Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake fiscale moties en toezeggingenbrief Prinsjesdag Tweede Kamer (Kamerstuk 35925-IX-4)
35 925 IX Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2022
Nr. 16 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 17 december 2021
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de staatsecretaris van Financiën over de brief van 21 september 2021 over fiscale
moties en toezeggingenbrief Prinsjesdag Tweede Kamer (Kamerstuk 35 925 IX, nr. 4).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 oktober 2021 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 15 december 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Lips
Inleiding
Hierbij stuur ik u het Verslag van een Schriftelijk Overleg Fiscale moties en toezeggingenbrief
Prinsjesdag Tweede Kamer (Kamerstuk 35 925 IX, nr. 4).
In deze brief ga ik ook in op een toezegging gedaan tijdens de plenaire behandeling
van het pakket Belastingplan 2022 (BP22) en een aangenomen motie1 van de leden Inge Van Dijk en Hammelburg (CDA en D66).
Toezegging
Ik heb aan het lid Maâtoug (GL) toegezegd om toe te lichten waarom een fiscale beleggingsinstelling
(fbi) geen dividendbelasting hoeft in te houden over een uitkering aan beleggers vanuit
de herbeleggingsreserve.
Het doel van het fbi-regime is om beleggers (zoals particulieren en pensioenfondsen)
fiscaal zoveel mogelijk hetzelfde (fiscaal neutraal) te behandelen zowel wanneer ze
rechtstreeks beleggen als wanneer ze indirect beleggen (via een fbi). Een fbi is onderworpen
aan 0% vennootschapsbelasting en is verplicht om, met inhouding van dividendbelasting,
jaarlijks haar winst uit te delen aan haar aandeelhouders (de beleggers in de fbi).
Het idee hierachter is dat belastingheffing over de beleggingsresultaten plaatsvindt
bij de beleggers in de fbi. Op die manier wordt indirect beleggen (via een fbi) fiscaal
zoveel mogelijk neutraal behandeld ten opzichte van rechtstreeks beleggen. Vanwege
die fiscale neutraliteit is bij invoering van box 3 in de inkomstenbelasting (in 2001)
door uw Kamer besloten dat een fbi over een uitkering van winst gerealiseerd bij de
verkoop van een belegging in bijvoorbeeld vastgoed of effecten (hierna: verkoopwinst)
aan de beleggers geen dividendbelasting hoeft in te houden indien deze verkoopwinst
vanuit de herbeleggingsreserve als terugbetaling van gestort kapitaal wordt uitgekeerd.2 Immers, bij direct beleggen door een particulier is een verkoopwinst niet belast
(wel is sprake van een forfaitaire heffing in box 3 van de inkomstenbelasting over
de waarde van de belegging minus de schuld). Daarom is bij indirect beleggen (via
een fbi) deze verkoopwinst ook onbelast, mits deze wordt uitgekeerd vanuit de herbeleggingsreserve
als een terugbetaling van gestort kapitaal. Het fbi-regime is meer dan vijftig jaar
oud en was oorspronkelijk ontworpen om de binnenlandse particulier via de collectiviteit
van de fbi de mogelijkheid te bieden om te beleggen. Vandaag de dag staat het fbi-regime
steeds meer onder druk door internationalisering (buitenlandse beleggers in de fbi)
en de vereisten van het Unierecht (bijvoorbeeld buitenlandse beleggingsfondsen claimen
met een beroep op het Europese recht het fbi-regime). Om die reden wordt het fbi-regime
op dit moment geëvalueerd op doeltreffendheid en doelmatigheid. De uitkomst hiervan
wordt verwacht in het eerste kwartaal van 2022 en kan aanleiding zijn voor een volgend
kabinet om – afhankelijk van de uitkomst – het fbi-regime (op onderdelen) te heroverwegen.
