Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Stoffer over het UBO-register
Vragen van het lid Stoffer (SGP) aan de Minister van Financiën over het UBO-register (ingezonden 18 februari 2022).
Antwoord van Minister Kaag (Financiën), mede namens de Ministers van Justitie en Veiligheid
en van Economische Zaken en Klimaat (ontvangen 21 maart 2022).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ondernemers worstelen met privacy en complexiteit:
«Stel UBO-register uit»»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 3
Hoeveel rechtspersonen zijn op dit moment ingeschreven in het Ultimate Beneficial
Owner (UBO)-register, en kunt u dit zo veel mogelijk per type rechtspersoon aangeven?
Kunt u aangeven hoeveel procent van het totaal aan rechtspersonen per categorie inmiddels
is ingeschreven in het UBO-register?
Antwoord 2 en 3
Per 1 maart 2022 zijn van 607.956 juridische entiteiten de UBO’s ingeschreven. Dit
betreft circa 34% van het totale aantal juridische entiteiten dat in het Handelsregister
geregistreerd staat en de plicht tot opgave van de UBO’s heeft. Daarbij is het van
belang te benadrukken dat er nog steeds opgaven worden gedaan en er daarnaast ook
een werkvoorraad is met te beoordelen opgaven. Alle juridische entiteiten die na 27 september
2020 zijn opgericht moeten bij inschrijving direct hun UBO’s opgeven. Voor de juridische
entiteiten die voor 27 september 2020 al bestonden, geldt dat zij op grond van de
Implementatiewet een overgangstermijn van 18 maanden hebben, tot 27 maart 2022. Van
de entiteiten die onder dit overgangsregime vallen had circa 26% op 1 maart 2022 de
UBO’s geregistreerd. Het globale beeld is nu dat BV’s, veruit de grootste groep juridische
entiteiten, relatief de meeste opgaven doen. Bij bijvoorbeeld stichtingen blijven
de opgaven meer achter. Na de deadline van 27 maart ben ik voornemens uw Kamer een
brief te sturen met de stand van zaken na de wettelijke overgangstermijn. In deze
brief zal ik een uitsplitsing opnemen per categorie juridische entiteit. Op dit moment
heeft een nauwkeurige uitwerking per type entiteit een beperkte waarde, omdat er nog
veel opgaven binnenkomen. Aan de hand van die nauwkeurige uitwerking na de deadline
wordt ook nader gekeken naar eventuele specifieke maatregelen per categorie om registratie
in het register ook na de deadline te blijven bevorderen. In de afgelopen periode
bleek dat, ondanks brieven en communicatie, de meeste juridische entiteiten de inschrijving
leken uit te stellen tot de deadline. Sinds een aantal weken neemt het aantal opgaven
bij de Kamer van Koophandel aanzienlijk toe.
Vraag 4
Onderschrijft u de opvatting dat de registratie achterloopt, en deelt u de verwachting
dat veel potentiële UBO’s zich niet op tijd zullen inschrijven, en wat zijn daarvan
de gevolgen voor ondernemers, kerken, goede doelen, et cetera?
Antwoord 4
Het klopt dat het aantal registraties achterloopt bij de verwachting. Ik vermoed dat
een groot aantal juridische entiteiten tot het laatste moment wacht met inschrijven.
De afgelopen weken is er sprake van een flinke stijging in het aantal opgaven en ik
hoop dat deze stijging zich doorzet. De verwachting is evenwel dat er nog een aanzienlijk
aandeel juridische entiteiten zal zijn dat geen opgave heeft gedaan op 27 maart. Met
definitieve conclusies wacht ik graag tot na die datum. Ik zal uw Kamer na 27 maart
ook informeren over de maatregelen die ik ga nemen. Alle juridische entiteiten die
geen opgave hebben gedaan, zijn in overtreding. Na het verstrijken van de deadline
zal de handhaving beginnen. Deze zal risicogebaseerd zijn en zich hoofdzakelijk richten
op juridische entiteiten met verhoogde witwasrisico’s. In de eerste periode zal het
beleid ook zeker gericht zijn op het blijven communiceren om te zorgen dat zoveel
mogelijk juridische entiteiten alsnog hun UBO’s registreren.
