Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over een verdwenen onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over een verdwenen onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid (ingezonden 2 februari 2022).
Antwoord van Minister Yeşilgöz-Zegerius (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 15 februari
2022).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Algemene Rekenkamer over de effectiviteit
van inspectierapporten en de daaruit voortvloeiende berichten over een inspectierapport
dat nooit de Minister en de Kamer heeft bereikt?1
2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Herinnert u zich de ophef van een aantal jaren terug nog over onderzoeken bij het
Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) die werden aangepast onder
druk van ambtenaren van uw ministerie én de ophef over een wegmoffelcultuur bij de
Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie)? Wat zegt het nou over uw
ministerie dat er nu weer een geval boven tafel komt waarin de waarheid als een optie
wordt gezien en er vanuit uw ministerie kritiek wordt geleverd op een onafhankelijk
onderzoek van de Inspectie, waarna het onderzoek nooit gepubliceerd wordt en de Kamer
dus geen kennis kan nemen van zaken die, naar nu blijkt, niet goed gaan bij het team
dat toeziet op de verlening van wapenvergunningen?
Antwoord 2
Uw vraag ziet op een rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie)
over de wijze waarop de politie het toezicht op vergunningverlening onder de Wet wapens
en munitie uitvoert. Dit rapport is door de Inspectie ingetrokken omdat tijdens de
wederhoorfase bleek dat de focus van dit onderzoek te veel op een beheersaangelegenheid
(capaciteit) is komen te liggen. Het verschil tussen taakuitvoering en beheer wordt
hieronder nader geduid. De Inspectie nam het rapport op grond van een eigenstandig
besluit terug en gaf aan dat de resultaten behouden zouden blijven en zouden worden
uitgebreid met een verdiepend onderzoek naar de kwaliteit van de taakuitvoering. Mijn
ambtsvoorganger is hierover door de Inspectie geïnformeerd. De Inspectie heeft deze
wijziging ook gepubliceerd op haar website.3 Het inspectierapport naar de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
(Wpbr) wordt binnenkort aan uw Kamer gezonden.
Bij elk onderzoek van de Inspectie is hoor en wederhoor een belangrijk onderdeel van
het schrijfproces van een conceptrapport. Dat is ook bij dit conceptrapport gebeurd.
In de fase van hoor en wederhoor heeft mijn departement met de Inspectie gesproken.
Dat ging onder meer over de inrichting van het politiebestel. In dat gesprek kwam
de wijze waarop de middelen binnen de politieorganisatie worden verdeeld en de reikwijdte
van de taak van de Inspectie in relatie tot de politie aan de orde. Ook de focus van
het voorliggende conceptrapport is besproken. Het conceptrapport was gericht op beheersaspecten,
zoals de financiering en de verdeling van sterkte en middelen. In artikel 65 Politiewet
2012 en de bijbehorende memorie van toelichting op deze wet is echter bepaald dat
de Inspectie toezicht houdt op de kwaliteit van de taakuitvoering van de politie,
en niet op puur beheersaspecten. Een onderzoek op sec het beheer ligt in die zin niet
geheel in de rede.4 De Inspectie kan beheersaspecten wel in het toezicht meenemen als deze de kwaliteit
van de taakuitvoering raken. Het toezicht op het beheer van politie wordt uitgevoerd
door mijn departement, zoals ook op 5 december 2018 bericht aan uw Kamer5, waarbij ook de concerncontroller Financieel- Economische Zaken (FEZ) van mijn departement
een rol heeft, evenals de Inspectie Rijksfinanciën en de Algemene Rekenkamer.
De Inspectie heeft mij gemeld dat, na de hoor en wederhoorfase, de Inspectie eigenstandig
heeft besloten het conceptrapport zoals het toen voorlag in te trekken. De Inspectie
wilde het onderzoek voortzetten met een bredere scope en meer focus op de kwaliteit
van de taakuitvoering, waar de Inspectie wel toezicht op houdt. De Algemene Rekenkamer
was inmiddels echter gestart met het onderzoek naar het effect van drie inspectierapporten:
waaronder het eerdere rapport over korpscheftaken uit 2016 en het vervolg hierop.