Motie
De leden Inge van Dijk en Hammelburg (CDA en D66) hebben aan het kabinet verzocht
om de appreciatie van moties en amendementen in verband met belastingen te voorzien
van een toelichting, indien relevant, over wat de verwachte gevolgen zijn voor de
wetgevings- en uitvoeringscomplexiteit en aan welke uitvoeringstermijn kan worden
gedacht.3
Het kabinet deelt het belang dat in een zo vroeg mogelijk stadium inzicht wordt geboden
in de wetgevings- en uitvoeringscomplexiteit en de mogelijke invoeringstermijn. Na
de plenaire behandeling en voor de stemmingen van het pakket Belastingplan, stuurt
het kabinet daarom aan uw Kamer een appreciatiebrief voor de ingediende moties en
amendementen. Deze brief is voorzien van twee bijlagen. De eerste bijlage ziet op
de kabinetsappreciatie per motie en amendement, hierin worden ook uitvoeringsaspecten
betrokken. De tweede bijlage bevat voor ieder ingediend amendement een door de Belastingdienst,
Douane en Toeslagen opgestelde quickscan op de uitvoerbaarheid. Dit geheel geeft een
eerste inzicht in de verwachte wetgevings- en uitvoeringscomplexiteit en welke invoeringstermijn
voor implementatie verwacht kan worden, zodat u deze in de stemmingen kunt betrekken.
Nadat een amendement is aangenomen stellen de Belastingdienst, Douane en Toeslagen
een reguliere uitvoeringstoets op de uitvoerbaarheid, die vervolgens aan uw Kamer
wordt aangeboden. In de uitvoeringstoets wordt nader ingegaan op de diverse uitvoeringsaspecten
waaronder handhaafbaarheid en maakbaarheid van benodigde systeemaanpassingen zoals
inpasbaarheid in het IV-portfolio. Voor aangenomen moties worden in de kabinetsreacties
de relevante uitvoeringsaspecten betrokken. Ook bij andere fiscale wetsvoorstellen
wordt op deze wijze moties en amendementen beoordeeld. Hiermee wordt mijns inziens
uitvoering aan deze motie gegeven.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen die door de verschillende fracties
zijn gesteld naar aanleiding van de brief van 21 september jl., inzake de fiscale
moties en toezeggingen Prinsjesdag Tweede Kamer (Kamerstuk 35 925 IX, nr. 4). Voor de beantwoording van het onderstaande houd ik de volgorde van het verslag
aan, tenzij een antwoord gegeven wordt op eenzelfde onderwerp.
De leden van de VVD constateren dat er geen uitvoering gegeven kan worden aan de motie
van het lid Idsinga4 over het creëren van een eenmalige en laatste overgangsregeling voor deelnemers van
de levensloopregeling. Zij vragen hoe het kan dat na een intensieve communicatiecampagne
er nog steeds duizenden deelnemers geen gebruik hebben gemaakt (of kunnen maken) van
het overgangsrecht? Ook vragen zij welke lessen het kabinet hieruit trekt om in het
vervolg soortgelijke regelingen te voorkomen.
Het overgangsrecht voor de levensloopregeling bestaat uit verschillende bepalingen.
Enerzijds is geregeld dat de mogelijkheid om via de levensloopregeling te kunnen blijven
sparen in de tijd beperkt werd namelijk uiteindelijk tot 1 november 2021. Van dit
overgangsrecht is juist gebruik gemaakt door deelnemers die nu nog steeds een levensloopaanspraak
hebben. Destijds is de voorwaarde vervallen dat de gespaarde aanspraak voor de financiering
van verlof moet worden aangewend. Juist het vervallen van deze voorwaarde heeft ertoe
bijgedragen dat deelnemers alle vrijheid en ruimte hadden om de aanspraak te besteden
naar eigen wens en behoefte. Hier hebben de deelnemers tien jaar de tijd voor gekregen.
Tot slot waren er de 80%-regelingen die golden in de jaren 2013 en 2015.5 Deze voorzagen kort gezegd in de mogelijkheid dat slechts 80% van de aanspraak werd
gerekend tot het loon voor de loonheffingen. Hoewel nu geen nieuwe extra overgangsregeling
wordt gecreëerd, is het kabinet van mening dat zij deelnemers voldoende mogelijkheden
heeft geboden om van een overgangsregeling gebruik te maken. Hiernaast kunnen er verschillende
overwegingen zijn geweest voor deelnemers om met de afwikkeling te wachten tot het
einde van het overgangsrecht.
