Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Rudmer Heerema over de toekomst van de sportsector
Vragen van het lid Rudmer Heerema (VVD) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de toekomst van de sportsector (ingezonden 22 december 2021).
Antwoord van Minister Helder (Langdurige Zorg en Sport) (ontvangen 14 februari 2022).
Vraag 1
Wat is de stand van zaken van de inventarisatie van wat nodig is om de sportsector
te helpen te overleven, aangezien u tijdens het Wetgevingsoverleg Onderdeel Sport
en Bewegen van de begroting VWS 2021 en aanverwante zaken (d.d. 2 december jl.) aangaf
nogmaals het gesprek met de sportsector hierover aan te gaan? Wanneer kan de Kamer
een actie van u verwachten?1
Antwoord 1
Het Ministerie van VWS is met NOC*NSF en sportbonden in gesprek over de financiële
positie van de bonden. Dit gesprek loopt al vanaf het aannemen van de motie Aartsen
c.s. In het WGO van 2 december 2021 heeft Staatssecretaris Blokhuis aangegeven nogmaals
het vergrootglas te leggen op de situatie van de sportbonden. Daarom werkt NOC*NSF
aan een meer gedetailleerde inventarisatie van de coronagerelateerde schade bij bonden.
Hierover vindt periodiek ambtelijk overleg plaats tussen VWS, NOC*NSF en financiële
medewerkers van een aantal (grote en kleine) sportbonden. Deze inventarisatie is nog
niet afgerond.
Verder wordt in deze setting, net als met gemeenten, exploitanten van sportaccommodaties
en organisatoren van topsportevenementen en -competities, periodiek overlegd over
de opzet en inzet van de steunmaatregelen die het kabinet heeft toegezegd om de financiële
schade van de huidige lockdown te compenseren. De uitkomsten uit deze gesprekken worden
zoveel mogelijk meegenomen in de uitwerking van de steunmaatregelen die zo spoedig
mogelijk worden gepubliceerd.
Vraag 2
Klopt het dat 42 procent van de 5- tot 11-jarige jongeren en 53 procent van de 12-
tot 18-jarige jongeren minder is gaan sporten of met sporten is gestopt? Wat is de
strategie om de sportsector te helpen om deze kinderen terug te krijgen naar de sportvereniging
en wat is hiervoor nodig?
Antwoord 2
Diverse onderzoeken (NOC*NSF, Mulier Instituut, CBS, RIVM) volgen periodiek het sport-
en beweeggedrag van de Nederlandse bevolking. Daarbij wordt ook de link gelegd met
de maatregelen die in de betreffende periode gelden. De verschillende onderzoeken
beschrijven eenzelfde trend waarbij de sportdeelname meebeweegt met de strikte maatregelen.
Daarbij weet een gedeelte van de bevolking – vaak hoger opgeleid – in tijden van grote
beperkingen wel een beweegalternatief te vinden, maar lager opgeleiden niet.
Voor de jongste jeugd (5 t/m 12 jaar) geldt dat het ledenaandeel sinds 2016 voorzichtig
daalde van 52 naar 49 procent in 2019 (bron: NOC*NSF). Deze daling heeft zich in het
eerste coronajaar 2020 verder doorgezet naar 47 procent. De sportdeelname in deze
groep is in 2020 echter gedaald van een stabiele 80 procent in de jaren ervoor naar
65 procent. Vergelijkbare trends zijn te zien bij de categorie 12–18 jaar. Het lijkt
er dus op dat het aantal beweegmomenten onder de jeugd wel degelijk is verminderd,
maar zij verlaten niet zozeer massaal de verenigingen.
Vraag 3
Is Nederland het enige land in Europa waar sport op deze wijze beperkt wordt? Zo nee,
voor welke andere landen geldt dit ook? Wat is het coronaregime met betrekking tot
sport in andere landen in Europa? Klopt het dat in andere landen het kunnen blijven
beoefenen van sport, wetenschappelijk onderbouwd, juist wel mogelijk wordt gemaakt?
