Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over financiële markten – stabiliteit en instituties (o.a. Kamerstuk 32545-135)
2021D48819 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Financiën heeft op 8 december 2021 enkele vragen en opmerkingen
aan de Minister van Financiën voorgelegd over verschillende brieven inzake financiële
markten – stabiliteit en instituties (Kamerstuk 25 087, nrs. 225 en 252; Kamerstuk 32 545, nrs. 135, 146, 147, 148, 150 en 151; Kamerstuk 32 013, nr. 252 en Kamerstuk 31 477, nr. 64).
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
1.
Inleiding
2
2.
Financieel Stabiliteitscomité (FSC)
2
3.
Minimumvloer voor de risicogewichten van hypotheekleningen
4
4.
Planning onderzoek naar de toekomst van de trustsector
5
5.
Witwasaanpak banken
5
6.
Evaluatie van de Wet bankenbelasting
7
7.
Coronaschulden bij ondernemers
7
8.
Voortgang Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment
8
9.
Inval bij ABN AMRO wegens dividendfraude
12
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken.
De leden van de fractie van D66 hebben met interesse en belangstelling kennisgenomen
van de verschillende stukken die naar de Kamer zijn gestuurd rond stabiliteit en instituties
op het terrein van financiële markten en hebben daar nog enkele vragen bij.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de stukken op de agenda. Bij
een aantal van deze stukken hebben zij de volgende vragen, die zij mede namens de
leden van de ChristenUnie-fractie stellen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken.
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken.
De leden van de Groep Van Haga hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken.
2. Financieel Stabiliteitscomité (FSC)
In het Financieel Stabiliteitscomité (FSC) spreken vertegenwoordigers van de Autoriteit
Financiële Markten (AFM), De Nederlandsche Bank (DNB) en het Ministerie van Financiën
over ontwikkelingen op het gebied van financiële stabiliteit in Nederland. Ten aanzien
van de oplopende inflatie is de verwachting is dat deze dit jaar zal pieken om vervolgens
weer te dalen. Waar is deze aanname op gebaseerd, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Zijn er ook signalen dat de inflatie structureel op een hoger niveau komt te liggen,
mede in het licht van gestegen inflatieverwachtingen? Dit is ook afhankelijk van de
vraag in hoeverre gestegen prijzen hun weg vinden in de loonontwikkeling. Welke signalen
krijgt het kabinet hierover? Ziet het kabinet hogere looneisen ontstaan?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het FSC ook heeft gesproken over de belangrijkste
risico’s voor financiële stabiliteit. Kwetsbaarheden doen zich vooral voor vanwege
de gevolgen van een zoektocht naar rendement (search for yield) in de huidige lagerenteomgeving,
zo valt te lezen. Welke rol speelt negatieve rente hierbij? Wordt ten aanzien van
de oververhitting op de huizenmarkt ook gekeken naar het zeer ruime monetaire beleid
van de Europese Centrale Bank? Welke conclusies worden hieruit getrokken? Kan de Minister
een nieuw overzicht sturen van alle opgekochte schuldtitels op de bankenbalans? Kan
de Minister dit afzetten tegen de ontwikkeling van de huizenprijzen? Ook valt te lezen
dat voor het eerst sinds 2013 het aantal aanboden aflossingsvrije hypotheken weer
toeneemt, waarbij huizenkopers ervoor kiezen om een deel van hun hypotheek niet af
te lossen. Kan geconcludeerd worden dat naar mate er sprake is van minder hypotheekrenteaftrek,
als gevolg van de lage rente, het voor de consument aantrekkelijker wordt om aflossingsvrije
hypotheken af te sluiten? En dat het verder beperken van de hypotheekrenteaftrek private
schulden doet toenemen?
De leden van de VVD-fractie lezen ook dat het aantal cyberincidenten toeneemt. In
de afgelopen jaren hebben DNB en de AFM veel aandacht besteed aan het vergroten van
de weerbaarheid van individuele instellingen tegen cyberrisico’s, zo valt eveneens
te lezen. De uitdaging is om ook de implicaties voor het financieel systeem als geheel
in beeld te brengen. Welke stappen worden hier nu concreet ondernomen, naast het in
kaart brengen van verschillende scenario’s? Traditionele macroprudentiële instrumenten,
zoals het verhogen van kapitaal- of liquiditeitsbuffers hebben beperkt nut bij problemen
die operationeel van aard zijn. De Minister noemt een aantal alternatieve optionele
instrumenten, zoals het opleggen van hogere weerbaarheidsvereisten. Hoe wordt deze
discussie in Europa gevoerd en waar zet de Minister concreet op in?
