Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Nijboer en Van der Lee over het bericht 'Is belasting betalen weer iets voor de dommen?'
Vragen van de leden Nijboer (PvdA) en Van der Lee (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Financiën over het bericht «Is belasting betalen weer iets voor de dommen?» (ingezonden 25 november 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Vijlbrief (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 10 december 2021).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Is belasting betalen weer iets voor de dommen?»?1
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Vraag 2
Welke signalen heeft u ontvangen dat de verruiming van de eerste schijf in de vennootschapsbelasting
(vpb) voor nieuwe mogelijkheden zorgt om belasting te ontwijken? Bent u het met de
Partij van de Arbeid en GroenLinks eens dat deze signalen zeer zorgelijk zijn?
Antwoord 2
In het Belastingplan 2021 is de schijfgrens tussen het lage tarief (15%) en het hoge
tarief (25% in 2021 en 25,8% in 2022) in de vennootschapsbelasting verhoogd van € 245.000
in 2021 naar € 395.000 per 2022. Op dit moment valt dan ook nog niet goed aan te geven
of en in hoeverre belastingplichtigen gebruik zullen maken van de mogelijkheid die
zij hebben om activiteiten te spreiden over meerdere vennootschappen (en dus belastingplichtigen)
vanwege deze verhoging. Bij de afweging om activiteiten op deze wijze te spreiden
zijn verschillende overwegingen van belang (zie ook antwoord vraag 4). Conform de
motie van de leden Hammelburg en Grinwis2 zal worden gemonitord of en op welke schaal en wijze bedrijven opsplitsen teneinde
gebruik te maken van de verhoging van de schijfgrens in de vennootschapsbelasting
en, als de monitoring hiertoe aanleiding geeft, kan worden bezien of er aanleiding
is om wettelijke maatregelen te nemen die ongewenste fragmentatie bestrijden. Het
verkrijgen van een goed inzicht kost tijd. De eerste conclusies zullen, zoals eerder
aangegeven, naar verwachting in de loop van volgend jaar kunnen worden gedeeld.
Vraag 3
Wat is het concrete fiscale voordeel om een BV die één miljoen euro winst maakt op
de te splitsen in twee BV’s met ieder de helft van de winst? Is dit mogelijk door
simpelweg een werk-BV tussen te schuiven als Directeur-Grootaandeelhouder (DGA), zoals
het artikel beschrijft?
Antwoord 3
Ingeval de activiteiten van een besloten vennootschap (bv) die € 1 miljoen winst maakt
worden verspreid over twee bv’s, waardoor beide bv’s ieder de helft van de winst toekomt,
kan tot aan de schijfgrens tweemaal gebruik worden gemaakt van het lage tarief in
de vennootschapsbelasting, alvorens het hoge tarief toepassing vindt. In dat geval
is er jaarlijks sprake van een besparing in de vennootschapsbelasting van circa € 40.000,
zijnde het verschil tussen het hoge tarief en het lage tarief vermenigvuldigd met
de schijfgrens (op basis van de parameters die gelden in 2022). Om de winst die toekomt
aan een bv te verspreiden over meerdere bv’s is het wel vereist dat de activiteiten
en daarmee samenhangende winst ook daadwerkelijk toerekenbaar is aan deze verschillende
bv’s.
Vraag 4
In hoeverre zal deze vorm van belastingontwijking toenemen, in overweging nemende
dat het tariefverschil tussen het lage en hoge tarief in de vpb groter is geworden
en de eerste schijf in de vpb is verlengd?
Antwoord 4
De afweging om activiteiten op te splitsen is afhankelijk van verschillende overwegingen.
De voorgenoemde verhoging van de schijfgrens naar € 395.000 per 2022 en de verhoging
van het vennootschapsbelastingtarief van 25% naar 25,8% met ingang van 1 januari 2022
kunnen meespelen in die overwegingen. Hiermee wordt ook rekening gehouden bij de raming
van het budgettaire effect.3 Er bestaan echter ook fiscale overwegingen om activiteiten juist niet op te splitsen.
