Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Vestering over het plaatsen van honingbijkasten in de nabijheid van natuurgebieden
Vragen van het lid Vestering (PvdD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het plaatsen van honingbijkasten in de nabijheid van natuurgebieden (ingezonden 24 november 2021).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 21 december
2021).
Vraag 1
Kent u het bericht «Zet geen honderden bijenkasten in de Biesbosch, de wilde bij overleeft
dat niet»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de conclusie van de onderzoekers van het European Invertebrate Survey (EIS)
Kenniscentrum Insecten en Naturalis dat honingbijen om voedsel concurreren met wilde
bestuivende insecten, en dat daarom zelfs een kleine hoeveelheid honingbijkasten beschermde
wilde bestuivende insecten, zoals bijen, kan verdringen? Zo nee, waarom niet en op
welk onderzoek baseert u zich?
Antwoord 2
Ja. Daarbij wil ik opmerken dat mogelijke risico’s voor negatieve effecten van honingbijen
op wilde bijen afhangen van het seizoen, de lokale situatie en de interacties tussen
het aantal honingbijen, soorten wilde bijen en het voedselaanbod (plantensoorten en
hoeveelheid). Wilde bijen en andere wilde bestuivers kunnen mogelijk last hebben van
verdringing door honingbijen, wanneer zij aangewezen zijn op dezelfde bloemen als
de honingbijen. Natuurbeheerders gaan vaak uit van een voorzorgsprincipe ten aanzien
van wilde bijen, wat leidt tot beperkingen van het aantal bijenkasten in natuurgebieden.
Het is wetenschappelijk vastgesteld dat een grootschalige plaatsing van bijenkasten
op een gelimiteerde voedselbron een negatieve impact op wilde bijen kan hebben. Dat
kan gebeuren in situaties, waarin bijenkasten worden geplaatst in een gebied met weinig
voedsel en/of aanwezigheid van kwetsbare wilde bijensoorten. Er komt steeds meer kennis
uit lopend (landelijk) onderzoek beschikbaar, zodat het inschatten van de situatie
per locatie door de natuurbeheerders in de nabije toekomst beter mogelijk wordt.
Vraag 3
Kunt u aangeven wat de staat van instandhouding is van beschermde bestuivende insecten,
zoals de wilde bij, de hommel en de zweefvlieg? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
De Wet natuurbescherming kent geen beschermingsregime voor bestuivende insecten van
de soortgroepen Bijen (inclusief Hommels) en Zweefvliegen. De huidige staat van instandhouding
is voor de Zweefvliegen niet vastgesteld. Voor de Bijen is in 2018 een Rode Lijst
opgesteld (zie www.bestuivers.nl/rodelijst). Daaruit blijkt onder andere dat hommels vaker bedreigd zijn dan de overige bijensoorten
en dat onder die overige bijensoorten de soorten die afhankelijk zijn van het stuifmeel
van klaverachtigen (vlinderbloemen) het meest bedreigd zijn. Ik ga onderzoeken of
er ook voor de soortgroep Zweefvliegen een Rode Lijst kan worden gemaakt. Afhankelijk
van de uitkomsten kan deze tegelijk met de actualisatie van de Rode Lijst Bijen worden
opgesteld.
Vraag 4
Hoe verhoudt het ontbreken van beleid omtrent het plaatsen van honingbijkasten zich
tot het doel van de Nationale Bijenstrategie om in 2030 weer populaties van bijen
en andere bestuivers te hebben die stabiel zijn en/of zich positief ontwikkelen?
Antwoord 4
Zoals ik in de Nationale Bijenstrategie heb onderschreven, moeten we toe naar een
integrale oplossing voor het voedselprobleem voor bestuivers. Meer voedsel voor insecten
in het algemeen is de oplossing. De oplossing ligt niet alleen in de natuurgebieden,
maar ook daarbuiten. In de Bijenstrategie zet ik samen met maatschappelijke partners
in op het bevorderen van de biodiversiteit binnen en buiten natuurgebieden, daarnaast
richt de Bijenstrategie zich op het verbinden van landbouw en natuur en op het helpen
van imkers om de gezondheid van de honingbij te verbeteren. Vanuit de Bijenstrategie
wordt door WUR onderzoek verricht naar het effect van het plaatsen van honingbijenkasten
op de wilde bestuivers.
Voor het plaatsen van honingbijenkasten geldt regionaal beleid. Dat verschilt per
gebied. Ik heb regelmatig overleg met decentrale overheden over het biodiversiteitsbeleid
(zoals in het kader van het Natuurpact en de Nationale Bijenstrategie). De decentrale
overheden werken met veel ambitie aan het verbeteren van onze leefomgeving. Juist
omdat het probleem regionaal verschilt, is het van belang om dit regionaal op te pakken.
Op dit moment zie ik geen aanleiding tot het formuleren van nieuw overheidsbeleid.
Vraag 5
Deelt u het inzicht dat er beleid moet worden opgesteld voor het plaatsen van honingbijkasten
nabij Natura 2000-gebieden, omdat de natuur niet verder mag verslechteren? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 5
De verslechtering van de in Natura 2000-gebieden voorkomende beschermde soorten en
habitats moet worden voorkómen. Of er van mogelijke verslechtering door het plaatsen
van honingbijkasten sprake is, hangt af van het effect van die plaatsing op de beschermde
waarden. Er zijn geen bijensoorten die door de Habitatrichtlijn worden beschermd en
er zijn geen bijensoorten die behoren tot de zogenoemde typische soorten van beschermde
habitattypen. Een eventueel effect op habitattypen zal dus alleen aangemerkt kunnen
worden als een verslechtering in de zin van art. 6 van de Habitatrichtlijn, als de
bestuiving van bepaalde plantensoorten dusdanig in gevaar komt, dat daarmee de kwaliteit
van een habitattype afneemt. Er zijn enkele studies die aanleiding geven voor de veronderstelling
dat daar sprake van zou kunnen zijn. De relatie tussen het plaatsen van honingbijenkasten
en de mogelijke verslechtering van habitats is echter zodanig indirect en nog zo onzeker,
dat ik op dit moment (nog) niet – om de specifieke reden van het uitvoeren van de
Habitatrichtlijn – actie verlang van betrokkenen bij Natura 2000-gebieden.