Ten aanzien van de verslagen van het Financieel Stabiliteitscomité merken de leden
van de PVV-fractie op dat er steeds gesproken wordt over de verstorende werking van
subsidies en fiscale maatregelen en de verschillen tussen kopen en huren. In het verlengde
hiervan vragen de leden van de PVV-fractie de Minister hoe hij staat tegenover het
gegeven dat Klaas Knot, tevens voorzitter van het Financieel Stabiliteitscomité, heeft
aangegeven dat de hypotheekrenteaftrek moet worden afgeschaft en het eigen huis in
box 3 moet worden belast. Kan de Minister hier afstand van nemen? Zo neen, waarom
niet? Handelt Klaas Knot hier, naar mening van de Minister, in het belang van Nederland
of van Brussel?
De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel Nederlanders beleggen in crypto-munten.
Klopt de berichtgeving dat relatief veel mensen zonder financiële buffer in crypto’s
beleggen? In hoeverre dienen handelsplatforms beleggers te wijzen op de risico’s?
Bij welke omvang gaat crypto een gevaar vormen voor de financiële stabiliteit?
De leden van de Groep Van Haga constateren een loonprobleem dat veroorzaakt wordt
door de inflatie in Europa. De leden geven aan dat normaal gesproken inflatie na verloop
van tijd resulteert in hogere lonen. De leden willen aangeven dat in een mondiale
economie waarin landen met elkaar concurreren loonkosten niet zomaar vanzelfsprekend
kunnen stijgen zonder de concurrentiepositie te verzwakken. De leden willen aangeven
dat Azië de afgelopen decennia grote sprongen heeft gemaakt op het gebied van technologieën
die wij in het westen ook produceren. Zomaar een loonstijging als gevolg van de inflatie
heeft invloed op onze positie binnen de wereldeconomie. Hoe kijkt de Minister naar
dit probleem dat ontstaat door de opkomende hoge inflatie?
De leden van de Groep Van Haga vragen zich af waarom landen als Hongarije een belasting
op de activazijde hebben opgelegd aan banken als dat lijdt tot een hogere portfoliorisico.
Dit lijkt namelijk op de eerste gezicht immers contraproductief. Hoe kijkt de Minister
hier tegenaan?
3. Minimumvloer voor de risicogewichten van hypotheekleningen
De leden van de PVV-fractie merken op dat DNB als macroprudentiële autoriteit in onafhankelijkheid
maatregelen kan nemen om systeemrisico’s in het financiële stelsel aan te pakken.
Zo heeft DNB definitief besloten om per 1 januari 2022 een ondergrens voor de risicoweging
van hypotheekportefeuilles in te voeren. De leden van de PVV-fractie willen weten
hoe ver het mandaat van DNB hierbij strekt. Kan DNB als macroprudentiële autoriteit
bijvoorbeeld ook in onafhankelijkheid maatregelen nemen t.a.v. de hypotheekrenteaftrek
en zo ja, in hoeverre is dit wenselijk?
De leden van de fracties van CDA en ChristenUnie lezen dat de maatregel zoals voorgesteld
voor de DNB, voor een minimumvloer voor de risicogewichten van hypotheken, in 2019
reeds een formeel Europees traject heeft doorlopen waarbij onder andere de Europese
toezichthouders EBA (Europese Bankenautoriteit) en ESRB (Europees Comité voor systeemrisico's)
en de Europese Commissie hebben aangegeven geen bezwaar te hebben. Deze maatregel
zal in ieder geval van 1 januari 2022 tot en met december 2022 van kracht zijn, waarna
DNB de mogelijkheid heeft om de maatregel te verlengen. De leden van de fracties van
CDA en ChristenUnie zijn benieuwd hoe besluitvorming plaatsvindt of deze maatregel
inderdaad verlengd zal gaan worden en hoe lang en hoe vaak een dergelijke verlenging
mogelijk is. Welke risico’s in de huizenmarkt zijn hierop van invloed en wat is de
verwachting van de ontwikkeling hiervan.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het kan dat DNB de systeemrisico’s met betrekking
tot de hypotheekmarkt zag toenemen, terwijl banken tegelijkertijd de risicoweging
ten aanzien van hypotheken in de modellen liet dalen. Zouden de risicomodellen niet
in de pas moeten lopen met systeemrisico’s? Of maakt iedere bank zijn eigen weging
en worden de systeemrisico’s daar niet of te weinig bij betrokken? Wat is de huidige
kapitaalpositie van Nederlandse banken? Hoeveel eigen vermogen dienen Nederlandse
banken additioneel aan te trekken als gevolg van de maatregel van DNB om de minimumvloer
voor risicogewichten te verhogen?
