Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de voortgang van het internationaal cultuurbeleid (Kamerstuk 31482-113)
31 482 Cultuursubsidies
Nr. 114 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 25 februari 2022
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 17 november 2021
over de voortgang van het internationaal cultuurbeleid (Kamerstuk 31 482, nr. 113).
De vragen en opmerkingen zijn op 2 december 2021 aan de Minister van Buitenlandse
Zaken voorgelegd. Bij brief van 22 februari 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Konings
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
II.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
5
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
I. Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voortgang
van het internationaal cultuurbeleid 2020 (Kamerstuk 31 482, nr. 113). Zij waarderen de inzet op dit terrein en hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat het overgebleven
budget van 2020 overgeheveld is naar 2021. Om hoeveel budget gaat dit, en hoe zal
dit extra budget ingezet worden?
Antwoord van het kabinet:
De posten hebben een totaal bedrag van € 296.000 meegenomen naar 2021. Dat budget
is door de posten besteed aan reguliere, soms door COVID-maatregelen uitgestelde projecten
in het kader van het Internationaal Cultuur Beleid (ICB). Van de ICB-middelen die via de rijkscultuurfondsen en
ondersteunende culturele instellingen beschikbaar waren gesteld in 2020 is circa 50%
(€ 4 miljoen) uitgegeven. De overgebleven middelen dienden in 2021 te worden besteed
aan de doelen waarvoor zij zijn verstrekt, dus binnen de kaders van het vigerende
ICB.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de ratio is achter de verdeling van de financiële
middelen over de drie doelstellingen genoemd op pagina 6 van de rapportage. Weerspiegelt
de verdeling van het geld ook het belang dat aan ieder van deze doelen wordt toegekend?
Antwoord van het kabinet:
De verdeling van financiële middelen over de drie doelstellingen, alsmede de aandachtsgebieden
creatieve industrie en gedeeld cultureel erfgoed (internationale erfgoedsamenwerking),
werd bepaald door factoren als beschikbare fondsen, personele capaciteit op de onder
de desbetreffende doelstelling vallende posten en de met het ICB te dienen belangen
(zoals vraag uit het culturele veld en prioriteiten van buitenlandbeleid).
Deze leden erkennen dat de basis van internationaal cultuurbeleid een sterke cultuursector
is. Maar in een wereld waarin veiligheid en rechtvaardigheid steeds meer onder druk
staan (doelstelling 2) en de diplomatieke relaties met diverse grootmachten moeizamer
zijn (doelstelling 3), lijkt het logisch om een groter deel van het internationaal
cultuurbudget aan doelstellingen 2 en 3 te besteden. Deelt het kabinet dit standpunt
van de leden van de VVD-fractie?
Antwoord van het kabinet:
Het ICB 2017–2020 is inmiddels opgevolgd door een nieuw vierjarig beleidskader (voor
de periode 2021–2024). De eerste en derde doelstelling uit het voorgaande beleid komen
daarin met zoveel woorden terug, de tweede is opgevolgd door een doelstelling met
een focus op de Sustainable Development Goals (SDG’s). Het beleidskader is voorzien van een budget
waarmee recht wordt gedaan aan het evenwicht tussen de drie doelstellingen. Bij de
vaststelling van het budget zijn, zoals ook voorheen, zaken als vraag uit het culturele
veld, prioriteiten van buitenlandbeleid en de uitvoeringscapaciteit op de posten in
overweging genomen.
De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 11 en 29 van de rapportage dat 81% van
het internationaal cultuurbeleid-budget naar twintig prioriteitslanden gaat. Op basis
van welke criteria wordt bepaald welke landen prioriteit hebben en hoeveel budget
er naar deze landen gaat?
