Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Eppink over het bericht dat de bodem is verzuurd door 'stikstofvervuiling'
Vragen van het lid Eppink (JA21) aan de Minister voor Natuur en Stikstof over het bericht dat de bodem is verzuurd door «stikstofvervuiling» (ingezonden 25 januari 2022).
Antwoord van Minister Van der Wal-Zeggelink (Natuur en Stikstof) (ontvangen 24 februari
2022).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht ««Om te huilen zo erg», het nijpende kalktekort
in de Nederlandse natuur»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 3
Kunt u uitleggen waarom er de afgelopen decennia zo weinig kalk is gestrooid in bossen?
Bent u voornemens om «kalk strooien in bossen» onderdeel te maken van de Nederlandse
stikstofaanpak? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2, 3
Bekalken van bossen was in het verleden een effectgerichte maatregel tegen verzuring.
in de praktijk bleek echter dat ernstige verruiging van de vegetatie optrad door verhoogde
afbraak van organisch materiaal. Door die afbraak komt in korte tijd een grote hoeveelheid
voedingsstoffen vrij waar plantensoorten zoals brandnetels van profiteren, en die
verdringen de systeemeigen soorten van verzuringsgevoelige bossen. Weliswaar werd
de verzuring door zwavel- en stikstofverbindingen dus bestreden, maar van natuurherstel
was geen sprake: de vermestende effecten van stikstof werden er juist door versterkt.
Dit heeft ertoe geleid dat bekalking alleen een erkende herstelmaatregel is als er
eerst (ondiep) geplagd kan worden, want dan is het risico op verhoogde afbraak van
organisch materiaal beperkt. In bossen is plaggen echter geen optie. Daarom is gezocht
naar een alternatief. Dat lijkt te zijn gevonden in de toepassing van steenmeel: die
hypothese is dat de verzuring hierdoor wordt bestreden zonder dat verruiging plaatsvindt.
De afgelopen jaren is deze maatregel op experimentele basis toegepast, ook in bossen.
De hoop is dat de maatregel in de komende jaren kan worden opgeschaald.
Vraag 4
Kunt u uiteenzetten hoeveel procent van de Nederlandse bossen te kampen heeft met
een te zure bodem?
Antwoord 4
Daadwerkelijke verzuring van de bodem wordt niet landsdekkend gemeten en daardoor
is dit percentage niet goed vast te stellen.
Door het Planbureau voor de Leefomgeving is een grove indicatie gegeven van de geschiktheid
van milieucondities in relatie tot stikstofdepositie2. Daaruit blijkt dat van circa 95% van de bossen de milieuconditie niet goed is. Door
de gekozen methodiek lijkt dit een overschatting te zijn.
Binnen de Natura 2000-gebieden beschermde habitattypen zijn alle boshabitattypen in
meer of mindere mate verzuringsgevoelig, behalve de wilgenbossen langs de rivieren
(H91E0A). De grootste problemen treden op bij de eiken- en beukenbossen op de voedselarme
zandgronden (die tevens altijd verzuringsgevoelig zijn). Uit het rapport «Effecten
van stikstofdepositie nu en in 2030: een analyse» (Bobbink, 2021) blijkt dat de Kritische
Depositiewaarde (KDW) van de betreffende habitattypen (H9120 en H9190) vrijwel overal
wordt overschreden, waardoor verzuring optreedt.
Vraag 5
Kunt u uiteenzetten hoeveel procent van de Nederlandse bossen een tekort heeft aan
stikstof?
Antwoord 5
Er zijn geen Nederlandse bossen die een tekort hebben aan stikstof.
Vraag 6
Kunt u uiteenzetten hoeveel procent van de Nederlandse bossen een normale stikstoftoestand
heeft en hoeveel procent een te hoge stikstoftoestand?
Antwoord 6
De stikstofdepositie is al meer dan een eeuw hoger dan de natuurlijke hoeveelheid
stikstofdepositie. Dat betekent dat er al die tijd (in meerdere of mindere mate) ophoping
van stikstof heeft plaatsgevonden. Daardoor is er in geen enkel bos meer sprake van
een normale stikstoftoestand: er zit meer stikstof in het ecosysteem dan van nature
het geval zou zijn.
Dat heeft echter op de verschillende typen bossen een verschillend effect. Bossen
op voedselrijke klei worden door de depositie zodanig weinig beïnvloed, dat effecten
op de vegetatie (nog) niet zijn waargenomen. Deze typen hebben daardoor geen kritische
depositiewaarde voor stikstof. De meeste bostypen hebben wél een KDW, maar die is
heel verschillend per bostype. Bostypen van voedselarme bodems met een laag zuurbufferend
vermogen hebben een beduidend lagere KDW dan bostypen op voedselrijkere bodems met
een hoog zuurbufferend vermogen. Hoe hoger de overschrijding van de KDW, hoe meer
de natuurlijke stikstofhuishouding ontregeld raakt.
Vraag 7
Kunt u vraag 4, 5 en 6 ook specificeren op percentage per boom- en bosssoort?
Antwoord 7
Die gegevens zijn niet voorhanden, omdat er geen recente landsdekkende karteringen
bestaan van boomsoorten en bostypen.
Vraag 8
Kunt u vraag 4, 5, 6 en 7 ook beantwoorden voor de elementen fosfor en kalium?
Antwoord 8
Daarvoor ontbreken de gegevens. De behoefte aan fosfor en kalium is per boomsoort
en bostype verschillend. om de vragen te kunnen beantwoorden, zijn meerdere gegevens
nodig. De daadwerkelijk aanwezige hoeveelheden in de bodem worden (voor allerlei doeleinden)
steekproefsgewijs bepaald, maar dat levert geen representatieve steekproef op en er
is geen betrouwbare koppeling te leggen met boomsoorten en bostypen (zie ook het antwoord
op vraag 7).
Vraag 9
Kunt u aangeven welke Nederlandse bossen exact te maken hebben met een tekort aan
stikstof?
Antwoord 9
Zie het antwoord op vraag 5.
Vraag 10
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden en binnen de gebruikelijke beantwoordingstermijn
van drie weken?
Antwoord 10
Gezien de samenhang tussen vraag 2 en 3 zijn beide in samenhang beantwoord. De beantwoording
van de vragen is uw Kamer zo spoedig mogelijk toegekomen, maar onverhoopt niet binnen
de termijn van drie weken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.