De leden van de VVD vragen tevens wat het vervolg is op het onderzoek6 naar aanleiding van de motie van het lid Lodders c.s. (Kamerstuk
35 572, nr. 47) over de (niet-)fiscale beleidsvoorstellen om ondernemerschap en innovatie aan te
jagen.
Het rapport draagt bij aan de beleidsanalyse op het gebied van investeringen, ondernemerschap
en innovatie, en bevat voorstellen op deze terreinen. Het volgende kabinet kan de
analyse en de voorstellen gebruiken bij de vorming van nieuw beleid.
De leden van de fractie van de VVD vragen of de Kamer ook eerder geïnformeerd kan
worden over de administratieve lasten voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) als gevolg
van de documentatieverplichting van artikel 12ag Wet op de vennootschapsbelasting
1969 (Wet Vpb 1969) als op een eerder moment meer bekend is.
Betrouwbare uitspraken over de impact van de documentatieverplichting kunnen pas worden
gedaan naarmate enige tijd is gevorderd. Op dit moment zijn nog geen signalen bekend
dat de documentatieverplichting tot administratieve bezwaren leidt voor het mkb. Rekening
houdend met verleend uitstel voor het doen van aangifte en het feit dat de documentatieverplichting
op 1 januari 2020 inwerking is getreden zullen de meeste aangiften vennootschapsbelasting
echter nog moeten worden opgesteld en ingediend. Dit is de reden dat de gevolgen van
de documentatieverplichting op de administratieve lasten van het mkb meegenomen zullen
worden in de rapportage die in 2024 aan uw Kamer zal worden verzonden.7
De leden van de fracties van VVD en D66 hebben vragen gesteld over het onderzoek naar
de aanpak van malafide belastingadviseurs en de stand van zaken rondom de tax governance
code.
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom het niet is gelukt om de Kamer voor
de zomer te rapporteren over de aanpak van malafide belastingadviseurs en vragen wanneer
dit onderzoek aan de Kamer wordt toegestuurd. Daarnaast vragen deze leden wat de stand
van zaken is rondom de tax governance code. De leden van de fractie van D66 vragen
of de regering in het onderzoek naar de aanpak van malafide belastingadviseurs ook
tussenvormen tussen wettelijke regulering en het gebruikmaken van het boete-instrumentarium
zou kunnen onderzoeken. Bijvoorbeeld door het aanjagen van een keurmerk voor belastingadviseurs.
Door een vertraging in de start van het onderzoek is het helaas niet gelukt om voor
de zomer te rapporteren over het toegezegde onderzoek naar de aanpak van malafide
belastingadviseurs. Inmiddels loopt het onderzoek. Het onderzoek is van groot belang
om te zorgen dat fiscale advisering over wettelijk verplichte belastingen op een integere
manier wordt uitgevoerd.
Het onderzoek dat ik momenteel uitvoer naar de aanpak van malafide belastingadviseurs
bestaat uit twee onderdelen. Het eerste deel van het onderzoek betreft de inzet en
effectiviteit van het fiscale boete-instrumentarium ten opzichte van belastingadviseurs.
Op basis van de uitkomsten daarvan wordt een analyse gemaakt van knelpunten en mogelijke
oplossingsrichtingen. Het tweede deel van het onderzoek betreft de mogelijkheid en
wenselijkheid om via (wettelijke) regulering van het beroep van belastingadviseur
malafide adviseurs aan te pakken. Ik heb eerder de belastingadviessector opgeroepen
om zelf met initiatieven te komen om misstanden in de belastingadviessector te voorkomen
en de kwaliteit te verbeteren. Tegen die achtergrond ben ik het Register Belastingadviseurs
(RB) erkentelijk dat zij op 1 juli jl. met een eigen voorstel is gekomen voor regulering
van de belastingadviessector. Bij het onderzoek worden, mede in reactie op de vraag
van de leden van de fractie van D66, wettelijke regulering, tussenvormen van regulering,
en het gebruik en effectiviteit van het boete-instrumentarium onderzocht. Over de
uitkomsten van het onderzoek zal ik uw Kamer begin volgend jaar rapporteren.