Dit onderzoek zou op dezelfde thema’s zien als het onderzoek door de Inspectie. Het
werd door zowel de Inspectie als door de Algemene Rekenkamer niet opportuun geacht
om twee verschillende onderzoeken over hetzelfde onderwerp in hetzelfde tijdsframe
uit te voeren. De Inspectie heeft, om de betrokkenen bij de uitvoering niet dubbel
te belasten, zelfstandig besloten om de richting van haar onderzoek te veranderen.
De Inspectie heeft hierna besloten onderzoek te doen naar een van de andere korpscheftaken:
de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr).
Het beeld dat uw Kamer geen kennis heeft kunnen nemen van zaken die niet goed blijken
te gaan bij het team dat toeziet op de verlening van wapenvergunningen herken ik niet.
In 2016 heeft de Inspectie al een rapport uitgebracht waarin dit werd gesignaleerd6
7. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer bovendien bij brief over de vrijgevallen middelen
Arrestantenzorg Amsterdam geïnformeerd over het capaciteitstekort bij korpscheftaken8. Ook in antwoorden op uw Kamervragen is zowel gesproken over het capaciteitstekort
als over een businesscase om te onderzoeken of taken met betrekking tot vergunningverlening
konden worden overgeheveld naar een andere instantie9. Hierover heb ik u uitsluitsel gegeven in de verzamelbrief politie10. Tot slot is het recente rapport van de Algemene Rekenkamer ook gepubliceerd en besproken
door uw Vaste Kamercommissie, tevens geagendeerd voor het hoofdlijnendebat van maart
2022, waardoor u ook over de meest actuele stand van zaken bent geïnformeerd.
Ik wil u melden dat de korpscheftaken onverminderd mijn aandacht hebben. De afgelopen
jaren zijn de leges verhoogd waardoor er extra middelen beschikbaar zijn gekomen.
Bij het vorige regeerakkoord zijn meerjarig incidentele middelen vrijgemaakt, en van
de vrijgevallen middelen arrestantenzorg Amsterdam is 5,1 miljoen euro structureel
vrijgemaakt en bij de huidige middelen Coalitieakkoord ben ik ook voornemens om geld
vrij te maken voor de korpscheftaken. Ook benoem ik het onderwerp korpscheftaken tot
een prioritair thema in de gesprekken tussen de Korpsleiding en mijn departement.
Ik ben voornemens op korte termijn concrete stappen te zetten om tot een betere taakuitvoering
door de politie op dit onderwerp te komen. Ik zal uw Kamer hierover nader informeren
in mijn beleidsreactie op het binnenkort te verschijnen Inspectierapport met betrekking
tot de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.
Vraag 3
Wat vindt u ervan dat de Kamer nu van de Algemene Rekenkamer moet vernemen dat de
Inspectie al in 2020 concludeerde dat er een tekort aan capaciteit is bij het team
dat gaat over de verlening van wapenvergunningen?
Antwoord 3
Hoewel deze bevindingen niet in een rapport zijn geland, is het niet zo dat die bevindingen
niet zijn meegenomen in gesprekken die mijn departement met de politie heeft: integendeel.
Deze bevindingen hebben er mede voor gezorgd dat mijn departement is gesterkt in het
idee om van de nu beschikbaar gekomen Coalitieakkoordmiddelen voor het verstevigen
van het fundament van de politieorganisatie ook een deel vrij te maken voor de korpscheftaken.
Hierbij moet wel gezegd worden dat de observatie al bekend was bij mijn departement.
Het was reeds een onderwerp van gesprek tussen mijn departement en de politie. Zoals
ik in vraag twee heb gezegd is de Kamer ook eerder geïnformeerd over het capaciteitstekort.
Vraag 4
Had uw ministerie op zijn minst de Kamer niet gewoon kunnen informeren over de tekorten
bij het team dat gaat over de verlening van wapenvergunningen, ongeacht of de Inspectie
wel of niet bevoegd was om hier onderzoek naar te doen? Betreurt u het dat de Kamer
niet over deze tekorten is ingelicht?
Antwoord 4
De Kamer is geïnformeerd. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2, waarin is beschreven
op welke momenten uw Kamer over deze materie is geïnformeerd.