Antwoord van het kabinet:
Binnen het internationaal cultuurbeleid is bewust gekozen voor focus op een beperkt
aantal landen. Die keuze is onderbouwd in het beleidskader ICB 2017–2020 (Kamerstuk
31 482, nr. 97), en voor de nieuwe periode in het beleidskader ICB 2021–2024 (Kamerstuk 31 482, nr. 108). We concentreren het beleid daar waar voldoende vraag is naar samenwerking met Nederland,
op landen met artistieke en economische mogelijkheden voor de Nederlandse culturele
sector, en waar buitenlandpolitieke prioriteiten en belangen bij elkaar komen. Naarmate
het totaal aan belangen groter wordt geacht, wordt een hoger budget toegekend.
Is het kabinet ook van mening dat verschuivende diplomatieke prioriteiten en focus
aanleiding zijn om dit budget anders te verdelen? Bijvoorbeeld meer richting landen
waar Nederland het grootste belang heeft ten aanzien van veiligheid en welvaart, en
waarmee de diplomatieke betrekkingen onder druk staan?
Antwoord van het kabinet:
De verdeling van de budgetten langs de lijnen van de drie doelstellingen in het huidige
ICB stelt ons goed in staat om de met het ICB te dienen belangen conform de ambities
van het kabinet te dienen. Het huidige beleidskader biedt weliswaar de mogelijkheid
in te spelen op veranderende omstandigheden, maar daarvan is sinds de vaststelling
van het kader geen sprake.
De VVD-leden vragen hoe het kabinet bepaalt in hoeverre de middelen effectief worden
besteed. In hoeverre zijn met het ingezette budget de drie doelstellingen bereikt?
Welke subdoelen of prestatie-indicatoren worden daarvoor gebruikt? En welke criteria
worden gehanteerd om budget aan een project toe te kennen?
Antwoord van het kabinet:
Zoals toegezegd aan de Tweede Kamer, wordt het internationaal cultuurbeleid 2017–2020
momenteel geëvalueerd. Die evaluatie zal naar verwachting maart van dit jaar worden
afgerond en daarna met de Kamer worden gedeeld. De verwachting is dat de evaluatie
inzicht zal kunnen geven in de gerealiseerde activiteiten en de resultaten van het
beleid.
De bevoegdheid om subsidies al dan niet aan een project toe te kennen, is gedelegeerd
aan de posten, rijkscultuurfondsen en instellingen, met inachtneming van de geldende
richtlijnen voor uitvoering en beheer. Alle doelen die in het beleidskader staan omschreven
– culturele, economische, diplomatieke, sociale, etc. – worden in de afweging over
het al dan niet toekennen van middelen betrokken. De prioriteitsposten gaan daarnaast
te werk aan de hand van een meerjarenplan, dat in goed overleg met de cultuurfondsen
en ondersteunende instellingen wordt opgesteld en waarover gedurende de gehele beleidsperiode
regelmatig overleg tussen deze partijen plaatsvindt. In deze plannen, die ook gepubliceerd
worden, merken de posten bepaalde thema’s en sectoren als prioritair aan. Aanvragen
die aansluiten bij de prioriteitsstelling scoren hoger bij de beoordeling. Een dergelijke
aanpak schept duidelijkheid voor aanvragers, brengt focus aan in beleidsuitvoering
en geeft richting aan de toekenning van schaarse middelen. Daarnaast verdelen de rijkscultuurfondsen
ook ICB-middelen, aan de hand van hun regelingen.
De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in doel 2: Cultuur en een veilige,
rechtvaardige en toekomstbestendige wereld. Wel vragen deze leden zich af waarom er
specifiek voor gekozen is om «maatschappelijke vernieuwing en sociale verbinding»
te bewerkstelligen in de genoemde vier landen Egypte, Marokko, Rusland en Turkije.
Is de inzet van cultuur om maatschappelijke vernieuwing te realiseren in deze landen
effectief?
Antwoord van het kabinet:
Binnen het internationaal cultuurbeleid is bewust gekozen voor focus op een beperkt
aantal landen. Die keuze is onderbouwd in het beleidskader ICB 2017–2020 (Kamerstuk
31 482, nr. 97). Daarin is voor doelstelling 2 Cultuur en een veilige, rechtvaardige en toekomstbestendige wereld gekozen voor een beperkt aantal landen waar mogelijkheden liggen om bij te dragen
aan grotere sociale cohesie en een opener samenleving met meer ruimte voor culturele
verschillen. Daarnaast wilde het kabinet in 2016 het wederzijds begrip en vertrouwen
tussen de betrokken landen en Nederland versterken. Het ging in eerste instantie om
zeven landen rondom Europa: Egypte, Libanon, Mali, Marokko, Palestijnse Gebieden,
Turkije en Rusland. Deze keuze was gebaseerd op de relevantie van deze landen voor
de hoofddoelstelling alsmede de aanwezige culturele netwerken en ervaring waarop kan
worden voortgebouwd. Echter, in reactie op een motie uit de Kamer (Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 66) heeft het Kabinet in 2017 (Kamerstuk 31 482, nr. 103) besloten de wijze van uitvoering van de tweede doelstelling van het internationaal
cultuurbeleid aan te passen en het aantal landen waarin deze doelstelling ingezet
zou worden, te verkleinen. Het kabinet hechtte eraan de programma’s in Egypte, Marokko,
Rusland en Turkije uit te voeren omdat deze van groot belang zijn voor de bilaterale
relatie met deze landen. Wat betreft de effectiviteit van de inzet van cultuur om
maatschappelijke vernieuwing te realiseren verwijs ik u graag naar de evaluatie van
het ICB 2017–2020 die de Kamer binnenkort toegezonden zal worden.
De leden van de VVD-fractie hechten veel belang aan doel 3: De inzet van culturele
diplomatie. Op pagina 20 van de rapportage wordt vermeld dat ambassades in 2020 beschikten
over een budget van € 10.000 tot € 25.000 om cultuur in te zetten voor diplomatieke
doelen. Deze leden vragen of dit beperkte budget per ambassade voldoende is, zeker
in geval van grote landen waarmee Nederland intensieve of juist moeizame diplomatieke
betrekkingen onderhoudt. Ziet het kabinet noodzaak om meer middelen vanuit het internationaal
cultuurbudget te alloceren naar doel 3, zodat het maximale budget per ambassade kan
worden verhoogd?
Antwoord van het kabinet:
Naast een focus op de 20 landen in het beleidskader ICB 2017–2020, is er een aantal
ambassades dat een beperkter budget heeft voor de inzet van culturele diplomatie.
Deze inzet is verbonden met de algehele inzet van de ambassade en verbindt cultuur
met de HGIS-doelen. De ervaring leert dat het toegekende budget voldoende is en dat
dit door de desbetreffende posten, met de beperkte capaciteit die ze hebben, effectief
wordt ingezet. Ambassades die in een enkel geval meer budget nodig hebben, kunnen
daarin gefaciliteerd worden. Daarmee leveren zij door middel van cultuur een waardevolle
bijdrage aan het buitenlandbeleid van Nederland.
Deze publicatie1 van cultuur-uitvoeringsorganisatie Dutch Culture bevat goede voorbeelden uit 2020
op het vlak van culturele diplomatie.
II. Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de rapportage over
de voortgang van het internationaal cultuurbeleid. Deze leden hebben nog enkele vragen
aan het kabinet.
De leden van de D66-fractie zijn content met de voortgang van het internationaal cultuurbeleid.
Deze leden lezen dat de grootste uitgaven voor het internationaal cultuurbeleid in
Duitsland, Italië, de Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk en Japan worden gedaan.
Kan het kabinet toelichten waarom hier de voornaamste focus ligt? Waarom is deze focus
verschillend ten opzichte van vorig jaar?
Antwoord van het kabinet:
Binnen het internationaal cultuurbeleid wordt bewust gekozen voor focus op een beperkt
aantal landen. We concentreren het beleid daar waar voldoende vraag is naar samenwerking
met Nederland, op landen met artistieke en economische mogelijkheden voor de Nederlandse
culturele sector, en waar buitenlandpolitieke prioriteiten en belangen bij elkaar
komen. De Verenigde Staten en Duitsland behoorden zowel in 2019 als in 2020 tot de
vijf landen met de grootste uitgaven voor het internationaal cultuurbeleid.
In 2019 waren dat in volgorde: de Verenigde Staten, Duitsland, Indonesië, Turkije
en Rusland (zie pagina 27 Voortgangsrapportage 2019)2. Deze uitgaven betreffen het gedelegeerde budget via de ambassades in doelstelling
1 en doelstelling 2 landen, de cultuurfondsen, EYE en Het Nieuwe Instituut, de uitvoeringspartners
voor internationale erfgoedsamenwerking en is exclusief centraal gefinancierde programma’s.
De posten in de ICB-prioriteitslanden beschikken meerjarig over min of meer vaste
budgetten. Verschillen ten opzichte van vorig jaar kunnen gelegen zijn in de uitgaven
van de cultuurfondsen en ondersteunende instellingen die per jaar kunnen variëren.
Ook kunnen belangrijke manifestaties in een land (zoals biënnale, expo, gastlandschap
bij film en literatuur, etc.) leiden tot hogere bestedingen dan in de jaren daarvoor
of daarna. Tenslotte kan ook de Covid-19 pandemie hebben geleid tot verschillen in
uitgaven ten opzichte van 2019 omdat veel grote evenementen werden uitgesteld.
De leden van de D66-fractie achten de overzeese Nederlandse Koninkrijksrelaties van
grote waarde op het internationale cultuurbeleid. Hoe denkt het kabinet meer invulling
te kunnen geven aan de koninkrijk-brede invulling van het Nederlandse internationaal
cultuurbeleid in het Caribische gebied en Latijns-Amerika? Wat voor activiteiten onderneemt
de stichting DutchCulture bijvoorbeeld specifiek in deze regio? Is het kabinet het
verder eens met deze leden dat Willemstad (behorend tot de Werelderfgoedlijst van
UNESCO) een speciale plek verdiend in het Nederlandse internationaal cultuurbeleid?
Zo ja, hoe denkt het kabinet plekken zoals deze in het westelijk halfrond verder te
kunnen beschermen en de culturele activiteiten daar te bevorderen?
Antwoord van het kabinet:
Het internationaal cultuurbeleid is beleid voor het hele Koninkrijk, inclusief het
Caribisch deel van het Koninkrijk. De subsidieregelingen van de zes rijkscultuurfondsen
(dus ook die voor het ICB) staan open voor alle Koninkrijksdelen. Het Ministerie van
OCW is in gesprek met de rijkscultuurfondsen om de bekendheid en beschikbaarheid van
deze middelen in het Caribisch deel van het Koninkrijk te vergroten. De Creative Europe
Desk, onderdeel van Dutch Culture, geeft informatie en ondersteunt aanvragen in relatie
tot het Europese subsidieprogramma Creative Europe, ook in het Caribisch gebied. Ook
brengt DutchCulture cultuurprofessionals uit Suriname, Brazilië en Nederland samen
in (digitale) bezoekersprogramma’s en bijeenkomsten, waaronder de serie livecasts
Infected Cities3 (2020–2021). Financiële ondersteuning is er voor gezamenlijke projecten op het gebied
van erfgoed ook vanuit het zogenaamde Matchingfonds van DutchCulture zoals een nieuw
community museum in Diitabiki (Suriname).
Willemstad maakt als Werelderfgoed onderdeel uit van het internationale netwerk van
Werelderfgoederen. Er is tussen Nederland en Curaçao op dat vlak ook samenwerking.
Curaçao heeft verder regionale samenwerkingsverbanden op het gebied van erfgoed. In
andere delen van Latijns-Amerika heeft Nederland via het werelderfgoedfonds Netherlands
Fund in Trust de afgelopen jaren ook een aantal projecten ondersteund in Latijns-Amerika.
Voorbeelden zijn onderzoek voor de werelderfgoednominatie van Jodensavanne in Suriname,
instandhouding van houten erfgoed in het Caribisch gebied en de restauratie van Brimstone
Hill Fortress in Saint Kitts and Nevis.
De leden van de D66-fractie kijken verder met grote belangstelling naar de invulling
van de digitalisering van cultuur. Zeker door de Covid-19 pandemie achten deze leden
het belangrijk dat de focus op deze digitalisering wordt gestimuleerd. Hoe kijkt het
kabinet hier tegenaan? Wat wordt er momenteel al gedaan om dit proces te bevorderen?
Wat kan er volgens het kabinet nog meer gedaan worden om dit proces te stimuleren?
Antwoord van het kabinet:
Zoals ook met Uw Kamer gedeeld in de brieven van 24 september 20214 en 16 november 20215 is het kabinet van mening dat de verdere digitalisering van de culturele en creatieve
sector van groot belang is vanwege de kansen die het culturele activiteiten en instellingen
biedt. Sinds de eerste lockdown in het voorjaar van 2020 hebben veel instellingen
en makers de mogelijkheden van digitaal aanbod versneld verkend en ontwikkeld, en
ervaren dat digitalisering kansen biedt voor het vergroten, verbreden en verdiepen
van het publieksbereik.
Het kabinet onderschrijft al langer het belang van digitalisering en het zet zich
in om de digitale transformatie van de culturele en creatieve sector te bevorderen.
Zo ondersteunt het Ministerie van OCW sinds 2015 de erfgoedsector bij digitalisering
met de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed. Deze strategie – vernieuwd in 2021 –
maakt het erfgoed beter digitaal toegankelijk vanuit het oogpunt van de gebruiker.
In deze strategie is samenwerking het uitgangspunt vanuit de overtuiging dat digitalisering
een opgave is die niet enkel door individuele instellingen gerealiseerd kan worden.
Deze strategie wordt uitgevoerd door het Netwerk Digitaal Erfgoed. De afgelopen zes
jaar zijn door dit netwerk diverse hulpmiddelen ontwikkeld zodat erfgoedinstellingen
beter om kunnen gaan met hun digitaal erfgoed. Ook is gewerkt aan een groot netwerk
van organisaties en mensen waarin kennisuitwisseling en samenwerking centraal staan.
Daarnaast zijn er twee nieuwe functies in de culturele basisinfrastructuur gekomen
die mede als taak hebben om sectorcollecties op de terreinen van podiumkunsten, digitale
cultuur en ontwerp duurzaam digitaal te verbinden en toegankelijk te maken volgens
de uitgangspunten van de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed.
Eind 2020 heeft de Raad voor Cultuur het advies «Onderweg naar overmorgen» uitgebracht.
Op basis van dat advies heeft de Minister van OCW drie interdisciplinaire innovatielabs
ingesteld, waarvan een voor digitalisering. Deze innovatielabs hebben als doel het
ontwikkelen van toepasbare kennis en werkvormen die de sector helpen ook na de coronacrisis
meer wendbaar en weerbaar te worden. De uitvoering van de innovatielabs ligt bij het
Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie in samenwerking met ClickNL, het topconsortium
kennis en innovatie voor de creatieve industrie. Inmiddels is de aanvraagtermijn voor
projecten voor instellingen en makers gesloten. Begin februari 2022 gaan de eerste
digitaliseringsprojecten binnen de innovatielabs van start.
Met ingang van 2017 is de opdracht aan het kennisinstituut voor digitalisering (DEN)
verbreed zodat het instituut de volledige cultuursector kan ondersteunen bij de digitale
transformatie. Daarnaast ontving DEN in 2021 een projectsubsidie van het Ministerie
van OCW om naast de reguliere activiteiten extra in te zetten op het ontwikkelen van
digitale vaardigheden en een innovatieve organisatiecultuur bij instellingen.
In de brief aan Uw Kamer van 16 november 2021 staat ook dat digitalisering voor veel
kleine en middelgrote instellingen een grote opgave is en dat het vraagstuk van de
digitale transformatie om een structurele en duurzame aanpak vraagt. In het kader
van de contouren van een herstelplan zijn in die brief een aantal maatregelen geschetst
waarmee betere randvoorwaarden zoals kennis en infrastructuur gecreëerd worden zodat
alle instellingen en makers gebruik kunnen maken van de kansen die digitalisering
biedt.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de huidige staat wat betreft de impact
van de Covid-19 pandemie op het internationaal cultuurbeleid en de culturele samenwerking
van Nederland met andere landen. Hoe verlopen de huidige samenwerkingen en projecten?
Hoe wordt er in de toekomst beter geanticipeerd op belemmeringen als de Covid-19 pandemie?
Kunnen hybride vormen van kunst hierbij een rol spelen? Kan het kabinet verder toezeggen
dat de specifieke knelpunten die aan het licht zijn gekomen tijdens deze pandemie,
bij de Europese collega’s worden geagendeerd om te kijken hoe de belemmeringen van
deze pandemie gezamenlijk te verhelpen?
Antwoord van het kabinet:
Net als in 2020 hebben de beperkingen gevolgen gehad voor internationale culturele
activiteiten en bezoekersprogramma’s aan Nederland. Tegelijk konden in tijden waarin
meer mogelijk was uitstekende live presentaties plaatsvinden, zowel in Nederland – met
een optreden van kunstenaars uit het buitenland – als omgekeerd. Voor sommige disciplines
blijkt een digitale presentatie een goed alternatief te zijn en soms ook te leiden
tot nieuw publiek. Samenwerking over disciplines heen kan daarbij de mogelijkheden
voor een snelle digitale uitwisseling vergroten. In gesprekken met Europese collega’s
vormt de impact van Covid-19 op het culturele en creatieve veld een belangrijk onderwerp:
nu en in de toekomst. Bewindslieden en departementen wisselen kennis en ervaringen
uit als het gaat om mogelijkheden het culturele veld zo goed mogelijk te ondersteunen.
De leden van de D66-fractie zijn tot slot benieuwd naar de visie van het kabinet op
de rol van kunstenaars bij het oplossen van wereldlijke vraagstukken als duurzaamheid.
Hoe denkt het kabinet hierover? Wat wordt er momenteel gedaan om deze kunstenaars
te betrekken in dit proces? Hoe kunnen deze kunstenaars verder gestimuleerd worden
in de toekomst?
Antwoord van het kabinet:
Het ICB 2017–2020 is inmiddels opgevolgd door een nieuw vierjarig beleidskader voor
de periode 2021–2024 (Kamerstuk 31 482, nr. 108), daarin is ook een doelstelling opgenomen om de kracht van de culturele sector en
creatieve industrie voor de SDG’s te benutten, met name in de verbinding met de BHOS-agenda
in de focusregio’s.
Het kabinet geeft hier op verschillende manieren vorm aan, zowel in het kader van
nationaal, als internationaal beleid. In het kader van het cultuurbeleid worden instellingen
via de Culturele Basisinfrastructuur en projecten via het Stimuleringsfonds Creatieve
Industrie gefinancierd die experimenten mogelijk maken, onderzoek doen en innovaties
ontwikkelen waarbij de inzet van creatieve professionals bij urgente maatschappelijke
transitieopgaven centraal staat. Voorbeelden van instellingen zijn Waag, Dutch Design
Week, Next Nature Network en de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam. Daarnaast
wordt hieraan gewerkt in het kader van programma’s die het Ministerie van OCW financiert
of waarin het departement participeert, zoals het Actieprogramma Ruimtelijk Ontwerp
en het programma Idols, waarbij opdrachtgevers en ontwerpers bij elkaar worden gebracht
om te werken aan opgaven die samenhangen met thema’s als energietransitie, circulaire
economie en smart cities. Daarnaast werkt het Ministerie van OCW intensief samen met de Ministeries van EZK
en BZ aan het Topsectorenbeleid. Het Topteam Creatieve Industrie heeft een internationaliseringsagenda
waarbij eveneens de inzet van ontwerp en creatieve professionals voor maatschappelijke
opgaven voorop staat.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
R. Konings, adjunct-griffier