Als activiteiten in verschillende belastingplichtige lichamen worden ondergebracht,
zullen bijvoorbeeld transacties tussen de verschillende lichamen tot winstneming leiden.
Verder geldt dat wanneer de activiteiten die in het ene lichaam zijn ondergebracht
tot verlies leiden, deze niet kunnen worden verrekend met de winst van de activiteiten
van het andere lichaam. Ook zullen niet-fiscale overwegingen een rol spelen bij de
afweging om de activiteiten van een bedrijf over verschillende vennootschappen te
verspreiden, zoals bedrijfseconomische overwegingen ten aanzien van aansprakelijkheden
of het aantrekken van financiering van een bank. Hoe deze verschillende fiscale en
niet-fiscale overwegingen door een belastingplichtige worden gewogen zal afhankelijk
zijn van de omstandigheden van het geval.
Vraag 5
Welke categorie belastingplichtigen zal naar verwachting vooral gebruik maken van
deze ontwijkingsmogelijkheid?
Antwoord 5
Naar verwachting zullen belastingplichtigen die (substantieel) meer winst behalen
dan de hoogte van de schijfgrens en hun activiteiten (en daarmee hun winst) relatief
eenvoudig over verschillende vennootschappen kunnen verdelen, gebruik maken van voorgenoemde
schijfverlenging.
Vraag 6
Hoeveel BV’s worden gehouden door advocaten, fiscalisten, notarissen en andere beroepsbeoefenaren
die meer dan 400.000 euro winst per jaar maken?
Antwoord 6
Bij een aandeelhouderstructuur is niet meteen duidelijk of de uiteindelijke eigenaar
een natuurlijk persoon is. Daarnaast is de beroepsgroep van personen ook niet exact
af te bakenen op basis van gegevens in de aangifte. Het is daarom niet mogelijk deze
vraag op korte termijn te beantwoorden. Op de onderverdeling tussen typen eigenaren
zal nader worden ingegaan in het onderzoek naar fragmentatie in de vennootschapsbelasting,
dat met de eerste resultaten van de monitoring in de eerste helft van volgend jaar
naar de Kamer wordt verzonden.
Vraag 7
Hoe beoordeelt u in het licht van de signalen over de nieuwe mogelijkheden die de
verruiming van de eerste schijf van de vpb biedt om belasting te ontwijken, de doeltreffendheid
en doelmatigheid van deze verruiming, conform artikel 3.1 van de comptabiliteitswet?
Antwoord 7
De schijfverlenging heeft als doel om winsten, die lager zijn dan € 395.000, minder
te belasten. Daarmee is deze maatregel doeltreffend. Ook acht het kabinet de maatregel
doelmatig, waarbij het kabinet onder andere de lagere vennootschapsbelastingontvangsten
en het mogelijke opknippen van bedrijven heeft meegewogen. Ik heb aan uw Kamer toegezegd
het opsplitsen te zullen monitoren. In de eerste helft van volgend jaar zullen de
eerste resultaten met betrekking tot de monitoring aan uw Kamer worden toegezonden.
Vraag 8
In hoeverre is het fiscale evenwicht tussen de inkomstenbelasting en vpb/box 2 verstoord
door het lage vpb-tarief? Kunt u een overzicht geven hoe dit fiscale evenwicht de
afgelopen vijf jaren is veranderd, en kunt u daarbij de situatie in 2022 tevens betrekken?
Antwoord 8
Bij deze vraag ga ik ervan uit dat de vragensteller doelt op het globaal evenwicht
in de belastingdruk van dga’s, IB-ondernemers en werknemers. Onderstaande figuur toont
de ontwikkeling van de (gecombineerde) marginale toptarieven sinds de herziening van
de inkomstenbelasting in de inkomstenbelasting (IB) in 2001 tot en met 20224 en geeft daarmee een beeld van de ontwikkeling in het globale evenwicht in de marginale
belastingdruk van werknemers, IB-ondernemers en dga’s. Dit zowel over de gehele periode
vanaf het moment van IB2001 waarin het boxenstelsel is ingevoerd (waarbij het globaal
evenwicht als uitgangspunt gold) als over de afgelopen 5 jaar en het jaar 2022.
