefd, die uitnodigt
tot een open debat.
Vraag 4
Klopt het dat de meeste redenen die gemeenteraadsleden aanvoeren om te stoppen met
het raadswerk, te maken hebben met de tijdbesteding?
Antwoord 4
Zie antwoord op vraag 2.
Vraag 5
Welk effect hebben de decentralisaties in het sociaal domein op de werkdruk van gemeenteraadsleden?
Antwoord 5
Door de decentralisaties in het sociaal domein zijn de verantwoordelijkheden van gemeenten
toegenomen. Dit kan het raadswerk betekenisvoller maken en bijdragen aan de tevredenheid
van het werk dat raadsleden doen. Een veelgehoord signaal is dat decentralisaties
hebben geleid tot een verzwaring van de taken van de gemeenteraad, al zijn er over
de effecten van de decentralisaties op de tijdbesteding van raadsleden geen (kwantitatieve)
onderzoeken bekend. Wel is bekend dat de tijdbesteding van raadsleden al geruime tijd
zowel voor als na de decentralisaties rond hetzelfde niveau schommelt (zie antwoord
op vraag 2).
Vraag 6
Klopt het dat het raadswerk zelf ingewikkelder is geworden doordat gemeenten meer
moeten werken in samenwerkingsverbanden?
Antwoord 6
Hoewel samenwerking tussen gemeenten van alle tijden is, is het belang van samenwerking
de afgelopen jaren toegenomen. Dat er meer wordt samengewerkt betekent op zichzelf
niet dat de verhoudingen tussen raad en een gemeenschappelijke regeling ingewikkelder
zijn geworden. Wel kan het geheel aan samenwerkingsverbanden het werk van raadsleden
ingewikkelder maken. Via de uitvoering van de motie-Van Dijk, aangenomen bij de behandeling
van de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen in de Tweede Kamer, wordt
met medeoverheden gesproken over de ontwikkelrichting van het binnenlands bestuur,
waarbij het stelsel van regionale samenwerkingsverbanden een belangrijk onderwerp
is.5
Het overgrote deel van samenwerkingsverbanden vindt op vrijwillige basis plaats. Wanneer
de samenwerking op grond van de Wgr plaatsvindt, heeft de raad zich over het aangaan
van die samenwerking kunnen uitspreken. De Wgr biedt handvatten voor de gemeenteraad
om hun afgevaardigde, veelal de wethouder, ter verantwoording te roepen over het functioneren
van het samenwerkingsverband. De afgelopen jaren is het instrumentarium voor raadsleden
om een GR te sturen en controleren uitgebreid. Binnenkort treedt de laatste wijziging
van de Wgr in werking, met als doel de mogelijkheden van raadsleden om een gemeenschappelijke
regeling te controleren te versterken. Daarnaast is er een aantal handreikingen verschenen
die gemeenteraden en raadsleden kunnen gebruiken bij het vormgeven van de controle
op samenwerkingsverbanden. Het is immers niet zo dat elke gemeenschappelijke regeling
dezelfde aandacht van de raad nodig heeft.
Daarnaast is de lokale rekenkamer een belangrijke hulp voor gemeenteraden om zicht
te krijgen op de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden van
gemeenten. In het wetsvoorstel versterking decentrale rekenkamers, dat naar verwachting
binnenkort plenair zal worden behandeld in uw Kamer, wordt onder andere voorgesteld
om de bevoegdheden van rekenkamers ten aanzien van privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden
waar de gemeente bij betrokken is, uit te breiden.
Vraag 7
Hoe beoordeelt u de conclusie van het Nationaal Raadsledenonderzoek 2021, dat gemeenteraadsleden
70% van de tijd kwijt zijn aan bestuurlijke taken en 25,4% aan volksvertegenwoordigende
taken?
Antwoord 7
Raadsleden zijn voor 100% van hun tijd volksvertegenwoordiger en vervullen die rol
ook als zij het college scherp controleren en de kaders stellen van nieuw beleid.