Vraag 5
Wanneer is op uw ministerie voor het eerst gesproken over het onderzoek dat de Inspectie
wilde doen naar de vraag welke stappen de politie én de verantwoordelijke organisatieonderdelen
van het Ministerie van Justitie en Veiligheid genomen hadden om de personele capaciteit
voor de teams korpscheftaken op orde te krijgen?
Antwoord 5
In aanloop naar het algemeen overleg Politie van 20 februari 2020 is er contact geweest
tussen de Inspectie en het departement over een vervolgonderzoek van aanbevelingen
van het rapport van 2016 alsook een onderzoek naar de e-screener. Dit omdat er in
het commissiedebat gesproken zou worden over de e-screener. Een onderzoek naar de
e-screener alsook korpscheftaken in den brede is ook aan de orde gekomen in het Algemeen
Overleg met uw Kamer en mijn ambtsvoorganger op 20 februari 2020. Uit de stukken met
betrekking tot de reguliere bilaterale gesprekken tussen ambtenaren van mijn departement
en de Inspectie op 5 februari 2020 en 10 maart 2020 blijkt niet dat er is gesproken
over het onderwerp korpscheftaken. Op 3 maart 2020 kreeg mijn departement de schriftelijke
aankondiging van het vervolgonderzoek Korpscheftaken aan de politie en het plan van
aanpak.
Vraag 6
Kan uiteen worden gezet wat precies (en wanneer) is gewisseld tussen ambtenaren van
uw ministerie en de Inspectie in de periode van het eerste moment waarop over dit
onderzoek werd gesproken en het moment waarop de Inspectie besloot om het onderzoek
niet te publiceren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Al in de beleidsreactie op het inspectierapport over korpscheftaken uit 2016 «Op weg
naar Balans» geeft mijn ambtsvoorganger aan eraan te hechten dat voortgang wordt geboekt
en wordt de Inspectie gevraagd om na vier jaar vervolgonderzoek te doen. Dit onderzoek
stond daarmee binnen de Inspectie op de lijst van follow-up van aanbevelingen uit
eerdere onderzoeken voor 2020. Hierover is ook nog contact geweest tussen mijn departement
en de Inspectie in december 2019, omdat er een commissiedebat Politie was ingepland
en het departement waarde hechtte aan een onderzoek naar de e-screener. Op 3 maart
2020 is door de Inspectie het plan van aanpak aan de korpschef van de politie gestuurd
met een afschrift aan de directeur-generaal Politie en Veiligheidsregio’s (DGPenV).
Dat plan van aanpak is tevens gepubliceerd op de website van de Inspectie11.
In mei en juni 2020 hebben in het kader van het onderzoek verschillende gesprekken
plaatsgevonden tussen het projectteam van de Inspectie met de politie en met enkele
beleidsmedewerkers van mijn departement. In deze gesprekken is door de inspecteurs
informatie verzameld ten behoeve van het onderzoek. Vervolgens is door het team van
de Inspectie een conceptrapport opgesteld met als titel «Capaciteitsonderzoek Korpscheftaken».
Dit conceptrapport is door de interne review bij de Inspectie van een advies voorzien
en na aanpassingen door het managementteam van de Inspectie akkoord bevonden voor
verzending voor wederhoor aan zowel de politie als DGPenV vanwege hun betrokkenheid
bij het onderzoek. Dat is op 1 september 2020 gebeurd.
In een ambtelijk gesprek in september 2020 in het kader van hoor en wederhoor is tussen
een hoofdinspecteur van de Inspectie en de plaatsvervangend DGPenV gesproken over
de reikwijdte van het toezicht dat de Inspectie houdt op de politie, meer uitgebreid
toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Daarop besloot het managementteam van de Inspectie in september 2020 haar conceptrapport
(voorlopig) in te trekken en het onderzoek te verbreden tot de taakuitvoering op het
gebied van korpscheftaken waarin ze ook de personeelscapaciteit/het beheer zouden
meenemen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht kan de Inspectie wél onderzoek
doen als blijkt dat het beheer gevolgen heeft voor de taakuitvoering. Een dergelijk
plan voor verbreding van een onderzoek in dit stadium (na vaststelling voor wederhoor),
en intrekking van het onderhavige rapport, heeft niet eerder plaatsgevonden. In september
en oktober zijn de korpschef van de politie, de DGPenV en de Minister van JenV op
de hoogte gesteld van de intrekking van het conceptrapport «Capaciteitsonderzoek KC-taken»
en het besluit een breder onderzoek uit te voeren.