Tussen 2001 en 2022 is het verschil in de (gecumuleerde) marginale tarieven van een
IB-ondernemer, dga en werknemer toegenomen. Dit is ten eerste het gevolg van de introductie
en verruiming van de MKB-winstvrijstelling waar IB-ondernemers recht op hebben. Ten
tweede is dit verschil veroorzaakt door verlagingen van het tarief in de vennootschapsbelasting.
Tegenover deze lagere tarieven heeft geen gelijkwaardige verhoging van het box 2-tarief
gestaan waardoor de (gecumuleerde) belastingdruk van de dga, de IB-ondernemer en de
werknemer ten opzichte van 2001 meer uiteen is gaan lopen. In de derde plaats is sinds
2001 het verschil tussen het lage en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting
toegenomen. Tot slot is de schijfgrens waarop het lage Vpb-tarief van toepassing is
per 2021 verlengd van € 200.000 naar € 245.000 en per 2022 naar € 395.000.
De ontwikkelingen in de Vpb-tarieven en de schijfgrens wordt geïllustreerd in onderstaande
figuur.
Onderstaande tabel toont de ontwikkelingen van de tarieven in box 1, box 2, de tarieven
in combinatie met de schrijfgrens in de vennootschapsbelasting en de gecumuleerde
toptarieven.
Tarieven en schijfgrens
2018
2019
2020
2021
2022
Vpb algemeen tarief
25,0%
25,0%
25,0%
25,0%
25,8%
Vpb opstaptarief
20,0%
19,0%
16,5%
15,0%
15,0%
Vpb schijfgrens
€ 200.000
€ 200.000
€ 200.000
€ 245.000
€ 395.000
box 2 tarief
25,0%
25,0%
26,3%
26,9%
26,9%
gecumuleerd toptarief over winst boven Vpb-schijfgrens
43,8%
43,8%
44,7%
45,2%
45,8%
gecumuleerd toptarief over winst tot Vpb-schijfgrens
40,0%
39,3%
38,4%
37,9%
37,9%
toptarief werknemer box 1
52,0%
51,8%
49,5%
49,5%
49,5%
toptarief IB-ondernemer box 1
44,7%
44,5%
43,1%
43,5%
43,9%
Vraag 9
Op welke wijze kan het opknippen van BV’s om zoveel mogelijk gebruik te maken van
het lage tarief in de vpb worden voorkomen?
Antwoord 9
Het spreiden van activiteiten over meerdere vennootschappen om optimaal gebruik te
maken van het lage tarief in de vennootschapsbelasting kan worden voorkomen door de
prikkel die hiertoe aanleiding geeft te beperken. Dit kan door zowel de hoogte van
de schijfgrens te beperken, alsmede door het lage en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting
minder uiteen te laten lopen. Daarnaast kan opknippen mogelijk worden voorkomen door
(complexe) bepalingen. Indien in toekomst voor de introductie van een dergelijke bepaling
zou worden gekozen, zal – naast de complexiteit – ook aandacht moeten worden besteed
aan de vormgeving, uitvoerbaarheid, inpasbaarheid en budgettaire gevolgen.
Vraag 10
Hoe kan het dat u zelf aangeeft dat het een «waarheid als een koe» is dat de vpb-verruiming
zorgt voor belastingontwijkingsconstructies maar hier vervolgens wetgevingstechnisch
niets tegen doet? Wat zegt dit over het commitment van de het kabinet om te voorkomen
dat er ondoelmatige wetgeving wordt gemaakt en om belastingontwijkingsconstructies
te voorkomen?
Antwoord 10
Het kabinet heeft er vorig jaar in het Belastingplan 2021 voor gekozen om de schijfgrens
tussen het lage tarief en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting te verhogen
van € 245.000 in 2021 naar € 395.000 per 2022. Ik heb inderdaad tijdens de behandeling
van het Belastingplan dit jaar benoemd dat een groter tariefverschil de prikkel tot
arbitrage ook groter maakt. Daar noemde ik ook bij dat het opknippen van bedrijven
van meerdere – ook niet fiscale – factoren afhankelijk is, zoals beschreven in het
antwoord op vraag 4. Het kabinet zal monitoren of en op welke schaal en wijze bedrijven
opsplitsen teneinde gebruik te maken van de verhoging van de schijfgrens in de vennootschapsbelasting.
Vervolgens zal worden bezien of er aanleiding is om wettelijke maatregelen te nemen
die ongewenste fragmentatie bestrijden. Voorgaande doet niet af aan het commitment
van dit kabinet om belastingontwijking aan te pakken.
Vraag 11 en 12
Overweegt u wijzigingen in het fiscale eenheidsregime om deze vorm van belastingontwijking
tegen te gaan? Zo ja, welke wijzigingen overweegt u?
Zou het onder omstandigheden verplichten van een fiscale eenheid een mogelijkheid
zijn om deze vorm van ontwijking tegen te gaan? Of een dwingende keuze, hetgeen wil
zeggen dat indien voor een fiscale eenheid is gekozen, het verbreken van die fiscale
eenheid in beginsel niet meer mogelijk is?
Antwoord 11 en 12
Het fiscale-eenheidsregime in de vennootschapsbelasting is een keuzeregime. Een bedrijf
dat ervoor kiest om verschillende activiteiten onder te brengen in afzonderlijke bv’s
kan zo toch voor de vennootschapsbelasting als één belastingplichtige worden behandeld.
Die keuze heeft voor- en nadelen. Een voordeel van het vormen van een fiscale eenheid
is dat vermogensbestanddelen kunnen worden overgedragen tussen de verschillende maatschappijen
van een fiscale eenheid zonder dat dat (op dat moment) leidt tot heffing van vennootschapsbelasting.
Daarnaast kan binnen een fiscale eenheid ook het verlies van de ene maatschappij worden
verrekend met de winst van de andere maatschappij. Een groter verschil tussen het
lage (15%) en het hoge tarief (25% in 2021 en 25,8% in 2022) in de vennootschapsbelasting
in combinatie met de verhoogde schijfgrens (€ 245.000 in 2021 en € 395.000 per 2022)
kan echter wel een prikkel vormen om de fiscale eenheid te verbreken. Het vormen van
een fiscale eenheid betreft een fiscale afweging. In welke mate het tariefverschil
en de schijfgrens in de vennootschapsbelasting hierop van invloed zijn is niet goed
aan te geven en sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Binnen
de huidige vormgeving van het fiscale-eenheidsregime laat een dwingende keuze zich
niet denken. De keuze voor een nieuwe groepsregeling en de vormgeving daarvan is aan
een volgend kabinet.5
Vraag 13
Wat vindt u in het licht van het gegeven dat het kabinet de strijd tegen belastingontwijking
de afgelopen jaren tot speerpunt benoemd heeft, van het feit dat het kabinet hiermee
– terwijl het kabinet zich hiervan zelf nu gewoon bewust is – nieuwe mogelijkheden
creëert om belasting te ontwijken?
Antwoord 13
Zoals eerder benoemd in de beantwoording van vraag 10 is de strijd tegen belastingontwijking
een belangrijk speerpunt van dit kabinet. Gedurende deze kabinetsperiode heeft het
kabinet met een groot aantal maatregelen tegen belastingontwijking laten zien dat
de aanpak van belastingontwijking hoog op de agenda staat. Het is nog onduidelijk
of en in welke mate gebruik van het tariefverschil en de schijfverlenging plaatsvindt
door het verspreiden van activiteiten over meerdere vennootschappen. Ik heb aan uw
Kamer toegezegd dit te zullen monitoren. Het is aan een volgend kabinet om de resultaten
de evalueren en indien nodig actie te ondernemen.
Vraag 14
Klopt het dat deze nieuwe vorm van belastingontwijking vooral geschikt is voor de
rijken en tot veel gederfde belastingopbrengsten zal leiden?