In reactie op de vraag van de leden van de fractie van de VVD over de stand van zaken
rondom de tax governance code kan ik uw Kamer melden dat ik op dit moment in afwachting
ben van een voorstel dat VNO-NCW heeft aangekondigd voor de ontwikkeling van een tax
governance code. VNO-NCW heeft aangegeven de code te willen baseren op bestaande standaarden
zoals de Global Reporting Initiative (GRI) en de OECD Tax Principles. VNO-NCW verwacht
dat zij deze winter een code kan presenteren.
De leden van de fractie van de VVD vragen wanneer het mogelijk is om spaarders in
box 3 te ontzien. Deze leden zijn daarnaast benieuwd naar de hoofdlijnen van het een
nieuw box 3 stelsel en vragen de Staatssecretaris wanneer de contourennota naar de
Kamer wordt gestuurd.
De beste manier om recht te doen aan de breed gedragen wens om spaarders in box 3
te ontzien is het overstappen naar een stelsel van werkelijk rendement. In het stelsel
zullen de werkelijke inkomsten, bestaande uit de reguliere voordelen (bijv. rente
en dividend), de gerealiseerde waardeontwikkelingen en de niet-gerealiseerde waardeontwikkelingen
worden belast. Voor bank- en spaarproducten in euro’s betekent het nieuwe stelsel
concreet dat alleen rente-inkomsten worden belast. Bij beleggingen in financiële instrumenten
bestaat het inkomen uit enerzijds reguliere inkomsten, zoals ontvangen dividend, en
anderzijds uit de waardeontwikkeling, zoals een koerswinst of -verlies.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de gevolgen van de uitspraak van het
gerechtshof Den Haag (het Hof) van 06 oktober 2021 over de box 3 heffing in de jaren
2017 en 2018.
In de uitspraak komt het Hof tot de conclusie dat de box 3-heffing over de jaren 2017
en 2018 in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 14 van het Europees Verdrag
voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het Hof stelt dat de wetgever bewust de keuze
heeft gemaakt om 40% van de belastingplichtigen met box 3-vermogen te belasten alsof
zij hun vermogen ook gedeeltelijk hebben belegd. Hierdoor wordt deze groep voor hogere
inkomsten belast dan zij feitelijk heeft genoten. Het Hof is van mening dat de wetgever
met deze keuze zijn beoordelingsvrijheid heeft overschreden, maar ziet geen mogelijkheden
om het ontstane rechtstekort te repareren. Voor het ongedaan maken van het, volgens
het Hof, discriminatoire karakter van de heffing moeten naar het oordeel van het Hof
(rechtspolitieke) keuzes worden gemaakt die niet aan de rechter maar aan de wetgever
zijn. Het Hof komt tot de slotsom dat de beroepen van belanghebbende ongegrond zijn
en laat de aanslagen inkomstenbelasting 2017 en 2018 in stand. Wellicht ten overvloede
merk ik op dat de betreffende procedure geen procedure is die behoort tot de massaalbezwaarprocedures
2017 en 2018. Inmiddels is één massaalbezwaarprocedure aanhangig gemaakt bij de Hoge
Raad. De Advocaat-Generaal heeft in deze zaak conclusie genomen en het is nu wachten
op het arrest van de Hoge Raad.
De leden van de D66-fractie vragen of de jaarlijkse herijking van de rendementsklassen
in box 3 ook op de website van de Belastingdienst als nieuwsbericht kan worden gepubliceerd.
