Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Peter de Groot over het bericht 'Warmtepomp of zonnepanelen verplicht bij grote verbouwing door nieuwe EU-regels' van 10 februari jl.
Vragen van het lid Peter de Groot (VVD) aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over het bericht «Warmtepomp of zonnepanelen verplicht bij grote verbouwing door nieuwe EU-regels» van 10 februari jl. (ingezonden 15 februari 2022).
Antwoord van Minister De Jonge (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) (ontvangen
            21 maart 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1765.
         
Vraag 1
            
Bent u bekend met het bericht «Warmtepomp of zonnepanelen verplicht bij grote verbouwing
               door nieuwe EU-regels» van 10 februari jl.?1
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Waarom zijn nieuwe regels uit de Europese Unie verplicht om door te voeren, terwijl
               het hier gaat over regels die bepalend zijn in het eigen woningbezit?
            
Antwoord 2
            
Nederland is als lidstaat van de Europese Unie verplicht de nakoming van het Europees
               recht te verzekeren. Dat betekent onder meer dat zij gehouden is Europese richtlijnen
               tijdig en volledig om te zetten in nationaal recht, dus ook de richtlijn hernieuwbare
               energie (REDII)2. De Unie heeft op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
               de bevoegdheid op verschillende gebieden wetgeving te maken, zo ook ter verwezenlijking
               van de doelstelling om het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen te bevorderen.
               Ik verwijs in dit verband ook graag naar het recente coalitieakkoord, waar is benadrukt
               dat het kabinet Europese richtlijnen uitvoert.
            
Vraag 3
            
Klopt het dat België deze regeling niet overneemt?
Antwoord 3
            
België heeft de betreffende eis per gewest op een andere wijze geïmplementeerd. Ik
               zal de situatie in het Vlaamse gewest en het Brussels Hoofdstedelijk gewest nader
               toelichten. In het Vlaamse gewest is het begrip ingrijpende renovatie, zoals gedefinieerd
               in de richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBDIII), niet eenduidig omgezet. Het
               valt deels onder nieuwbouw, deels onder ingrijpende energetische renovatie en deels
               onder gewone renovatie. Voor nieuwbouw geldt dezelfde eis als voor ingrijpende energetische
               renovatie, namelijk een minimumwaarde van 15 kWh/m2 van hernieuwbare energie voor woningen en 20 kWh/m2 voor utiliteitsgebouwen. Deze eis wordt in 2023 verder aangescherpt.3 Voor de gewone renovatie geldt geen eis voor hernieuwbare energie.
            
Het Brussels Hoofdstedelijk gewest beschouwt de bestaande energieprestatie-eisen voor
               gebouwen als voldoende om indirect een minimumwaarde van hernieuwbare energie in gebouwen
               te realiseren.4 Ze geeft aan dat eerdere studies hebben aangetoond dat het realiseren van een minimumwaarde
               van hernieuwbare energie (na ingrijpende renovatie van) in gebouwen economisch en
               functioneel moeilijk haalbaar is in de stadsregio Brussel, ook gelet op de hoge dichtheid
               van de gebouwenvoorraad. Daarom is ervoor gekozen om geen aparte eis voor hernieuwbare
               energie te stellen bij ingrijpende renovaties van gebouwen, naast de reeds bestaande
               energieprestatie-eisen voor gebouwen in Brussel.
            
In dit verband is het relevant om te noemen dat de Europese Commissie in juli 2021
               een formele inbreukprocedure is gestart tegen België wegens te late nationale implementatie.
               Dat betekent de Commissie van mening is dat België niet heeft laten weten hoe het
               de bepalingen van de REDII volledig en correct heeft omgezet. Er heeft dus nog geen
               inhoudelijke toetsing door de Commissie van de wijze van implementatie van België
               kunnen plaatsvinden. Een formele inbreukprocedure is een eerste stap richting een
               mogelijke boete.
            
Vraag 4
            
Kunt u in het aan de Kamer toegezegde overzicht, over de vraag hoe andere lidstaten
               met deze EU-regels omgaan, ook inhoudelijke verschillen van implementatie weergeven?
            
Antwoord 4
            
Op 11 februari jongstleden is er een uitvraag gedaan richting andere lidstaten betreffende
               de nationale implementatie van dit betreffende onderdeel van de REDII, met het verzoek
               voor 1 april te reageren. Helaas heb ik de reacties nog niet binnen. Ik zal de lidstaten
               rappelleren en uw Kamer voor de zomer informeren over de resultaten van deze uitvraag.
            
Vraag 5
            
Verwarmings- of koelingsinstallaties, zoals warmtepompen, worden uitgesloten in de
               regeling. Hoe en wanneer gaat dat gebeuren?
            
Antwoord 5
            
De eis voor een minimumwaarde hernieuwbare energie is op dit moment van toepassing
               wanneer er sprake is van een ingrijpende renovatie (waarbij minimaal 25% van de gebouwschil
               verandert) en de verwarmings- of koelingsinstallatie onderdeel uitmaakt van deze renovatie.
               In mijn brief van 17 december 20215 heb ik toegelicht, dat ik – om uitvoering te geven aan het advies van de Raad van
               State – bezie hoe en wanneer ik die tweede voorwaarde voor toepasselijkheid ga laten
               vervallen. Dat zou betekenen dat de eis om hernieuwbare energie te realiseren van
               toepassing wordt bij elke ingrijpende renovatie, los van het feit of de technische
               installatie onderdeel uitmaakt van deze renovatie. De verwarmings- of koelinstallatie
               wordt dus niet uitgesloten van de regeling, maar de reikwijdte van de eis verandert
               dan wel. Dit betekent ook dat dan het aantal gebouwen dat jaarlijks aan de eisen zal
               moeten voldoen, zal toenemen.
            