Uit contact van de Inspectie met de Algemene Rekenkamer, die het onderzoek naar drie
Inspectierapporten was begonnen, bleek dat ook de Algemene Rekenkamer al keek naar
de korpscheftaken op het gebied van de Wet wapens en munitie. De Algemene Rekenkamer
gaf aan dat het stoppen van hun onderzoek geen optie was. Omdat Inspectie noch de
Algemene Rekenkamer dubbel werk wilde doen en vooral de uitvoering niet dubbel wilde
belasten, heeft de Inspectie besloten haar onderzoek naar de uitvoering van de korpscheftaken
vervolgens te richten op particuliere beveiligingsbedrijven en recherchebureaus. Bij
de aankondiging van het nieuwe onderzoek op de website van de Inspectie is aangegeven
dat dit onderzoek het eerdere onderzoek vervangt. Het nieuwe inspectierapport komt
binnenkort naar buiten. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op vraag 2.
Vraag 7
Kunt u uitleggen waarom de Inspectie in 2016 en 2019 wel kon concluderen dat voor
correcte en zorgvuldige controle van de wapenvergunningen respectievelijk zeker 100
en 50 voltijdbanen extra nodig waren, maar in 2020 klaarblijkelijk geen bevoegdheid
meer had om onderzoek te doen naar de personeelscapaciteit van de politie? Wat is
er na 2019 precies veranderd?
Antwoord 7
Ja. Het onderzoek in 2016 had een andere insteek. Dat onderzoek zag voornamelijk op
de kwaliteit van de taakuitvoering, waarbij de beheersaspecten die geraakt werden
zijn meegenomen. Zoals hierboven gesteld, is de Inspectie niet bevoegd sec te kijken
naar beheersaspecten van de politie zoals capaciteit. Ze kan die wel meewegen als
het gaat om de taakuitvoering door de politie. Dat is in 2016 ook zo gebeurd.
Het onderzoek dat leidde tot het conceptrapport in 2020 zag alleen op capaciteit,
waarbij aspecten van de kwaliteit van de taakuitvoering zeer summier werden meegenomen.
Capaciteit is een beheersaangelegenheid. Door de focus op capaciteit lag het zwaartepunt
van het onderzoek bij beheersaspecten. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Vraag 8
Hoe gebruikelijk is het dat een onderzoek, nadat de interne review van de Inspectie
al uitgevoerd is, alsnog wordt ingetrokken? Kunt u aangeven hoe vaak dit in het verleden
gebeurd is?
Antwoord 8
Dit is niet vaker op deze manier gebeurd. Zie verder het antwoord bij vraag 6.
Vraag 9
Wat is gedaan met de bevindingen uit het nooit gepubliceerde onderzoek? Is de capaciteit
bij de teams korpschefzaken inmiddels op orde? Zo nee, wat gaat u doen om de capaciteit
alsnog zo snel als mogelijk op orde te brengen?
Antwoord 9
Uit het rapport van de Inspectie in 2016 bleek dat de politie de meeste capaciteit
op korpscheftaken inzette voor het administratieve proces van vergunningverlening
onder de Wet wapens en munitie, en dat daardoor beperkt capaciteit overbleef voor
uitvoering van de toezichtstaken. Naar aanleiding van onder meer dit rapport zijn
extra middelen vrijgemaakt voor de uitvoering van de korpscheftaken. De extra middelen
hebben verlichting gebracht, maar vooral op het proces van de behandeling van aanvragen.