Zo ja, hoe wordt deze wetenschappelijke informatie in Nederland meegewogen?
Antwoord 3
Ieder land maakt zijn eigen afwegingen over welke maatregelen passend zijn. Door verschillen
in demografie, epidemiologische situatie, mate van vaccinatie, organisatie van de
sport en verschillen in sportbeoefening zijn internationale vergelijkingen beperkt
zinvol. In EU-verband worden vergelijkingen van maatregelen gedaan in een speciale
werkgroep, maar maatregelen veranderen zo snel dat actuele vergelijkingen moeilijk
te maken zijn. Op basis van adviezen van het OMT neemt het kabinet maatregelen. Het
OMT weegt wetenschappelijk onderzoek mee in hun advisering.
Vraag 4
Kunt u een overzicht geven wat er met betrekking tot sport mogelijk is in andere landen,
uitgesplitst in top- en amateursport, jeugd en volwassenen, en binnen- en buitensport?
Antwoord 4
Nee. Maatregelen volgen elkaar snel op en zoals in het antwoord op vraag drie is aangegeven,
is een dergelijke vergelijking ook beperkt zinvol.
Vraag 5
Heeft u een beeld van de gezondheidsschade als gevolg van een lagere sportdeelname
in de afgelopen anderhalf jaar? En heeft u een beeld van de langetermijneffecten van
een lagere sportdeelname voor de gezondheidszorg?
Antwoord 5
Op dit moment is het RIVM bezig een studie af te ronden naar de impact van sportdeelname
op de zorgkosten. Daarin zullen verschillende scenario’s van sportdeelname bij de
bevolking doorgerekend worden. Ik verwacht dit onderzoek binnenkort naar de Kamer
te kunnen sturen. Eerder concludeerden onderzoekers van de HAN2 al dat door het veranderde beweeggedrag onder 25-plussers 46.000 gezonde levensjaren
verloren zijn gegaan.
Vraag 6
Met hoeveel procent zijn de sportbestedingen in Nederland gedaald, aangezien in Engeland
de bestedingen aan sport en sportbenodigdheden met 32 procent zijn gedaald en dit
wordt gezien als voorbode voor een langetermijndaling van sportdeelname? Wat is de
strategie om te voorkomen dat dit in Nederland tot een langetermijndaling van sportdeelname
leidt?
Antwoord 6
De vraag met hoeveel procent de sportbestedingen zijn gedaald is nog niet eenduidig
te beantwoorden. Het CBS heeft nog geen gedetailleerde cijfers over de consumentenbestedingen
in 2020 of 2021 waaruit de bestedingen aan sport kunnen worden gedestilleerd. Wel
zijn op sectorniveau cijfers beschikbaar over de «kern» van de sector sport en recreatie.
Deze cijfers laten zien dat de toegevoegde waarde van deze sector in 2020 sterk is
gedaald ten opzichte van 2019, net als het exploitatieoverschot («winst»). Deze cijfers
gaan echter niet alleen over de sportsector, maar dus ook over recreatie, waar coronamaatregelen
(omdat minder sprake is van abonnementen) een directer effect hebben op de omzet.
Uit onderzoeken van banken, zoals bijvoorbeeld het onderzoek van de Rabobank3, weten we dat de consumentenbestedingen aan sport in oktober 2021 juist weer ongeveer
waren hersteld tot normale niveaus na een sterke daling in 2020. Dit gaat wel om cijfers
van vóór de lockdown eind vorig jaar, dus het ligt in de lijn der verwachting dat
hierdoor de consumentenbestedingen aan sport weer zijn gedaald. De cijfers laten wel
herstel zien nadat coronamaatregelen voor dalingen hebben gezorgd.