Vraag 5
Bent u bereid de deadline van 27 maart 2022, de datum waarop de registratie voltooid
moet zijn, uit te stellen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
De overgangsperiode voor het doen van opgave door bestaande juridische entiteiten
is bij wet geregeld. Dit is met 18 maanden een ruime periode. Het tot op heden achterblijven
van het aantal opgaves zie ik derhalve niet als reden voor uitstel. Bovendien zou
dit een wetswijziging vereisen. Voorts is van belang dat juridische entiteiten al
sinds juli 2020 verplicht zijn hun UBO’s in hun eigen administratie bij te houden.
Juridische entiteiten zouden dus reeds over de benodigde informatie moeten beschikken
om een opgave te doen.
Vraag 6, 7 en 8
Bent u bekend met de rechtszaken (in Europees verband) die aanhangig zijn of zijn
geweest met betrekking tot het UBO-register, en welke gevolgen hebben deze zaken voor
het Nederlandse UBO-register?
Klopt het dat UBO’s volgens de Advocaat-Generaal (AG) bij het Hof van Justitie van
de Europese Unie recht hebben om te weten wie gegevens over hen heeft opgevraagd,
en bent u bereid de juridische kaders aan te passen om dit alsnog mogelijk te maken?
Zo nee, waarom niet?
Welke aanpassingen in het UBO-register voorziet u op dit moment, indien het Hof van
Justitie het advies van de AG overneemt?
Antwoord 6, 7 en 8
Ik ben bekend met drie Luxemburgse zaken. Twee daarvan zijn gevoegd en in deze gevoegde
zaken zijn prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie. Ik heb kennis genomen
van de conclusie van de Advocaat-Generaal (A-G) in deze zaak.2 Daarbij is het in algemene zin van belang te benadrukken dat een conclusie van de
A-G, anders dan het uiteindelijke arrest van het Hof, niet bindend is en niet zonder
meer door het Hof gevolgd hoeft te worden.
In zijn conclusie geeft de A-G aan dat een openbaar UBO-register verenigbaar is met
de Algemene verordening gegevensbescherming. Er zijn daarnaast twee punten waar de
conclusie van de A-G afwijkt van de huidige richtlijn. Ten eerste concludeert de A-G
dat raadplegers door de beheerder van het register geregistreerd moeten worden. Daarbij
overweegt de A-G dat in noodzakelijke gevallen de identiteitsgegevens van de raadpleger
aan de UBO verstrekt kunnen worden. De richtlijn verplicht nu niet tot de registratie
van de raadplegers. Ten tweede concludeert de A-G dat er altijd een mogelijkheid moet
zijn om in uitzonderlijke omstandigheden de gegevens van een UBO af te schermen. In
de richtlijn is dit nu enkel een optie voor lidstaten om op te nemen in hun register.
De punten die de A-G aanstipt, liggen in het verlengde van wat Nederland al doet ter
borging van de privacy. Ten aanzien van het eerste punt is in het Nederlandse UBO-register
reeds voorzien in het bijhouden van de identiteit van raadplegers. Daarbij is geregeld
dat informatie over raadplegingen op verzoek verstrekt kan worden aan UBO’s. Onder
dit laatste vallen nu niet de identiteitsgegevens van de raadplegers zelf, maar enkel
de aantallen raadplegingen, gecategoriseerd naar type raadpleger. Mocht het Hof dit
punt van de A-G over het registreren van raadplegers en het verstrekken van die gegevens
overnemen, dan ligt dit dus in het verlengde van bestaande processen in Nederland.
Het verstrekken van identiteitsgegevens over raadplegers is in de overwegingen van
de A-G wel verbonden aan voorwaarden. Het is van groot belang of en op welke wijze
het Hof dit punt overneemt alvorens hierop te handelen. Het gaat immers over het verstrekken
van persoonsgegevens waarin de richtlijn op dit moment niet voorziet.