Vraag 6
Deelt u het inzicht dat er beleid moet worden opgesteld voor het plaatsen van honingbijkasten
nabij overige natuurgebieden, waar zich beschermde bestuivende en nectarbehoevende
insecten bevinden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Ik realiseer me dat de plaatsing van honingbijenkasten in de buurt van natuur een
risico kan opleveren voor wilde bijensoorten. Dat is mede afhankelijk van de hoeveelheid
en plaats van de kasten en de tijd van het jaar. Regulering is in bepaalde gevallen
wenselijk. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij provincies, gemeenten (in bijvoorbeeld
Algemene Plaatselijke Verordeningen) en bij de terreinbeherende organisaties. Binnen
de natuurgebieden van Staatsbosbeheer zijn er inmiddels richtlijnen om verdringing
van wilde bijen door honingbijen te voorkomen. Buiten de grenzen van de natuurgebieden
is er geen, of soms lokale regelgeving voor het plaatsen van honingbijkasten. Afhankelijk
van de lokale regelgeving kunnen honingbijenkasten op eigen terreinen worden geplaatst
of op terreinen waar een afspraak met de eigenaar is gemaakt. Daardoor is hier moeilijk
op te sturen vanuit mijn ministerie. Ik ben wel bereid om hierover het gesprek aan
te gaan met terreinbeherende organisaties en bijenhoudersverenigingen – zoals toegezegd
in het begrotingsbehandelingdebat van 2 december jl. – en na te gaan hoe hier door
de eigenaar van een natuurgebied zelf op kan worden gestuurd.
Vraag 7
Zijn een passende beoordeling en eventueel een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming
(Wnb) nodig voor het plaatsen van honingbijkasten nabij Natura 2000-gebieden, aangezien
significante negatieve effecten op wilde beschermde bijen mogelijk niet zijn uit te
sluiten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Gezien het antwoord op vraag 5, is een passende beoordeling (voor het al dan niet
kunnen uitsluiten van significante effecten op beschermde habitats) op dit moment
nog niet aan de orde.
Vraag 8
Hebben er passende beoordelingen plaatsgevonden voor het plaatsen van de honingbijkasten,
zoals voor het plaatsen nabij de Biesbosch? Zijn hier Wnb-vergunningen voor afgegeven?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Dat is niet het geval. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Vraag 9
Bent u het ermee eens dat een bufferzone voor het plaatsen van honingbijkasten effectief
kan zijn voor de bescherming van bestuivende en nectarbehoevende insecten, zoals de
wilde bij tegen voedselconcurrentie van de honingbij? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
De belangrijkste oorzaak van voedselconcurrentie tussen honingbijen en wilde bestuivers
is de afwezigheid van voldoende voedselaanbod. Indien daar sprake van is, zijn regulerende
maatregelen van belang. Het risico op concurrentie wordt sterk beïnvloedt door de
ruimtelijke verdeling van enerzijds bijenkasten en anderzijds kwetsbare populaties
van wilde bijen. Dat maakt het instellen van bufferzones tot een potentieel kansrijke
maatregel. De grootte van deze zone en criteria voor plaatsing daarvan vereisen nader
onderzoek en praktijkgerichte pilots, ik ben bezig om dat in te richten. Ook andere
maatregelen zijn denkbaar en maatregelen kunnen elkaar aanvullen. Dit hangt af van
de lokale situatie.
Vraag 10
Kunt u aangeven hoeveel honingbijkasten nabij een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk
Nederland (NNN) zijn geplaatst, graag uitgesplitst per Natura 2000-gebied en NNN?
Kunt u hierbij ook aangeven of deze imkerijen in Nederland dan wel het buitenland
zijn gevestigd?
Antwoord 10
Nee, mede door het ontbreken van een registratiesysteem heb ik op dit moment geen
inzicht in de locatiegegevens en hoeveelheden bijenvolken per gebied in Nederland.
Vraag 11
Klopt het dat er geen registratie bestaat voor honigbijkasten, noch regels zijn opgesteld
voor het plaatsen van kasten, waardoor een wildgroei aan bijenkasten kan ontstaan
nabij natuurgebieden? Zo ja, bent u bereid om een landelijk kastenregistratiesysteem
in het leven te roepen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Antwoord 11
Het klopt dat in Nederland nog geen registratiesysteem voor bijenvolken bestaat. Op
dit moment is mijn ministerie, in overleg met de bijenhoudersverenigingen, gestart
met het onderzoeken op welke wijze een landelijk registratiesysteem kan worden ingevoerd,
mede vanuit het oogpunt van diergezondheid. Het is mijn voornemen dat vanaf 2023 in
te voeren.
Vraag 12
Kunt u deze vraag één voor één beantwoorden voorafgaand aan de behandeling van de
begroting van het Ministerie van LNV, zonder daarbij te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Antwoord 12
Ja, echter door raadpleging diverse betrokken partijen is dat niet gelukt vóór de
behandeling van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.