Vraag 6
            
In de regeling die 1 februari jl. is ingegaan en omschrijft wat onderdeel uitmaakt
               van de verduurzaming, zijn verwarmings- en koelingsinstallaties opgenomen. Hoe wordt
               daar in de praktijk mee omgegaan? Krijgen eigenaren de mogelijkheid om deze installaties
               niet verplicht mee te nemen?
            
Antwoord 6
            
De (nieuwe) verwarmings- of koelinstallatie in het gebouw dat ingrijpend gerenoveerd
               is, hoeft niet persé bij te dragen aan een minimumwaarde hernieuwbare energie. Een
               gebouweigenaar kan namelijk ook via andere technieken voldoen aan de verplichting,
               bijvoorbeeld via het installeren van PV-panelen op het dak.
            
Vraag 7
            
Vrijstelling voor verduurzaming bij grootschalige renovatie, door de economische haalbaarheid
               te toetsen, maakt onderdeel uit van de regeling. Is daarbij expliciet opgenomen dat
               dit niet voor hogere kosten en daarmee een aanslag op betaalbaarheid mag leiden?
            
Antwoord 7
            
De eis geldt niet voor zover de maatregelen die genomen moeten worden om aan de eis
               te kunnen voldoen niet binnen tien jaar kunnen worden terugverdiend. In dat geval
               moeten er maatregelen worden genomen met een terugverdientijd van ten hoogste tien
               jaar. De berekeningsmethode van de terugverdientermijn is uitgewerkt in de leidraad
               en houdt rekening met relevante factoren, zoals de investeringskosten, beschikbare
               subsidies, en de energieprijs.6 Op deze wijze is uitvoering gegeven aan de economische haalbaarheid van de verplichting
               en past daarmee binnen de kaders die de REDII richtlijn lidstaten geeft.
            
Ik ben van mening dat de eis haalbaar en uitvoerbaar is, ook voor woningeigenaren.
               Bovendien is het aantal ingrijpende renovaties bij de huidige definitie in het Bouwbesluit
               zeer gering. De inschatting is dat het gaat om 50 tot 250 gebouwen per jaar voor alle gebouwtypen, waaronder woningen.7 Ook blijkt uit onderzoek dat minimaal 45% van de benodigde investeringen in hernieuwbare
               energie ook zou worden gedaan als de regelgeving niet wordt gewijzigd.8 De reikwijdte en de effecten van deze verplichting zijn daarmee mijns inziens zeer
               beperkt.
            
Vraag 8
            
Hoe kijkt u aan tegen het idee om meer in te zetten op het ondersteunen van woningeigenaren
               in het verduurzamen van hun bezit met als uitgangspunten redelijke terugverdientermijnen,
               betaalbaarheid en zo nodig financiële ondersteuning, in plaats van juist het opleggen
               van verplichtingen?
            
Antwoord 8
            
Ontzorging en financiële ondersteuning van woningeigenaren zijn ook in mijn ogen zeer
               belangrijke en kernelementen in mijn aanpak voor de verduurzaming van woningen, zeker
               in deze vroege fase van de energietransitie. Ik werk deze elementen nader uit in het
               programma verduurzaming gebouwde omgeving dat ik naar verwachting in mei zal kunnen
               presenteren. Daarbij zet ik in op een versnelling. Dat is in mijn ogen noodzakelijk
               vanwege de geopolitieke ontwikkelingen, de betaalbaarheid van energie en het klimaatvraagstuk.
               Normering om de slechtst presterende woningen uit te faseren is op termijn onvermijdelijk
               om de energietransitie in de gebouwde omgeving te laten slagen. Alle gebouwen dienen
               immers klimaatneutraal te zijn in 2050.
            
De Europese Commissie is bevoegd om normering te introduceren ten aanzien van de energieprestatie
               van gebouwen in de lidstaten. Het voornaamste instrument van de Commissie hiervoor
               is de richtlijn energieprestatie voor gebouwen (EPBD). Deze richtlijn wordt op dit
               moment herzien. In het voorstel van de EPBD introduceert de Commissie minimum energieprestatie-eisen,
               met name voor de slechtst presterende gebouwen. Voor woningen voorziet men een verplichting
               van minimaal energielabel F in 2030 en minimaal label E in 2033. In deze fase zal
               het kabinet pleiten voor voldoende flexibiliteit voor lidstaten om zelf te kunnen
               bepalen of en wanneer, bijvoorbeeld op transactiemomenten, normering gerechtvaardigd
               is voor woningeigenaren gelet op het maatschappelijk belang. Het kabinet zal dit aan
               de orde stellen bij de Commissie.9 Het definitieve voorstel van de EPBD is afhankelijk van de uitkomsten van de onderhandelingen
               met andere lidstaten en de Europese Commissie die nu zijn gestart. Na afronding van
               de onderhandelingen duurt het nog enkele jaren voordat de nieuwe regels worden geïmplementeerd
               in de nationale regelgeving.
            
Vraag 9
            
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Antwoord 9
            
Ja.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.