Wat betreft het tweede punt stelt de A-G in zijn conclusie dat het bieden van afscherming
van UBO’s in uitzonderlijke gevallen waar toegang tot de gegevens een buitenproportionele
inbreuk op hun fundamentele rechten zou betekenen, niet slechts een bevoegdheid maar
verplichting van lidstaten zou moeten zijn. Thans is een afschermingsregime onder
de richtlijn niet verplicht gesteld, maar betreft het een lidstaatoptie. Nederland
heeft hiervan volledig gebruik gemaakt door afscherming van de openbare persoonsgegevens
bij minderjarigheid, handelingsonbekwaamheid of politiebescherming mogelijk te maken.
Ik benadruk daarbij dat gedurende de parlementaire behandeling van de wetgeving is
aangegeven dat personen zich ook op voorhand kunnen melden bij de politie als zij
verwachten dat inschrijving in het register tot een dreiging kan leiden. De politie
zal vervolgens een beoordeling maken van de dreiging. Dit beleid geldt nog steeds.
Uiteraard zal gevolg worden gegeven aan het uiteindelijke arrest van het Hof, mocht
dit tot andere inzichten leiden omtrent de invulling van het afschermingsregime.
Vraag 9
Hoe wordt geborgd dat het UBO-register weliswaar witwassen tegengaat, maar dat tegelijk
de gegevens van UBO’s zo veel als mogelijk worden beschermd?
Antwoord 9
Het UBO-register is een belangrijk middel in de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering.
Tegelijk is bij de behandeling van het wetsvoorstel in beide Kamers ook uitgebreid
stilgestaan bij de privacy-aspecten. Relevant is in dit kader dat Nederland gebruik
heeft gemaakt van alle aan privacy gerelateerde lidstaatopties onder de richtlijn.
Zo is het in Nederland mogelijk om onder bepaalde voorwaarden afscherming van de openbare
gegevens te verzoeken en is registratie en betaling vereist alvorens de gegevens te
kunnen raadplegen. Daarnaast heeft Nederland aanvullende maatregelen genomen. Zo kan
het UBO-register niet door het publiek doorzocht worden op persoonsgegevens. Enkel
zijn een-op-een bevragingen mogelijk op naam van juridische entiteiten. Daarnaast
kan aan UBO’s desgevraagd inzicht worden geboden in het aantal raadplegingen van hun
gegevens, gecategoriseerd naar raadpleger, en zal op de voet van de Wet Digitale Overheid
voorzien worden in verbeterde identificatie van raadplegers. Ten slotte zal respectievelijk
één en vier jaar na de vulling de privacy-impact van het UBO-register worden geëvalueerd.
Bij gelegenheid van deze evaluatie wordt mede uitvoering gegeven aan de motie Van
Haga c.s. over de bescherming van de privacy van aandeelhouders in het UBO-register
(Kamerstuk 35 724, nr. 7).
Vraag 10 en 11
Hoe interpreteert u de «uitzonderlijke omstandigheden» waarin kan worden voorzien
in een uitzondering tot de toegang tot informatie over UBO’s (op basis van artikel
30, negende lid, van de onderliggende Richtlijn), en welke ruimte ziet u, ook op basis
van het advies van de AG, om deze interpretatie te verruimen?
Bent u bereid te inventariseren welke aanvullende mogelijkheden er zijn om de gegevens
van UBO’s beter te beschermen dan wel de positie van UBO’s meer te versterken, en
deze inventarisatie met de Kamer te delen?
Antwoord 10 en 11
In Nederland kan een UBO een verzoek tot afscherming van zijn UBO-informatie indienen
bij de Kamer van Koophandel bij minderjarigheid, handelingsonbekwaamheid of politiebescherming.
