Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Heinen over het bericht "Tuchtraad zet morrend punt achter schending bankierseed"
Vragen van het lid Heinen (VVD) aan de Minister van Financiën over het bericht «Tuchtraad zet morrend punt achter schending bankierseed» (ingezonden 4 februari 2022).
Antwoord van Minister Kaag (Financiën) (ontvangen 5 april 2022). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1925.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Tuchtraad zet morrend punt achter schending bankierseed»?1
Antwoord 1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Vraag 2
Deelt u de kritiek van de voorzitter van de Tuchtcommissie dat het bankentuchtrecht
slechts beperkte mogelijkheden heeft om te beoordelen of een bankierseed wordt geschonden,
bijvoorbeeld inzake witwaspraktijken of exorbitante loonsverhogingen?
Antwoord 2
Voor het goed functioneren van het tuchtrecht is het belangrijk dat de relevante documenten
beschikbaar worden gemaakt ten behoeve van het onderzoek naar een tuchtklacht. Het
open en toetsbaar opstellen is een essentieel onderdeel van het tuchtrecht. In het
bankentuchtrecht doet de Algemeen Directeur van de Stichting Tuchtrecht Banken onderzoek
naar tuchtklachten en kan ook zelfstandig een tuchtrechtelijk onderzoek starten naar
een bankmedewerker. Het Tuchtreglement Bancaire Sector bepaalt dat de Algemeen Directeur,
ten behoeve van het onderzoek, inlichtingen en informatie kan inwinnen bij de bankmedewerker
waartegen de tuchtklacht is ingediend alsmede bij de bank waar diegene werkzaam is2. Een bank(medewerker) is verplicht de door de Algemeen Directeur gevraagde inlichtingen
en informatie te verstrekken3. Zo kan het niet meewerken aan een tuchtrechtelijk onderzoek op zichzelf grond zijn
voor een tuchtrechtelijk verwijt. Medewerking van banken blijft echter wel van belang
voor het tuchtrechtelijk onderzoek en ik roep banken dan ook in algemene zin op hieraan
mee te blijven werken. Dit versterkt het vertrouwen in de financiële sector.
Vraag 3
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is wanneer het Tuchtrecht Banken niet tot
een oordeel kan komen als gevolg van onvoldoende inzicht in het gedrag van (oud)medewerkers
en bestuurders?
Antwoord 3
De eed of belofte en het daaraan verbonden tuchtrecht strekken ertoe om het belang
van de normen en waarden waar de financiële sector voor staat te onderstrepen, de
bewustwording te versterken van degenen die de eed of belofte afleggen en (daarmee)
het vertrouwen van de consument in de financiële sector te vergroten. Het open en
toetsbaar opstellen is een essentieel onderdeel van het tuchtrecht. Het is in algemene
zin uiteraard onwenselijk indien de behandeling van een klacht wordt beëindigd terwijl
er onvoldoende informatie beschikbaar is om tot een oordeel te komen. Een tuchtrechtelijk
onderzoek kan echter ook uitwijzen dat er geen of onvoldoende aanwijzingen zijn voor
tuchtrechtelijk laakbaar handelen.
Vraag 4 en 5
Hoe kan het Tuchtrecht Banken op dit punt worden versterkt?
Kan de gedragscode banken volgens u uitgebreid worden en op welke wijze zou dit kunnen?
Antwoord 4 en 5
In de Wft is opgenomen dat banken onderworpen moeten zijn aan een tuchtrechtelijke
regeling die voldoet aan bepaalde voorwaarden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om adequate
waarborgen voor een behoorlijke procesgang en het opdragen van de toepassing en uitvoering
van de tuchtrechtelijke regeling aan een onafhankelijke en deskundige externe instantie.
Deze wettelijke verankering maakt onderdeel uit van de integere en beheerste bedrijfsvoering
van banken. Dit is in lijn met de systematiek van de Wft waarin integriteit primair
een aangelegenheid is van de financiële onderneming zelf. Het is aan de financiële
onderneming, in dit geval de bank, om ervoor te zorgen dat zij is onderworpen aan
tuchtrecht dat ten minste aan bepaalde voorwaarden voldoet. De Nederlandsche Bank
(DNB) ziet er (risicogeoriënteerd) op toe dat banken daadwerkelijk zijn onderworpen
aan een tuchtrechtelijke regeling die voldoet aan de wettelijke voorwaarden en kan
handhavend optreden indien daartoe aanleiding is.
De verdere invulling, organisatie en eventuele uitbreiding en aanscherping van het
tuchtrecht en de gedragscode is, binnen de wettelijke voorwaarden, primair aan de
bank c.q. de bancaire sector zelf, mits het stelsel voldoet aan de wettelijke voorwaarden
waar DNB op toeziet. Tuchtrecht ontwikkelt zich immers bij uitstek in de groep zelf.
De sector zelf heeft als geen ander inzicht in de verschillende modaliteiten binnen
de sector, (ongeschreven) sectorspecifieke en functiespecifieke normen, waarden en
standaarden die (behoren te) gelden. Hiermee wordt ook de betrokkenheid van de banken
en hun medewerkers bevorderd en daarmee de effectiviteit van het stelsel als geheel.
Vraag 6
Welke mogelijkheden ziet u om bijvoorbeeld het Tuchtrecht Banken inzicht te geven
in de toetsing door de De Nederlandsche Bank (DNB) op de betrouwbaarheid en/of geschiktheid
van bestuurders?
Antwoord 6
In verband met de toezichtsvertrouwelijkheid kan en mag de bevoegde toezichthouder
(DNB, de AFM of de ECB) geen mededelingen doen over toetsingen op geschiktheid en
betrouwbaarheid van beleidsbepalers in de financiële sector. Ook de vraag of hertoetsing
in individuele gevallen is overwogen, is toezichtsvertrouwelijke informatie die niet
mag worden gedeeld met derden. Het gaat hier om de beoordeling van personen door een
bestuursorgaan, en de Wet op het financieel toezicht (Wft) schrijft strikte geheimhouding
voor. De inzet van het instrument van (her)toetsing verloopt daarom uiterst zorgvuldig.
Nu de Wft, in navolging van Europese financiële toezichtrichtlijnen, een geheimhoudingsregime
met een stelsel van limitatief omschreven uitzonderingen op de geheimhouding kent,
zie ik ook geen mogelijkheid om daarvan af te wijken als het gaat om informatiedeling
met de Stichting Tuchtrecht Banken.
Vraag 7
Deelt u de analyse dat er een breed probleem is ten aanzien van witwassen? Wanneer
stuurt u het wetsvoorstel aanpak witwassen naar de Kamer om hier iets aan te doen?
Antwoord 7
Ik deel de analyse dat de aanpak van witwassen van groot belang is voor de effectieve
preventie en repressie van allerlei vormen van (ondermijnende) criminaliteit en dat
deze aanpak uit diverse maatregelen bestaat op diverse niveaus. Daarom bestaat het
plan van aanpak witwassen uit 2019 uit drie verschillende pijlers (verhogen van barrières,
vergroten van de effectiviteit van de poortwachtersfunctie en toezicht en het verstreken
van de opsporing en vervolging) met ieder een scala aan maatregelen, die grotendeels
zijn afgerond. Een van de maatregelen die nog niet is afgerond, is het wetsvoorstel
plan van aanpak witwassen. Op dit moment wordt er bekeken welke wijzigingen het wetsvoorstel
naar aanleiding van het advies van de Raad van State behoeft. Ik verwacht het wetsvoorstel
op korte termijn in te dienen bij uw Kamer.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.