Daarnaast is het uiteraard ook van groot belang dat raadsleden buiten het raadhuis
actief zijn om van inwoners te horen wat er leeft zodat zij die informatie vervolgens
kunnen vertalen naar hun kaderstellende en controlerende taken.
Vraag 8
Onderschrijft u de aanbeveling van de Stuurgroep Evaluatie Dualisering Gemeentebestuur
om minimaal 50% van de tijd te besteden aan volksvertegenwoordigende werkzaamheden?
Antwoord 8
Sinds de dualisering geldt dat volksvertegenwoordigers kaders stellen en controleren
en het college van B&W bestuurt en beleid uitvoert. Ik onderschrijf dan ook niet de
in het Nationaal Raadsledenonderzoek gemaakte onderscheid tussen volksvertegenwoordigende
taken en bestuurlijke taken en de in dit onderzoek gestelde norm van 50% van de tijd
besteden aan volksvertegenwoordigende taken.
De uitoefening van de volksvertegenwoordigende rol is niet hetzelfde als tijd besteden
buiten het stadhuis, wat lijkt te worden gesuggereerd in het Nationaal Raadsledenonderzoek.
In het rapport «Aangelegd om in vrijheid samen te werken» uit 2004 van de Stuurgroep
Evaluatie Dualisering Gemeentebestuur -de commissie-Leemhuis-, een tussenevaluatie
van de dualiseringsoperatie, staat dat het mogelijk moet zijn om in een kleine gemeente
niet meer dan acht uur en in een grote gemeente niet meer dan vijftien uur per week
te besteden aan het raadswerk en bovendien de helft van deze tijd buiten het stadhuis
door te brengen.6 Het rapport bevat geen norm om minstens 50% van de tijd te besteden aan de volksvertegenwoordigende
rol.
Vraag 9
Bent u bereid in overleg met de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden te werken aan
verbetering van de toerusting voor het ambt van gemeenteraadslid? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, welke stappen gaat u concreet zetten?
Antwoord 9
Ik werk in samenwerking met de beroeps- en belangenverenigingen van het decentraal
bestuur, waaronder ook de Nederlandse vereniging voor Raadsleden aan de versterking
van de positie van de decentrale volksvertegenwoordigingen, langs een aantal lijnen.
Dit heeft ook tot doel om het raadswerk behapbaar te houden. Mijn ambtsvoorganger
heeft uw Kamer per brief van 26 oktober 2021 geïnformeerd over deze lijnen en de concrete
acties die in dat kader worden uitgevoerd.7
• Meer toerusting, scholing en adequate ondersteuning van volksvertegenwoordigers;
• Meer aandacht voor goede informatievoorziening en democratische controle op regionale
samenwerkingsverbanden;
• Een gezonde duale politieke cultuur op basis van vertrouwen en goed onderling samenspel
tussen de verschillende bestuursorganen.
Een goede rechtspositie van gemeenteraadsleden is ook van belang voor de aantrekkelijkheid
van het ambt. Sinds 2019 geldt een geharmoniseerd en gemoderniseerd rechtspositiebesluit
voor alle decentrale politieke ambtsdragers waaronder raadsleden. Dit is tot stand
gekomen in nauw overleg met de bestuurlijke koepels en de beroepsgroepen. Bij de totstandkoming
van het nieuwe besluit is onder andere de vergoeding voor de werkzaamheden voor raadsleden
in kleine gemeenten substantieel verhoogd, de onkostenvergoeding gelijk getrokken
voor alle raadsleden, is een vergoeding van reiskosten voor het bijwonen van vergaderingen
geregeld, zijn voorzieningen geïntroduceerd voor politieke ambtsdragers met een structurele
functionele beperking, en zijn er vastgestelde vergoedingsbedragen geïntroduceerd
voor fractievoorzitters en commissieleden.
Tevens wil ik in overleg met het decentraal bestuur bezien of aanvullende maatregelen
ter versterking van het decentraal bestuur en de decentrale volksvertegenwoordigingen
nodig en wenselijk zijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.