Antwoord 14
Het verspreiden van activiteiten over meerdere vennootschappen of het verbreken van
een fiscale eenheid om in te spelen op het lage tarief is geschikt voor bedrijven
die meer dan € 395.000 winst maken, waarbij de te behalen voordelen opwegen tegen
de nadelen die hiermee mogelijk gepaard gaan (zie onder andere het antwoord op vraag
4). Hier profiteren in eerste plaats de achterliggende aandeelhouders van. Zij kunnen
hierdoor een lagere belastingdruk realiseren. Bij de berekening van het budgettaire
effect van een verhoging van het hoge tarief wordt nu als verwachte gedragsreactie
een «opsplitsingseffect» meegenomen. Bij een verhoging van het hoge tarief wordt een
additioneel gedragseffect van 10% gehanteerd.6
Vraag 15
Klopt het dat het verlaagde tarief reeds 3,4 miljard euro per jaar aan gederfde belastinginkomsten
kost en dat dit de komende jaren alleen maar zal toenemen?
Antwoord 15
Met de verhogen van het algemene tarief naar 25,8% is het verschil in de tarieven
van 10 procentpunt naar 10,8 procentpunt gestegen. De gederfde belastinginkomsten
zijn daarmee van € 3,4 miljard naar 3,4*10,8/10 = € 3,7 miljard gestegen.
Vraag 16, 17 en 18
Bent u bereid de verlenging van de eerste schijf in de vennootschapsbelasting terug
te draaien? Zo nee, bent u bereid dit dan in ieder geval bij het volgende Belastingplan
te doen indien blijkt dat de vermoedens juist zijn en het opsplitsen van BV’s om gebruik
te maken van het verlaagde tarief een grote vlucht neemt?
Welke andere opties onderzoekt u nu om ontwijking tegen te gaan, omdat nu al duidelijk
is en u zelf ook al heeft aangegeven dat de vpb-verruiming tot ontwijkingsgedrag gaat
leiden? Op welke manier worden amendementen op het wetsvoorstel met kamerstuknummer
35 927 (Belastingplan 2022), nummers 37 en 38, hierin betrokken?
Bent u bereid de mogelijkheden om deze vorm van belastingontwijking te voorkomen in
kaart te brengen en de Kamer hierover zo snel mogelijk te informeren?
Antwoord 16, 17 en 18
Het kabinet heeft er tijdens de augustusbesluitvorming 2020 voor gekozen om de schijfgrens
tussen het lage tarief (15%) en het hoge tarief (25% in 2021 en 25,8% in 2022) in
de vennootschapsbelasting te verhogen van € 245.000 in 2021 naar € 395.000 per 2022.
Dit is opgenomen in het Belastingplan 2021.7 Conform de motie van de leden Hammelburg en Grinwis8 zal worden gemonitord of en op welke schaal bedrijven opsplitsen teneinde gebruik
te maken van het lage tarief van de vennootschapsbelasting. Als de monitoring hiertoe
aanleiding geeft, kan worden bezien of er aanleiding is om wettelijke maatregelen
te nemen die ongewenste fragmentatie bestrijden. Bij dergelijke maatregelen kan zowel
worden gedacht aan het mitigeren van de prikkel door het terugdraaien van de verhoging
van de schijfgrens als aan het opnemen van een mogelijke specifieke bepaling. Indien
in de toekomst voor de introductie van een dergelijke bepaling zou worden gekozen,
zal – naast de complexiteit – ook aandacht moeten worden besteed aan de vormgeving,
uitvoerbaarheid, inpasbaarheid en budgettaire gevolgen. Het kost echter tijd om een
goed inzicht te verkrijgen in deze problematiek. De conclusies zullen naar verwachting
in de loop van volgend jaar kunnen worden gedeeld. Het is aan een volgend kabinet
om een besluit te nemen of en welke maatregelen noodzakelijk zijn.
Vraag 19
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en aan de Kamer doen toekomen voorafgaand
het wetgevingsoverleg over het Belastingplan 2022 in de Eerste Kamer?
Antwoord 19
Ja. Ik heb de vragen zoveel mogelijk één voor één beantwoord, met dien verstande dat
enkele in elkaars verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.