De leden van de Groep Van Haga zien een aantal haken en ogen aan het introduceren
van hogere risicoweging van hypotheekportefeuilles. De prijzen in de huizenmarkt zijn
geëxplodeerd en na elke piek komt een dal. De leden zijn benieuwd hoe banken met de
hogere risicowegingen voor de hypotheekportefeuilles ingeval van een prijscorrectie
financieel gezond kunnen blijven volgens de regels, zonder dat de kredietverstrekking
ernstig beperkt wordt op dat moment.
De leden van de Groep Van Haga constateren dat de huizenmarkt nu oververhit is. Mensen
gaan overbieden en de maximale leencapaciteit gebruiken met als potentieel gevaar
dat huizen al heel snel onder water kunnen komen te staan bij een kleine prijscorrectie.
Mensen hebben bij het bieden vaak overboden door hun eigen financiële middelen in
te zetten. Dit heeft als resultaat dat mensen minder grote financiële buffers hebben
in tijden van economische tegenslagen. De leden zien het scenario voor zich dat hypotheken
in tijden van tegenslag sneller eindigen in een non performing loan. Nu dat er ook een hogere risicoweging is voor hypotheekportefeuilles, wordt hiermee
niet de kans vergroot dat banken in een hoek worden geduwd richting default in tijden
van economische tegenvallers?
De leden van de Groep van Haga lezen dat het risicogewicht op de IRB-portefeuille
van de Nederlandse woninghypotheken op circa 8 procent is. DNB wil dit terugbrengen
naar circa 14–15 procent zoals het in 2015 was. De leden van de Groep Van Haga merken
op dat Basel 3.5 al een verdubbeling van de weegfactor van de risk weighted assets van woninghypotheken voorschrijft. De leden vragen aan de Minister of de verhoging
van het risicogewicht van circa 8 procent naar 14–15 procent de uitvoering is van
Basel 3.5.
4. Planning onderzoek naar de toekomst van de trustsector
De leden van de VVD-fractie bedanken de Minister voorts voor het toesturen van de
onderzoeksopzet en de planning van het onderzoek naar de toekomst van de trustsector.
Zij kijken uit naar de bevindingen van het onderzoek.
De leden van de D66-fractie zijn geïnteresseerd in de uitkomsten van het onderzoek
naar de trustsector en hebben met belangstelling kennisgenomen van de opzet. Deze
leden vragen of het beantwoorden van de vraag wat de meerwaarde van de trustsector
in Nederland is zal gebeuren met het perspectief van brede welvaart.
De leden van de PvdA-fractie danken het kabinet voor het instellen van een onderzoek
naar de toekomst van de trustsector, en kijken met interesse uit naar de bevindingen
die er komende zomer zouden moeten zijn. Zij vragen wat wordt bedoeld met «de waterbedeffecten».
Is het kabinet bang dat louche trustactiviteiten zich verplaatsen naar minder gereguleerde
jurisdicties? Zou het niet inherent wenselijk zijn om dit soort activiteiten niet
in dit land te faciliteren, ongeacht of iemand anders er met de handel vandoor zou
gaan?
5. Witwasaanpak banken
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie zich af of de Minister kennis heeft genomen
van de harde woorden van DNB over de witwasinspanningen van banken. Deelt de Minister
de analyse dat er voor de verbetering van de aanpak van witwassen en terrorismefinanciering
betere gegevensdeling tussen banken en de overheid nodig is en dat het problematisch
is dat veel meldingen die gedaan worden nu geen opvolging krijgen? Wanneer stuurt
de regering het wetsvoorstel plan van aanpak witwassen naar de Kamer, dat al in september
2020 door de ministerraad is goedgekeurd? Hoe zet de regering zich in Europees verband
in om ervoor te zorgen dat het pakket witwaswetgeving dat op Europees niveau wordt
voorbereid voldoende ruimte biedt voor de benodigde gegevensdeling en de mogelijkheden
hiervoor zoveel mogelijk verbetert? Hoe is de Minister van plan de uitkomsten van
de evaluatie van de Nederlandse witwasaanpak die begin 2022 wordt opgeleverd te betrekken
bij het onderzoek naar de trustsector?