UBO’s die een reële dreiging lopen kunnen zich wenden tot de politie om te beoordelen
of bescherming nodig is. Het besluit van de Kamer van Koophandel op een verzoek tot
afscherming van de UBO-informatie is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de
Algemene wet bestuursrecht, waar bezwaar en beroep tegen open staat.
Voor nu zie ik geen redenen om op basis van de conclusie van de A-G anders te handelen
dan op grond van de door de wetgever gemaakte implementatiekeuze. Nogmaals benadruk
ik dat indien daartoe aanleiding bestaat uiteraard gevolg zal worden gegeven aan het
uiteindelijke arrest van het Hof. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn antwoord op de
vragen 6, 7 en 8.
Vraag 12
Hoe rijmt u het feit dat het Handelsregister weliswaar sinds 1 januari 2022 geen woonadressen
meer toont, om de privacy van ondernemers en bestuurders te beschermen, met de omstandigheid
dat via het UBO-register nog wel veel gegevens, die eenvoudig leiden tot het woonadres,
kunnen worden opgevraagd, zoals naam en woonplaats? Bent u bereid om ook in het UBO-register
meer waarborgen in te bouwen die de privacy van UBO’s beschermen?
Antwoord 12
Adresgegevens, waaronder de woonplaats, zijn niet openbaar te raadplegen in het UBO-register.
De openbare gegevens over de UBO zijn de voor- en achternaam, geboortemaand en -jaar,
nationaliteit, woonstaat (het land waar de UBO woonachtig is), en de aard en omvang
van het gehouden economische belang. Overige geregistreerde gegevens zijn enkel te
raadplegen door bevoegde autoriteiten. Bovendien kan het publiek het register niet
doorzoeken op persoonsgegevens.
Vraag 13 en 14
Is de oplossing die is bedacht voor ANBI’s, om aan te geven dat het om een ANBI-bestuurder
gaat en niet om bijvoorbeeld een eigenaar, geheel doorgevoerd en verwerkt in de IT-systemen,
en is dit voldoende duidelijk en kenbaar in de opgevraagde informatie?
Welke ruimte ziet u nog om het onderscheid tussen UBO’s van ANBI’s en overige UBO’s
verder te verduidelijken, zeker in uittreksels die de KvK verstrekt?
Antwoord 13 en 14
Allereerst is van belang om op te merken dat op een uittreksel van het UBO-register
staat aangegeven op welke grond een persoon als UBO is ingeschreven. In het geval
geen persoon kwalificeert als UBO op grond van eigendomsbelang of zeggenschap, worden
bij een rechtspersoon de statutair bestuurders ingeschreven onder de noemer «hoger
leidinggevend personeel». Dit zal in de regel aan de orde zijn bij ANBI’s. De oplossing
om bij ANBI’s duidelijk te maken waarom bepaalde personen staan ingeschreven als UBO’s
is inmiddels ingevoerd. Deze houdt in dat bij UBO-uittreksels een met de Samenwerkende
Brancheorganisaties Filantropie (SBF) afgestemde toelichting wordt verstrekt waarin
onder meer wordt uitgelegd wat het betekent als personen als UBO’s zijn geregistreerd
vanwege de aard «hoger leidinggevend personeel», alsmede een nadere toelichting op
de specifieke situatie bij ANBI’s. In deze toelichting wordt tot uitdrukking gebracht
dat bestuurders enkel vanuit hun functie worden ingeschreven en niet vanwege een eigendomsbelang
of zeggenschap in de juridische entiteit. Onderdeel daarvan is ook dat raadplegers
worden verwezen naar het openbare ANBI-register, waarbij zij kunnen zien of de betreffende
juridische entiteit een ANBI is. Daarnaast wordt informatie over de situatie bij ANBI’s
ook op verschillende plekken op de website van de Kamer van Koophandel verstrekt.
Dit zie ik als een passende oplossing die recht doet aan de situatie bij ANBI’s. Daarnaast
blijf ik met SBF in gesprek over de ervaringen met het register en impact op bestuurders.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Financiën -
Mede namens
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.