Er is tijd nodig om de extra structurele capaciteit op korpscheftaken doelmatig en
efficiënt in te zetten. Aandachtspunt blijft de wijze waarop de politie invulling
geeft aan de toezichthoudende taken. De gevolgen van het capaciteitstekort zijn daar
het grootst. Dan gaat het niet alleen om toezicht met betrekking tot de Wet wapens
en munitie, maar ook voor de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 al schreef verschijnt over dat laatste onderwerp
binnenkort een rapport van de Inspectie, waarover ik uw Kamer vanzelfsprekend zal
informeren. U wordt daarbij ook geïnformeerd over welke aanvullende interventies er
naar mijn mening nodig zijn om structureel noodzakelijke verbeteringen te realiseren
in de uitvoering van de korpscheftaken.
Vraag 10
Wat zijn de gevolgen geweest van het feit dat de capaciteit bij de teams korpschefzaken
al die jaren niet op orde is geweest?
Antwoord 10
Als gevolg van de onderbezetting binnen de korpscheftaken waren capacitaire keuzes
noodzakelijk. Resultaat hiervan was dat niet alle taken – denk aan toezichtstaken,
vergunningverlening en de innovatieve doorontwikkeling van korpscheftaken – voldoende
konden worden uitgevoerd. Uiteindelijk heeft dit geleid tot langere wachttijden voor
aanvragers en een tekort aan toezicht op de particuliere beveiligingsbranche. Hier
zal ik op terugkomen in mijn beleidsreactie op het hierboven aangehaalde inspectieonderzoek
naar de Wpbr.
Vraag 11
Hoe staat het met de uitvoering van de voorstellen uit de motie van de leden Van Nispen
en Groothuizen om de rapporten van de Inspectie ongecensureerd aan de Kamer te sturen,
de Inspectie zélf over de communicatie en de timing te laten gaan, en de Inspectie
juridisch zelfstandig te maken, met een eigen begroting, en eigen gebouw?12
Antwoord 11
De Inspectie voert een eigen intern en extern communicatiebeleid en heeft daarbij
de beschikking over een eigen woordvoerder. De Inspectie is zelfstandig verantwoordelijk
voor de inhoud van haar berichtgeving.
De voorstellen met betrekking tot juridische en financiële onafhankelijkheid van de
Inspectie kunnen niet los worden gezien van de positie van andere inspecties. Bovendien
bieden de uitkomsten van de evaluatie van de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties
en de brede evaluatie van de organisatiekaders voor rijksorganisaties op afstand belangrijke
aanknopingspunten om de onafhankelijkheid van Inspecties nog beter te waarborgen.
Het kabinet gaat hier mee aan de slag de komende periode door een voorstel voor de
Wet voor de Rijksinspecties te maken, als één van doelstellingen van het Coalitieakkoord
van 15 december jl.
De voorbereidingen voor het uithuizen van de Inspectie zijn in volle gang. De Inspectie
gaat verhuizen naar een pand aan de Lange Voorhout. Aan het pand wordt nu gewerkt
om dat gebruiksklaar te maken.
Vraag 12
Is de Inspectie volgens u op dit moment voldoende onafhankelijk van het Ministerie
van Justitie en Veiligheid? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, bent u bereid de Inspectie
alsnog zo snel als mogelijk op afstand te plaatsten van het ministerie?
Antwoord 12
In de tweede helft van 2021 heeft Paul ‘t Hart (hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit
van Utrecht) extern onafhankelijk onderzoek gedaan naar de wijze waarop de Inspectie
de aanbevelingen van het onderzoek van de Auditdienst Rijk van 18 maart 202113 heeft opgepakt. Op 23 november 2021 heeft mijn ambtsvoorganger het rapport van de
heer ’t Hart naar uw Kamer gestuurd.14
De heer ’t Hart stelt in zijn onderzoek onder meer dat hij geen aanleiding ziet tot
ongerustheid over de borging van onafhankelijkheid van de Inspectie. Hij was op de
hoogte van het ingetrokken Inspectierapport en heeft ook kennis kunnen nemen van de
relevante stukken. Hij geeft aan dat de (bijgestelde) regelkaders afdoende zijn en
dat voor zover hij kan overzien de mindset en cultuur binnen de organisatie op dit
punt robuust is. In zijn onderzoek heeft hij ook kennis genomen van de nota van bevindingen
van de Algemene Rekenkamer van het onderzoek Kijk op Inspectierapporten. Ik zie dan
ook geen aanleiding om op dit punt verdere actie te ondernemen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.