De leden van de PVV-fractie vragen hoe de Minister de harde kritiek van DNB beoordeelt
ten aanzien van de witwasaanpak van banken. Zo hebben hoge boetes en verschillende
aansporingen door de toezichthouder niet geleid tot betere controles van banken op
transacties die verdacht zijn. Ook is er gebrek aan vooruitgang die banken hebben
geboekt en noemt DNB kun resultaten «onvoldoende». Welke conclusie kan de Minister
hieruit trekken en welke maatregelen is hij eventueel bereid te treffen?1
De leden van de CDA-fractie hebben onlangs schriftelijke vragen gesteld aan de Minister
over de beperkte capaciteit bij de Financial Intelligence Unit (FIU) ten opzichte
van de enorme stroom aan meldingen van ongebruikelijke transacties door banken.2 De Minister geeft zelf aan hoe belangrijk de inspanning is van Wwft-instellingen,
zoals banken, om hun wettelijke poortwachtersfunctie goed te vervullen. De rol van
de FIU hierin is om te beoordelen of ongebruikelijke transacties verdacht zijn en
die aan diverse opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten te verstrekken.
Zoals geconstateerd is de capaciteit bij de FIU te gering om alle meldingen te kunnen
beoordelen, maar de Minister van J&V geeft aan dat de FIU-Nederland op dit moment
een wervingsproces plaatsvindt, waarmee een capaciteitsuitbreiding naar 90 fte zijn
beslag zal krijgen. Kan de Minister aangeven hoe deze werving loopt en per wanneer
de Minister verwacht op volle sterkte te zijn?
Hoewel de leden van de CDA-fractie in de beantwoording ook lezen dat signalering van
ongebruikelijke transacties een preventieve functie heeft, lijkt het deze leden toch
goed als gezocht wordt naar oplossingen meer met de data van banken te doen. Kan de
Minister aangeven of voor de effectiviteit van het beoordelen van de signalen gekeken
kan worden naar meer samenwerking met de sector? Bijvoorbeeld met «Transactie Monitoring
Nederland», een samenwerking van een aantal banken die gezamenlijk betalingstransacties
monitoren op signalen die kunnen duiden op witwassen en terrorismefinanciering?
Ook heeft dit kabinet aangegeven structureel te investeren in de brede aanpak van
ondermijnende criminaliteit. Een deel van deze investeringen ziet op de technologische
intensivering bij de FIU-Nederland, zodat nog efficiënter gewerkt kan worden bij de
analyse van ongebruikelijke transacties. Ook voor de verdere versterking in capaciteit
van onder andere de FIU-Nederland wordt structureel geld beschikbaar gesteld. Ook
is bij deze investeringen rekening gehouden met de keteneffecten voor het OM en de
rechtspraak. Kan de Minister inzicht geven in hoe deze investeringen concreet ingezet
gaan worden met wel doel en binnen welke termijn?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister wat de stand van zaken is van het strafrechtelijk
onderzoek naar de oud-topmannen, die verdacht worden van betrokkenheid bij witwasschandaal
bij ABN AMRO. Zijn deze drie mannen, waaronder een oud Tweede Kamerlid van het CDA
en een oud-partijleider van de VVD, bijvoorbeeld al verhoord? Kan de Minister de Kamer
toezeggen deze op de hoogte te houden van de voortgang in deze onderzoeken?
De leden van de PvdA-fractie maken zich grote zorgen over de situatie bij FMO. Hoe
kan het dat de interne processen zo slecht op orde waren, terwijl het belang hiervan
toch duidelijk moet zijn geweest na de onthullingen over ABN AMRO en ING? Wat heeft
het kabinet gedaan om FMO van het belang van goede antiwitwasmaatregelen en processen
te overtuigen? Klopt het dat de bedrijfsvoering bij FMO enige tijd geheel stillag?
Zo ja, wat betekent dit voor de klanten van FMO en voor de Staat als aandeelhouder?
Welke gevolgen verbindt de Staat als aandeelhouder aan deze schokkende berichtgeving?
6. Evaluatie van de Wet bankenbelasting
Met betrekking tot de evaluatie van de Bankenbelasting 2021 memoreert het kabinet
dat de bankenbelasting drie doelstellingen nastreeft: 1) het beprijzen van de impliciete
garantie van de Staat aan de Nederlandse bancaire sector, 2) het tegengaan van perverse
prikkels in het beloningsbeleid, en 3) een bijdrage leveren aan de risicobeheersing
van banken. Ten aanzien van beprijzen van de impliciete garantie wordt in de evaluatie
geconcludeerd dat door maatregelen op Europees niveau de impliciete garantie die de
Staat aan grootbanken biedt, is gedaald. Ten aanzien van het tegengaan van perverse
prikkels in het beloningsbeleid, wordt geconcludeerd dat met de introductie van de
Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (Wbfo) in 2015 er strengere restricties
voor beloningsbeleid in de financiële sector van kracht zijn geworden dan gesteld
in de Wet bankenbelasting. En ten aanzien van de verbeterde kapitaalratio’s wordt
geconcludeerd dat het niet mogelijk is het effect van de bankenbelasting op deze ontwikkelingen
te isoleren. Meer in algemene zin wordt geconcludeerd het aannemelijk is dat de bankenbelasting
leidt tot hogere rentes en lagere kredietverlening. Welke conclusie trekt de Minister
dan uit de effectiviteit van de bankenbelasting, zo vragen de leden van de VVD-fractie?
En is de conclusie niet dat ander beleid effectiever is in het behalen van de gestelde
doelen? De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een uitgebreide reactie op dit
punt waarbij de verschillende beleidsinstrumenten met elkaar worden vergeleken. Ook
missen de leden een analyse over het «procyclische karakter» van de bankenbelasting
en de gevolgen daarvan voor de kredietverlening en impact op de economie. Kan de Minister
daarop ingaan en voorstellen doen hoe dit voorkomen kan worden? Het kabinet stelt
afrondend dat de bankenbelasting in de praktijk een goed uit te voeren belasting betreft
voor de Belastingdienst en «bovendien» levert de bankenbelasting een bijdrage aan
de algemene middelen van het Rijk. Dit kan op zichzelf kloppen, maar dit waren niet
de doelstellingen van de belasting, zo constateren de leden van de VVD-fractie. De
leden vragen de Minister deze elementen niet te betrekken bij een conclusie over de
effectiviteit van de belasting.
De leden van de fracties van CDA en ChristenUnie lezen in de evaluatie van de bankenbelasting
verschillende conclusies, kort samengevat dat er tussen het oorspronkelijke doel van
de belasting en de huidige werkelijkheid van vandaag een verschuiving heeft plaatsgevonden,
maar dat de middelen nog steeds nodig zijn. Deze leden vragen de Minister welke acties
hij van plan is te ondernemen in het licht van de evaluatie en de conclusies daarin.
Ligt volgens hem een hervorming van de bankenbelasting en/of een herziening van de
doelstellingen hiervan voor de hand? Hoe kijkt de Minister naar een verkenning voor
een nieuw pad voor de bankenbelasting, waarbij naar mogelijkheden wordt gekeken voor
vorm en doelstellingen van deze belasting? Hoe beziet de Minister in dat licht een
koppeling van de bijdrage van banken via de bankenbelasting als aanwending voor concrete
maatschappelijke doelstellingen, zoals de poortwachtersfunctie van banken, versterkingen
van de keten, duurzaamheidsuitdagingen en digitalisering?
7. Coronaschulden bij ondernemers
De leden van de VVD-fractie vragen ten slotte wat de stand van zaken is ten aanzien
van de afwikkeling van coronaschulden die ondernemers hebben bij de belastingdienst
en financiële instellingen? In hoeverre is er contact met banken en andere financiers
over de afwikkeling van probleemschulden? Kan de Minister de uitkomsten hiervan medio
januari met de Kamer delen?
8. Voortgang Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment
De leden van de D66-fractie zijn blij om te zien dat er voortgang wordt gemaakt met
het klimaatcommitment door de financiële sector. Voorts begrijpen de leden van de
D66-fractie uit de media3 dat DNB financiële instellingen aanspoort om klimaatrisico’s beter mee te wegen in
hun risicoanalyses. Daarbij waarschuwt DNB om de uitstoot sneller te verminderen ondanks
het gebrek aan perfecte data, omdat 45 procent van de Nederlandse uitstoot voortkomt
uit activiteiten die de Nederlandse financiële sector financiert. Hoe beoordeelt de
Minister de huidige inzet van de financiële sector, rekening houdend met deze uiting
van DNB, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie concluderen dat 19 procent van de bedrijven in de financiële
sector een actieplan voor 2022 heeft waarmee het doel voor CO2-reductie uit het klimaatakkoord van Parijs uit 2015 wordt gehaald (77 procent van
48 procent van 51 procent van de bedrijven). Klopt deze conclusie en zo ja, hoe kijkt
de Minister naar dit percentage en de manier van presenteren, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie horen graag hoe de Minister dit percentage beoordeelt
in het licht van de afspraak in het klimaatcommitment dat financiële instellingen
uiterlijk in 2022 actieplannen met CO2-reductiedoelstellingen voor 2030 hebben.
De leden van de D66-fractie begrijpen de vraag van de financiële sector om meer randvoorwaarden
vanuit de overheid. Welke aanvullingen op de convenanten die in de SER zijn gesloten
worden voorgesteld om het klimaatcommitment van de financiële sector te versterken,
zo vragen deze leden. Hoe, zo vragen de leden van D66-fractie, wordt geborgd dat ook
de financiële sector in lijn is met Parijs en Glasgow?
De leden van de fracties van CDA en ChristenUnie lezen in de brief van de Minister
dat financiële instellingen met hun klimaatcommitment hebben toegezegd om vanaf boekjaar
2020 de CO2-impact van hun relevante financieringen en beleggingen in kaart te brengen en dat
uit de voortgangsrapportage blijkt dat van de 54 financiële instellingen 89 procent
rapporteert. De Minister verwacht van alle financiële instellingen dat zij komend
jaar rapporteren en over een groter deel van de balans. In hoeverre wordt hier nog
actie op ondernomen?
De leden van de fracties van CDA en ChristenUnie lezen daarnaast dat uit de rapportage
blijkt dat slechts 9 van de 54 instellingen over alle relevante activa rapporteren.
Belangrijk is de vergelijkbaarheid van het gerapporteerde CO2-gehalte tussen instellingen, waarbij uit de rapportage blijkt dat niet door alle
instellingen dezelfde activaklassen als relevant worden beschouwd. De instellingen
mogen dus zélf bepalen wat relevante activa zijn, terwijl dit ook voorgeschreven zou
kunnen worden door een uniforme definitie van «relevantie». Deze leden zijn benieuwd
hoe of de Minister vindt dat zo’n definitie moet worden voorgeschreven en waarom wel
of niet, en hoe hij dit voor zich ziet.
Volgens de rapportage heeft 51 procent van de financiële instellingen een actieplan
met CO2-reductiedoelstellingen voor 2030, terwijl deze actieplannen in 2022 opgeleverd moeten
zijn. Er is echter nog niet bepaald waar een actieplan ten minste aan moet voldoen,
en of gestelde reductiedoelen ook daadwerkelijk in lijn zijn met wat nodig is om het
klimaatdoel van Parijs te bereiken. Het alleen hebben van een actieplan is volgens
deze leden niet genoeg, als de kwaliteit daarvan onvoldoende is. De Minister geeft
aan de sector te gaan ondersteunen in een gezamenlijke visie waar zo’n actieplan aan
moet voldoen. Hoe ziet de Minister de timing van zo’n gezamenlijke visie als de actieplannen
al in 2022 gereed moeten zijn? En welke eisen vindt de Minister dat moeten gelden
voor dergelijke actieplannen? Welke acties gaat hij daartoe ondernemen?
Is het de Minister bekend dat eind 2020, 88 procent van de beleggingen in de energiesector
van alle grote Nederlandse verzekeraars, pensioenfondsen en banken samen nog in kolen,
olie en gas zaten, en hoe beoordeelt hij deze cijfers in het licht van het behalen
van de klimaatdoelstellingen en risico’s voor de financiële sector? Acht de Minister,
met het oog op de voortgang, de huidige acties voldoende om klimaatrisico’s voor de
financiële sector te kunnen beheersen, of zijn daarvoor volgens hem meer ambitie en
verdergaande maatregelen nodig?
