Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Peter de Groot en Van der Woude over het bericht ‘student zoekt studentenwoning, internationale investeerders net zo goed’
Vragen van de leden Peter deGroot en Van der Woude (beiden VVD) aan de Ministers voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het artikel «Student zoekt studentenwoning, internationale investeerders net zo goed» van 25 januari jl. (ingezonden 4 februari 2022).
Antwoord van Minister De Jonge (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening), mede namens
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 24 maart 2022)Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1837
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Student zoekt studentenwoning, internationale investeerders
net zo goed»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Is er sprake van een verband tussen het tekort aan woningen en de toename van internationale
studenten, daar in het artikel staat dat er een toenemende vraag is naar studentenwoningen
en dat de internationale studentenpopulatie tussen 2017 en 2021 met meer dan 110.000
studenten is toegenomen?
Antwoord 2
Er zijn momenteel grote uitdagingen op de woningmarkt in Nederland, studentenhuisvesting
vormt daarop geen uitzondering. Hoewel er sprake is van een verband tussen het tekort
aan studentenwoningen en de toename van internationale studenten, kent het tekort
aan studentenhuisvesting meerdere oorzaken. Niet alleen is het aantal internationale
studenten gegroeid, ook is er een toename van de instroom van het aantal Nederlandse
studenten in het Nederlandse hoger onderwijs. Zo is er bijvoorbeeld al enige tijd
sprake van een hogere doorstroom naar hogere onderwijssoorten: van mbo naar hbo, bachelor
naar master. Daarnaast kunnen tekorten in andere segmenten van de woningmarkt de doorstroming
van afgestudeerden belemmeren. Zo is het mogelijk dat een student wenst te vertrekken
na afronding van zijn studie, maar geen nieuwe woonruimte kan vinden. Hierdoor blijft
de gediplomeerde student zitten in een woonruimte die anders over zou gaan naar een
student.
Vraag 3
Is bij u bekend welke studenten moeite hebben om aan een woning te komen? Zijn er
bepaalde eisen die deze studenten hebben waar het woningaanbod voor studenten niet
aan voldoet?
Antwoord 3
In de landelijke monitor studentenhuisvesting die ik samen met Kences jaarlijks laat
uitvoeren wordt gekeken naar verhuisgeneigdheid en woonwensen van studenten.3 Dit geeft een beeld van de eisen en wensen die studenten hebben voor hun huisvesting.
In het onderzoek is gekeken in hoeverre het studenten lukt om te verhuizen. Van de
studenten die in 2020 een uitwonende verhuiswens binnen een jaar hadden, is 60 procent
een jaar later verhuisd, 40 procent is niet verhuisd. Van de studenten die niet zijn
verhuisd geeft 37 procent de coronapandemie als reden, bij 32 procent was dat het
ontbreken van (geschikte) woonruimte en voor 23 procent geldt dat zij geen actie hebben
ondernomen om te verhuizen of om verschillende redenen niet meer op zoek zijn naar
een woonruimte. In het onderzoek is niet uitgesplitst om welke studenten dit gaat.
In het onderzoek is ook gekeken naar woonwensen en daarmee ook d eeisen die studenten
hebben voor een woning. Daar blijkt dat woonlasten het zwaarst weegt bij het kiezen
van een woonruimte. Na woonlasten spelen type woonruimte en woonoppervlakte de belangrijkste
rol bij het maken van de keuze. Hoe jonger de student, hoe meer waarde wordt gehecht
aan lage woonlasten. Het type woonruimte is bij de jonge studenten juist minder belangrijk
dan bij oudere studenten. Ook hebben de onderzoekers de woonsituatie vergeleken met
de woonwensen. Op nationaal niveau is er een potentieel surplus van circa 37.700 kamers
met gedeelde voorzieningen en een aanvullende wens van meer één- en meerkamerwoningen
van respectievelijk 27.700 en 10.000. Tussen de verschillende steden is er grote variatie
in hoeverre het aanbod aansluit op de woonwensen.
Vraag 4
Zijn er richtlijnen voor het bouwen van studentenwoningen? Wie bouwen deze woningen?
Welke keuzes worden daarbij gemaakt?
Antwoord 4
Het zijn ontwikkelaars of corporaties die bouwen voor studenten. Deze partijen maken
daarin keuzes over het type woningen dat wordt gebouwd in samenspraak met de gemeente
en andere betrokken partijen. De bouw van studentenhuisvesting moet voldoen aan het
Bouwbesluit 2012. Daarbij gelden de eisen voor een woonfunctie, en soms gelden er
daarbinnen specifieke eisen voor een woonfunctie voor studenten (studio of woongebouw)
of bijvoorbeeld een woonfunctie voor kamergewijze verhuur (meer dan 4 kamers).
Vraag 5
Bent u bekend met het hoge percentage eenzame studenten, ook pre-corona, en het feit
dat dit vaak wordt verergerd doordat studenten steeds vaker alleen in een zelfstandige
woning wonen?
Antwoord 5
Ik ben hiermee bekend. Ik vind het belangrijk om dit vanuit studentenhuisvesting beter
in beeld te krijgen. Daarom wordt dit jaar een extra module aan de landelijke monitor
studentenhuisvesting toegevoegd die kijkt naar de invloed van studentenhuisvesting
op het welzijn van studenten.
Vraag 6
Is er (recent) onderzocht aan wat voor type woningen studenten behoefte hebben, denk
hierbij aan studio’s waar men alleen woont versus een kamer in een groter huis met
gedeelde woon- en sanitaire faciliteiten?
Antwoord 6
Dit is onderzocht in de landelijke monitor studentenhuisvesting, zie het figuur hieronder.
Woonlasten blijken de belangrijkste factor te zijn bij het kiezen van woonruimte.
Als woonlasten niet worden meegenomen verschuift de voorkeur van kamers met gedeelde
voorzieningen en studio’s naar meerkamerwoningen. Jonge studenten4 zijn als aparte groep weergegeven omdat hun woonwensen afwijken. Zij zijn vaker op
zoek naar een kamer met gedeelde voorzieningen. Vanuit studentenwelzijn bekeken kunnen
onzelfstandige woningen een positieve effect hebben, doordat er meer sociaal contact
is.5 Als gekeken wordt vanuit het aanbod dan is het echter aantrekkelijker om zelfstandige
woningen te bouwen dan onzelfstandige woningen. Dit licht ik verder toe in het volgende
antwoord.
Figuur 1. Huidig en gewenst type woonruimte.
Vraag 7
Kunt u daarbij inzichtelijk maken welke (ongewenste) financiële prikkels ervoor zorgen
dat er steeds meer zelfstandige studentenwoningen worden gebouwd en studenten hier
steeds vaker voor kiezen?
Antwoord 7
In het landelijk actieplan studentenhuisvesting 2018–2021 is het belang van voldoende
aanbod van onzelfstandige woonruimte opgenomen. In het onderzoek van Rigo «Onzelfstandige
kamerverhuur» is gekeken welke factoren van invloed hierop zijn. Het is aantrekkelijker
voor investeerders, ontwikkelaars om zelfstandige woningen te bouwen dan onzelfstandige
woningen. Uit het rapport blijkt dat hierbij met name de huurprijsregulering via het
woningwaarderingsstelsel (WWS) een rol speelt en gedeeltelijk de huurtoeslagsystematiek.
Daarnaast wordt gewezen op de rol van gemeenten die via regelgeving rond de bescherming
van de voorraad en daarnaast via gronduitgifte, grondprijzen en ruimtelijke ordening
de aantrekkelijkheid van het realiseren van onzelfstandige eenheden beïnvloeden.
De betrokken partijen hebben vanuit het landelijk actieplan studentenhuisvesting6 afgesproken om gezamenlijk te kijken naar het WWS voor onzelfstandige woonruimte.
Voldoende woonruimte met gedeelde voorzieningen is ook in het belang van andere doelgroepen,
zoals mensen die uit de maatschappelijke opvang stromen. Dit wordt ook benadrukt in
het advies «Een thuis voor iedereen» over de huisvesting van aandachtsgroepen in den
brede. Het rapport met een voorstel voor een nieuw woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige
woonruimte en de effecten op maximale huurprijzen is bijna afgerond. Zodra het volledig
is, stuur ik het toe aan de Kamer. Als vervolg hierop onderzoek ik ook de financiële
gevolgen van het nieuwe stelsel voor investeerders: in hoeverre aanpassing van het
woningwaarderingsstelsel zal leiden tot een grotere investeringsbereidheid en de bouw
van meer kamers. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik voor de zomer van 2022.
Op basis daarvan kan ik een brede afweging maken die recht doet aan het belang van
beschikbaarheid en betaalbaarheid van onzelfstandige woningen en een voorstel doen.
Vraag 8
Hoe kijkt u aan tegen de ontwikkeling dat veel gemeenten verkamering, oftewel het
opdelen van een woning in kleinere kamers om deze vervolgens aan meerdere woningzoekenden
aan te bieden, tegen willen gaan?
Antwoord 8
Ik vind voldoende huisvesting voor studenten van groot belang. De gemeente zelf moet
de verschillende belangen in het fysieke domein en op de woningmarkt kunnen afwegen,
maar wat mij betreft gaat dat niet ten koste van woonruimte voor de student. Studenten
hebben behoefte aan voldoende woningen, maar ook aan veilig, plezierig en betaalbaar
wonen. Daarom heb ik met de betrokken partijen het landelijk actieplan studentenhuisvesting
ondertekend, waarmee we ons ten doel stellen om vraag en aanbod lokaal in evenwicht
te brengen. Dat gaat om nieuwbouw, maar ook om de bestaande woningvoorraad zo goed
mogelijk te benutten. Verkamering is daar onderdeel van. Momenteel ben ik met de betrokken
partijen aan de slag om het actieplan te vernieuwen.
Vraag 9
Deelt u de mening dat de coronatijd heeft laten zien dat studenten vereenzamen zodra
de contactmomenten teruglopen en dat we bij het huisvesten van studenten in een kamer
in een groter huis oog moeten hebben voor gemeenschappelijke faciliteiten die sociale
contacten bevorderen?
Antwoord 9
Uit de Monitor Mentale Gezondheid en Middelengebruik studenten in het hoger onderwijs7 blijkt dat studenten erg eenzaam waren ten tijden van de meting (tijdens een lockdown
periode begin 2021). Eenzaamheid heeft een negatieve invloed op de mentale gezondheid
van studenten. Ook laat de monitor zien dat sociale binding, zoals contact met leeftijdsgenoten
en met de onderwijsinstelling, een positieve invloed heeft op het mentaal welbevinden.
We moeten daarom zeker oog hebben voor gemeenschappelijke faciliteiten bij het huisvesten
van studenten.
Vraag 10
Is het mogelijk om bij het huisvesten van studenten rekening te houden met faciliteiten
die ten goede komen aan de mentale gezondheid van studenten?
Antwoord 10
Ik zal dat bekijken naar aanleiding van de resultaten de eerder beschreven module
in de landelijke monitor studentenhuisvesting (zie het antwoord op vraag 5).
Vraag 11
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Antwoord 11
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening -
Mede namens
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.