Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Hagen, Sahla en Van der Laan over het bericht 'Minister zet ventilatie op scholen op 1'
Vragen van de leden Hagen, Sahla en Van der Laan (allen D66) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Minister zet ventilatie op scholen op 1» (ingezonden 7 februari 2022).
Antwoord van Minister Van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 10 maart 2022). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1902.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Minister zet ventilatie op scholen op 1»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Heeft u een beeld van de ventilatie op kinder- en buitenschoolse opvanglocaties, instellingen
voor vroeg- en voorschoolse educatie (vve’s) en op mbo’s, hogescholen en universiteiten?
Komen daar ook CO2-meters?
Antwoord 2
Het kabinet heeft geen inzicht in de maatregelen met betrekking tot ventilatie op
instellingsniveau in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en hoger onderwijs (ho).
De verantwoordelijkheid voor een gezond onderwijs- en werkklimaat ligt primair bij
de instellingen. Daarom heeft OCW regelmatig contact met de sectorraden over de ventilatie
op onderwijslocaties in het mbo en ho. Zij geven aan dat onderwijsinstellingen veel
aandacht hebben voor de ventilatie in de lokalen. Zij hebben OCW gemeld dat zowel
in het mbo als ho de afgelopen periode inventarisaties hebben plaatsgevonden of de
ventilatie in de gebouwen van de instellingen op orde is. Waar nodig zijn maatregelen
getroffen om de situatie te verbeteren. Daarnaast organiseren de sectorraden bijeenkomsten
over dit onderwerp en in het mbo zijn in de richtlijnen van de MBO-raad ook afspraken
gemaakt over CO2-metingen2. Op het gebied van ventilatie dienen alle onderwijsruimten bovendien te voldoen aan
de normen opgenomen in het Bouwbesluit 2012.3
Inzicht in de luchtkwaliteit is van belang om waar nodig extra maatregelen te kunnen
nemen met betrekking tot ventilatie. Het is aan instellingen om op dit vlak zelf een
passende manier te vinden om dit inzicht te verkrijgen en passende maatregelen te
treffen. Om de luchtkwaliteit in de onderwijsgebouwen op peil te houden maakt een
deel van de instellingen gebruik van een klimaatbeheersingssysteem. Via dit systeem
krijgen de instellingen inzicht in de luchtkwaliteit in de diverse ruimtes. Daarnaast
worden ook mobiele CO2-meters ingezet, om metingen te doen wanneer er zorgen zijn over de luchtkwaliteit
in een specifieke ruimte.
Het kabinet heeft geen beeld van de ventilatie op kinder- en buitenschoolse opvanglocaties.
De verantwoordelijkheid voor een gezonde (werk)omgeving ligt bij de houder. Locaties
dienen aan bepaalde eisen te voldoen en hier wordt risico-gestuurd toezicht op gehouden.
Zie verder bij het antwoord op vraag 3.
Vraag 3
Onderschrijft u de ambitie van Minister Wiersma (Primair en Voortgezet Onderwijs)
om ventilatie op scholen te verbeteren? Zo ja, welke stappen zet u om te garanderen
dat elk kind, elke student en elke werknemer op kinder- en buitenschoolse opvanglocaties,
vve’s, mbo’s, hogescholen en universiteiten in schone lucht werkt en studeert? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 3
Het kabinet onderschrijft dat ventilatie op alle plekken waar onderwijs gegeven wordt
op orde moet zijn. Ook voor kinderen binnen kinderopvangvoorzieningen acht het kabinet
een goede luchtkwaliteit van belang4. Vanuit de Wet Kinderopvang en het Bouwbesluit 2012 worden eisen gesteld aan respectievelijk
het veiligheids- en gezondheidsbeleid en de luchtkwaliteit. Hierop wordt toegezien
door gemeenten en de GGD.
In de Wet Kinderopvang zijn geen specifieke eisen omschreven met betrekking tot de
luchtkwaliteit maar de wet schrijft wel voor dat alle kinderopvanglocaties de beschikking
moeten hebben over een actueel gezondheid- en veiligheidsbeleid. In dit beleid worden
de belangrijkste risico’s beschreven met betrekking tot de gezondheid en veiligheid
van de kinderen. Luchtkwaliteit kan één van deze risico’s zijn. Mocht dit het geval
zijn dan is de opvanglocatie verplicht om dit in zijn gezondheid- en veiligheidsbeleid
te beschrijven en hier maatregelen op te nemen.