De bijlage bij de fiscale moties en toezeggingenbrief met de uitgebreide berekening
van de rendementspercentages8 die uw Kamer op Prinsjesdag 2021 heeft ontvangen is inmiddels op de website van de
Belastingdienst als pdf-bestand geplaatst.9 Daarover is tevens een nieuwsbericht op de website opgenomen.10
De leden van D66 vragen of de Staatssecretaris ook van mening is dat de communicatie
richting burgers niet alleen zou moeten plaatsvinden door middel van brieven aan de
Tweede Kamer.
Uiteraard ben ik het hier mee eens en in de praktijk wordt ook voornamelijk rechtstreeks
richting burgers gecommuniceerd. Communicatie met burgers gebeurt via veel verschillende
kanalen, waaronder de website van de Belastingdienst en de website van de rijksoverheid.
Daarnaast maakt de Belastingdienst ook veel gebruik van social media-kanalen om met
burgers te communiceren.
De leden van de fractie van D66 vragen wat het verwachte verdere tijdpad is nadat
reacties zijn opgehaald op het consultatiedocument. Deze leden vragen verder of niet
reeds een aantal snelle oplossingen («quick fixes») zijn geïdentificeerd die reeds
kunnen worden doorgevoerd.
In mijn brief van 21 september jl.11 heb ik aangegeven dat er wordt gewerkt aan het opstellen van een consultatiedocument,
waarin verschillende mogelijkheden worden opgesomd om dividendstripping aan te pakken,
waarbij de doeltreffendheid van de maatregel en de impact per alternatief van elkaar
verschillen. De gebruikelijke termijn voor een reactie hierop is minimaal vier weken.
Vervolgens zullen de reacties worden beoordeeld en meegenomen worden bij de vormgeving
van een voorstel om dividendstripping aan te pakken. Ik zal na het ontvangen van de
reacties uw Kamer informeren over het verdere tijdpad. Daarbij vind ik het belangrijk
om de verschillende mogelijkheden en de eventuele reacties hierop, bijvoorbeeld in
de vorm van andere mogelijkheden dan die in het consultatiedocument staan, gezamenlijk
te bezien en te wegen. Een snelle oplossing die reeds op korte termijn kan worden
doorgevoerd heb ik niet voorhanden.
De leden van de D66 vragen wat de mogelijke redenen zijn geweest dat er géén gebruik
is gemaakt van de experimenteerbepaling (artikel 67a van de Invorderingswet 1990).
Voorts vragen deze leden waarop de verwachting is gebaseerd dat in de toekomst wél
gebruik wordt gemaakt van de genoemde bepaling.
De experimenteerbepaling is erop gericht om een eventuele wettelijke basis te bieden
voor experimenten als de gelegenheid zich daarvoor voordoet. Een duidelijke omschrijving
van de experimenten die onder deze bepaling zouden kunnen vallen, ontbreekt. Zoals
ook in het Nader rapport bij dit wetsvoorstel is aangegeven, wilde het kabinet namelijk
geen kansen missen om opties te beproeven als gevolg van het ontbreken van een wettelijke
basis.12 Tot op heden is er echter nog géén gebruik gemaakt van de experimenteerbepaling.
Daarmee is niet gezegd dat er geen experimenten worden uitgevoerd. Zo zijn er sinds
2017 verschillende pilots uitgevoerd met digitale betalingsmogelijkheden voor ondernemers
(iDeal). Voor de uitvoering van deze pilots is de experimenteerbepaling echter niet
noodzakelijk geweest, omdat daarbij niet wordt afgeweken van de wet.
Verder is het zo dat de invordering vanwege verschillende omstandigheden langdurig
stil heeft gelegen. De recente herstart van de invordering, de afwikkeling en afronding
van de corona steunmaatregelen en de behandeling van gedupeerden in de toeslagenaffaire
vergen de komende tijd de volle aandacht van de Belastingdienst. Met de herijking
van de invorderingsstrategie is de verwachting dat in de toekomst wél gebruik zal
worden gemaakt van de experimenteerbepaling. Hierbij moet steeds nadrukkelijk worden
bezien of er ruimte is voor de uitvoeringsorganisatie en voor eventuele noodzakelijke
automatiseringsaanpassingen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier