Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Inge van Dijk en Palland over het bericht ‘Ondernemers: Stel UBO-register uit tot uitspraak Europese Hof’
Vragen van de leden Inge van Dijk en Palland (CDA) aan de Minister van Financiën over het bericht «Ondernemers: Stel UBO-register uit tot uitspraak Europese Hof» (ingezonden 28 februari 2022).
Antwoord van Minister Kaag (Financiën), mede namens de Ministers van Justitie en Veiligheid
en van Economische Zaken en Klimaat (ontvangen 21 maart 2022).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ondernemers: Stel UBO-register uit tot uitspraak
Europese Hof»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 3 en 4
Bent u bekend met de oproep van MKB-Nederland en VNO-NCW om de verplichte UBO-registratie
uit te stellen en hoe beoordeelt u deze oproep?
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Europese Advocaat-Generaal (AG) Pitruzzella,
dat het niet lastig moet zijn om gegevens openbaar af te schermen? En hoe vindt u
dat in Nederland op dit moment de openbare afscherming van privégegevens in het UBO-register
geregeld is?
Vindt u het voldoende dat gegevens alleen worden afgeschermd als een UBO op een politiebeschermingslijst
staat?
Antwoord 2, 3 en 4
Ik heb kennis genomen van de conclusie van de Advocaat-Generaal (A-G).2 Daarbij is het in algemene zin van belang te benadrukken dat een conclusie van de
A-G, anders dan het uiteindelijke arrest van het Hof, niet bindend is en niet zonder
meer door het Hof gevolgd hoeft te worden.
In zijn conclusie geeft de A-G aan dat een openbaar UBO-register verenigbaar is met
de Algemene verordening gegevensbescherming. Er zijn daarnaast twee punten waar de
conclusie van de A-G afwijkt van de huidige richtlijn. Ten eerste concludeert de A-G
dat raadplegers door de beheerder van het register geregistreerd moeten worden. Daarbij
overweegt de A-G dat in noodzakelijke gevallen de identiteitsgegevens van de raadpleger
aan de UBO verstrekt kunnen worden. De richtlijn verplicht nu niet tot de registratie
van de raadplegers. Ten tweede concludeert de A-G dat er altijd een mogelijkheid moet
zijn om in uitzonderlijke omstandigheden de gegevens van een UBO af te schermen. In
de richtlijn is dit nu enkel een optie voor lidstaten om op te nemen in hun register.
De punten die de A-G aanstipt, liggen in het verlengde van wat Nederland al doet ter
borging van de privacy. Ten aanzien van het eerste punt is in het Nederlandse UBO-register
reeds voorzien in het bijhouden van de identiteit van raadplegers. Daarbij is geregeld
dat informatie over raadplegingen op verzoek verstrekt kan worden aan UBO’s. Onder
dit laatste vallen nu niet de identiteitsgegevens van de raadplegers zelf, maar enkel
de aantallen raadplegingen, gecategoriseerd naar type raadpleger. Mocht het Hof dit
punt van de A-G over het registreren van raadplegers en het verstrekken van die gegevens
overnemen, dan ligt dit dus in het verlengde van bestaande processen in Nederland.
Het verstrekken van identiteitsgegevens over raadplegers is in de overwegingen van
de A-G wel verbonden aan voorwaarden. Het is van groot belang of en op welke wijze
het Hof dit punt overneemt alvorens hierop te handelen. Het gaat immers over het verstrekken
van persoonsgegevens waarin de richtlijn op dit moment niet voorziet.
Wat betreft het tweede punt stelt de A-G in zijn conclusie dat het bieden van afscherming
van UBO’s in uitzonderlijke gevallen waar toegang tot de gegevens een buitenproportionele
inbreuk op hun fundamentele rechten zou betekenen, niet slechts een bevoegdheid maar
verplichting van lidstaten zou moeten zijn. Thans is een afschermingsregime onder
de richtlijn niet verplicht gesteld, maar betreft het een lidstaatoptie. Nederland
heeft hiervan volledig gebruik gemaakt door afscherming van de openbare persoonsgegevens
bij minderjarigheid, handelingsonbekwaamheid of politiebescherming mogelijk te maken.
Ik benadruk daarbij dat gedurende de parlementaire behandeling van de wetgeving is
aangegeven dat personen zich ook op voorhand kunnen melden bij de politie als zij
verwachten dat inschrijving in het register tot een dreiging kan leiden. De politie
zal vervolgens een beoordeling maken van de dreiging. Dit beleid geldt nog steeds.
Uiteraard zal gevolg worden gegeven aan het uiteindelijke arrest van het Hof, mocht
dit tot andere inzichten leiden omtrent de invulling van het afschermingsregime.
Vraag 5
Begrijpt u de zorgen van ondernemers en privacy-organisaties over de openbare beschikbaarheid
van gegevens van grootaandeelhouders?
Antwoord 5
Dat begrijp ik zeker. Deze waren er al bij de totstandkoming van het register en hier
is dan ook terecht uitgebreid bij stilgestaan bij het opstellen van de wetgeving en
de behandeling in het parlement. Enerzijds het belang van privacy, en anderzijds het
functioneren van het UBO-register als een belangrijk middel in de strijd tegen witwassen
en terrorismefinanciering. Voor opsporingsinstanties, poortwachters, journalisten
en maatschappelijke organisaties een belangrijk instrument om misbruik te voorkomen
en bestrijden. Dit heeft geleid tot verschillende maatregelen om de privacy-impact
te beperken. Zo is het in Nederland mogelijk om onder bepaalde voorwaarden afscherming
van de openbare gegevens te verzoeken en is registratie en betaling vereist alvorens
de gegevens te kunnen raadplegen. Enkel zijn een-op-een bevragingen mogelijk op naam
van juridische entiteiten. Daarnaast kan aan UBO’s desgevraagd inzicht worden geboden
in het aantal raadplegingen van hun gegevens, gecategoriseerd naar raadpleger, en
zal op de voet van de Wet Digitale Overheid voorzien worden in verbeterde identificatie
van raadplegers. Ten slotte zal respectievelijk één en vier jaar na de vulling de
privacy-impact van het UBO-register worden geëvalueerd. Bij gelegenheid van deze evaluatie
wordt mede uitvoering gegeven aan de motie Van Haga c.s. over de bescherming van de
privacy van aandeelhouders in het UBO-register (Kamerstuk 35 724, nr. 7).
Vraag 6
Wat vindt u van de conclusie van de Europese AG dat aanvullende gegevens die openbaar
beschikbaar zijn gesteld onvoldoende zijn gedefinieerd en de richtlijn op dat punt
ongeldig is? Bent u het met genoemde organisaties eens dat dat aanleiding is om de
registratiedeadline uit te stellen totdat het Hof van Justitie van de Europe Unie
uitspraak heeft gedaan?
Antwoord 6
Ik begrijp de redenering van de A-G. Van belang is dat het Nederlandse UBO-register
niet meer of aanvullende gegevens openbaar maakt dan waar de anti-witwasrichtlijn
toe verplicht. Dit is in Nederland dus niet aan de orde. Daarmee zie ik dan ook geen
reden, of grondslag, tot uitstellen van de wettelijk vastgelegde registratiedeadline.
Vraag 7 en 8
Wat vindt u ervan dat de overgrote meerderheid van de 1,5 miljoen organisaties die
zich voor 27 maart zouden moeten registreren dat nog moeten doen? En in hoeverre denkt
u dat de organisaties in staat zijn deze deadline te halen, mede gezien de hoeveelheid
data die moet worden aangeleverd en in de context van de Corona crisis?
Is bij invoering van deze wet voldoende rekening gehouden met tijdige uitvoerbaarheid
voor alle organisaties?
Antwoord 7 en 8
Ik heb begrip voor de situatie waarin juridische entiteiten verkeren door de coronacrisis.
Tegelijkertijd is juridische entiteiten een ruime periode van 18 maanden gegeven om
de registratie uit te voeren. Uit steekproeven afgelopen jaar bleek dat de meeste
juridische entiteiten hun UBO’s nog niet opgaven omdat zij de urgentie niet voelden
omdat de deadline pas in 2022 was.
Met betrekking tot de data die moet worden aangeleverd is van belang dat juridische
entiteiten daar sinds juli 2020 al over zouden moeten beschikken. Vanaf dat moment
is de verplichting in werking getreden dat juridische entiteiten in hun eigen administratie
moeten bijhouden wie de UBO’s zijn. Uiteraard kost het doen van opgave nog steeds
tijd, maar de benodigde data zouden voorhanden moeten zijn.
Vraag 9
Wilt u ons informeren over op welke wijze u uitvoering geeft aan de aangenomen motie
van Haga c.s. die het kabinet verzoekt te onderzoeken hoe de bescherming van privacy
van aandeelhouders in het UBO-register verbeterd kan worden?3
Antwoord 9
Zoals hierboven genoemd, zijn er reeds verschillende maatregelen genomen om de privacy-impact
van het UBO-register te beperken. Voorts wordt de privacy-impact van het UBO-register
respectievelijk 1 en 4 jaar na 27 maart 2022 geëvalueerd. De Kamer zal hierover worden
geïnformeerd, waarbij ook zal worden bezien of aanvullende maatregelen noodzakelijk
en mogelijk zijn.
Vraag 10
Wilt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, in ieder geval voor 27 maart 2022?
Antwoord 10
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Financiën -
Mede namens
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.