De verantwoordelijkheid voor het creëren van een gezonde (werk)omgeving in de kinderopvang
ligt bij de houder, aangezien dit om een private sector gaat. Vanuit het RIVM is een
handreiking5 opgesteld met richtlijnen voor onder andere het luchten, ventileren en het gebruik
van een CO2-meter voor een gezond binnenmilieu ten behoeve van het beperken van de verspreiding
van infectieziekten onder kinderen en medewerkers. De handreiking is geschreven voor
alle medewerkers en beroepskrachten die werkzaam zijn in kinderopvangvoorzieningen.
Ook heeft de Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang (BOinK), in samenwerking
met Kenniscentrum Ruimte-OK, een app6 ontwikkeld die kinderopvanglocaties en scholen kan helpen de luchtkwaliteit in groepsruimtes,
slaapruimtes en klaslokalen te verbeteren. De app bevat o.a. informatie, oplossingen
en een stappenplan. De app is bedoeld voor pedagogisch medewerkers, leerkrachten,
locatiemanagers, houders, conciërges, directeuren en besturen van kinderopvang en
onderwijs.
De inspectie van de kinderopvanglocaties wordt door de GGD uitgevoerd. Het toezicht
in de kinderopvang vindt risico-gestuurd plaats. Dit houdt in dat de toezichthouder
het veiligheid- en gezondheidsbeleid beoordeelt, afhankelijk van onder andere het
risicoprofiel van de locatie. Mocht de risico-inschatting door de houder en de situatie
die de toezichthouder aantreft daartoe aanleiding geven, dan wordt luchtkwaliteit
in de beoordeling meegenomen. De toezichthouder toetst of de houder de risico’s voldoende
heeft beschreven en maatregelen heeft genomen.
Verder moet de huisvesting van kinderopvangvoorzieningen voldoen aan het Bouwbesluit
2012. Dit besluit omschrijft specifieke eisen voor de luchtkwaliteit in de kinderopvang.
Mocht een bestaande kinderopvanglocatie niet voldoen aan de voorschriften, dan kan
de desbetreffende gemeente waar de opvanglocatie is gevestigd verlangen van de houder
dat het pand wordt aangepast. De zaken die niet voldoen aan de voorschriften moeten
binnen een redelijke termijn worden aangepast door de eigenaar van de opvanglocatie.
In het mbo en ho ligt de verantwoordelijkheid voor een gezond werk- en onderwijsklimaat
primair bij de instellingen. Zij hebben de verantwoordelijkheid om te voldoen aan
de normen in het Bouwbesluit en het opvolgen van de adviezen die het RIVM op het gebied
van ventilatie in onderwijsruimtes verstrekt7. Zoals aangegeven bij vraag 2 zijn er door de sectoren acties ondernomen om de ventilatie
waar nodig te verbeteren. Vakbonden hebben aangegeven desalniettemin signalen te krijgen
dat niet op elke plek de ventilatie op orde lijkt te zijn en zij graag zouden zien
dat onderwijsbesturen meer op het vlak van ventilatie zouden ondernemen. Het ministerie
heeft naar aanleiding hiervan een gesprek gefaciliteerd tussen vakbonden en de sectorraden
voor mbo- en ho-instellingen hierover. De sectorraden hebben toegezegd met de werknemersorganisaties
in gesprek te blijven over manieren waarop deze zorgen kunnen worden weggenomen en
hun signalen serieus te nemen.
Vraag 4
Komt de hulplijn voor primair onderwijs (PO) en voortgezet onderwijs (VO) ook beschikbaar
voor kinder- en buitenschoolse opvanglocaties, vve’s, mbo’s, hogescholen en universiteiten?
Zo nee, waar kunnen deze locaties terecht als zij nog geen schone lucht in klaslokalen
hebben?
Antwoord 4
De hulplijn voor primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (VO) wordt niet beschikbaar
gesteld voor kinder- en buitenschoolse opvanglocaties, mbo en ho. De verantwoordelijkheid
voor goede luchtkwaliteit in de kinderopvang ligt bij de houder en niet bij de overheid.
Voor informatie over luchtkwaliteit en ventilatie is de handreiking van het RIVM8 beschikbaar, evenals de app9 van BOinK (zie antwoord 2). De app is in samenwerking met Kenniscentrum Ruimte-OK
ontwikkeld. Dit is de partij die ook de hulplijn voor PO en VO beschikbaar stelt.
Voor mbo en ho geldt dat doordat de meeste instellingen eigenaar zijn van de panden
die zij gebruiken, er binnen de instellingen reeds veel expertise is op het gebied
van huisvesting. Daarnaast wordt er binnen de sectoren ook informatie en kennis uitgewisseld
over (het gebruik van) diverse systemen om luchtverversing te realiseren. Medewerkers
en studenten kunnen dan ook bij hun eigen instelling terecht als zij vragen hebben
over de ventilatie in onderwijsruimtes.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede namens
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.