Kortom, de cijfers zijn daarom geen indicatie dat er een structurele afname van sportdeelname
is. Onderzoekers zien wel dat in tijden van beperkingen bepaalde groepen (in het bijzonder
hoger opgeleiden) eenvoudig sport- en beweegalternatieven vinden. De lager opgeleiden
worden bij iedere beperking veel directer teruggeworpen in hun dagelijkse sport- en
beweeggedrag. Daarom houd ik vinger aan de pols en zal ik uw Kamer blijven informeren
over verschuivingen in sport- en beweegdeelname op basis van de gegevens van het RIVM
en het Mulier instituut.
Bovenstaande is geen reden om achterover te leunen. Ik denk aan de verschillen in
sport- en beweegdeelname tussen groepen in de samenleving en aan het feit ongeveer
de helft van de Nederlanders de beweegrichtlijnen niet haalt. Ik zal met voorstellen
komen om meer mensen aan het sporten en bewegen te krijgen. Het doel voor 2040 is
dat 75% van de Nederlanders aan de beweegrichtlijnen voldoet. Een vitale sportsector
is daarbij essentieel.
Vraag 7
Op welke wijze zijn bij het nemen van maatregelen noodkreten uit de sportsector, van
bijvoorbeeld het NOC*NSF, de KNVB, de KNLTB, de POS en NLActief, betrokken bij de
besluitvorming over de positie van sport? Hoe vaak en met wie heeft het kabinet gesproken
met vertegenwoordigers uit deze sector? Kunt u een overzicht geven met welke vertegenwoordiger(s)
van de sportsector u, uw voorganger of andere leden van het kabinet vanaf 1 maart
2020 hebben gesproken?
Antwoord 7
Sinds januari 2021 vindt elke week ambtelijk overleg plaats met vertegenwoordigers
van NOC*NSF, Platform Ondernemende Sportaanbieders (POS), KNVB en VSG. Daarnaast is
het Ministerie van VWS sinds januari 2021 ambtelijk aangesloten bij wekelijks overleg
met grote en kleine sportbonden, NOC*NSF en POS. Sinds december 2021 bestaat er ook
een werkgroep met een brede vertegenwoordiging van de sport die werkt aan de middellange
en lange termijnstrategie voor sport en COVID-19. Daarnaast is er periodiek ambtelijk
overleg met vertegenwoordigers van NOC*NSF en financiële medewerkers van enkele (grote
en kleine) sportbonden over de inzet van de steunmaatregelen en de financiële positie
van de bonden zelf. Ook zelf heb ik inmiddels gesprekken gevoerd met de bestuurders
van NOC*NSF, de KNVB en NLActief en hierbij is ook aandacht besteed over de positie
van sport bij de besluitvorming.
Vraag 8
Wat doet het kabinet met signalen van diverse wetenschappers, zoals bijvoorbeeld hoogleraar
Neuropsychologie Scherder, die waarschuwen dat de coronacrisis een bewegings- en gezondheidscrisis
tot gevolg gaat hebben? Op welke wijze wordt gewerkt aan een strategie om te voorkomen
dat Nederlanders minder fit, gezond en weerbaar zijn geworden? Wanneer kan de Kamer
deze strategie verwachten?
Antwoord 8
Het kabinet weegt zoveel mogelijk informatie mee in de brede afweging van maatregelen,
zo ook het belang van sport en bewegen. In de advisering van het OMT worden ook wetenschappelijke
inzichten meegenomen. Op dit moment werkt het kabinet hard aan een brede maatschappelijke
aanpak op de middellange en lange termijn. Hier worden ook de belangen van en de gevolgen
voor de sport in meegenomen. Dit zal naar verwachting begin februari naar uw Kamer
worden gestuurd. Verder maakt de strategie voor de (middel)lange termijn voor sport
uiteraard ook onderdeel uit van de ontwikkeling van het sportbeleid en de brede preventieaanpak
van het kabinet. Dit werk ik op dit moment uit en ik zal uw Kamer in het voorjaar
hierover informeren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.