De leden van de fracties van CDA en ChristenUnie zijn voorts benieuwd of de Minister
kan toelichten hoe hij ten aanzien van de voortgang van het Nederlandse klimaatbeleid
voor de financiële sector kijkt naar de volgende drie oproepen in de initiatiefnota
«Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» (Kamerstuk
35 446):
– Aan de overheid om een einde te maken aan de vrijblijvendheid en met sturend beleid
werk te maken van de verduurzaming van de sector;
– Aan financiële instellingen om te beloven de CO2-uitstoot (scope 1, 2 en 3) van hun activiteiten met 55 procent te reduceren in 2030
ten opzichte van 1990; en
– Aan financiële instellingen om al in 2021 en niet pas in 2022 naar buiten te komen
met actieplannen om dat doel te halen.
Hoe vindt de Minister dat het op de voortgang op deze drie oproepen staat? Kan hij
aangeven waar hij zijn acties voldoende in lijn vindt met de oproepen en waar hij
vindt dat meer actie moet worden ondernomen?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van de voortgangsrapportage
van de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment, die is opgesteld door KPMG.
Banken, verzekeraars, pensioenfondsen en vermogensbeheerders zien zichzelf als onderdeel
van de oplossing voor de wereldwijde klimaatcrisis. Daarom tekenden 54 financiële
instellingen en hun brancheverenigingen in 2019 het Klimaatcommitment van de Nederlandse
financiële sector.
De leden vinden het goed dat er wederzijdse erkenning is bij het kabinet en de financiële
sector dat de financiële sector onderdeel zou moeten zijn van de oplossing voor de
klimaatcrisis. Als klein (maar een van de meest veedichte landen) drukt Nederland
met een van de grootste financiële sectoren ter wereld namelijk een aanzienlijke stempel
op het klimaat en de biodiversiteit wereldwijd.
De leden constateren ook dat het probleem niet een gebrek aan dit soort klimaatafspraken
was, maar het vrijblijvende karakter ervan. Vijftig jaar na «De grenzen aan de groei»
van de Club van Rome hebben we OESO-richtlijnen, UN Guiding Principles, een Europese
taxonomie, sectorconvenanten, klimaatcommitments en biodiversiteitsstrategieën, maar
er wordt nog steeds roofbouw gepleegd op onze planeet en het zijn onze financiële
instellingen die daaraan bijdragen. De enige constante in die vijftig jaar is het
gebrek aan bindende wetten en regels.
Nóg meer vrijblijvende afspraken maken is geen vooruitgang. Toch is dat wat er steeds
gebeurt. Tijdens de klimaattop in Glasgow werd de Glasgow Financial Alliance for Net
Zero gepresenteerd, waar zich 450 financiële instellingen bij hebben aangesloten,
waaronder ook Nederlandse deelnemers. Ook het Klimaatcommitment van de financiële
sector uit 2019 past in de lijn der vrijblijvende afspraken. Kan de Minister bevestigen
dat het Klimaatcommitment vrijblijvend is? Zo ja, waarom vindt hij dat financiële
instellingen geen verantwoordelijkheid hoeven te nemen in de klimaatcrisis? Zo nee,
wat gebeurt er dan wanneer financiële instellingen zich niet aan de afspraken houden?
Terwijl het kabinet de lovende woorden van de monitoringscommissie overneemt, wijst
recent onderzoek van de Eerlijke Geldwijzer uit dat de energie-investeringen van de
meeste financiële instellingen op ramkoers met Parijs liggen.4 De Nederlandse financiële sector blijkt ook Europees koploper in de financiering
van producten die vaak bijdragen aan ontbossing, zoals soja, palmolie en rundvlees,
volgens nieuw onderzoek van Milieudefensie.5 De overheid ging ervan uit dat de financiële sector uit eigen beweging de banden
met ontbossing zou doorknippen, maar dat is niet gebeurd. Uit het onderzoek blijkt
dat ING, Rabobank en ABN AMRO de afgelopen vijf jaar 3,1 miljard euro aan leningen
hebben verstrekt voor producten die vaak leiden tot ontbossing, zoals soja en rundvlees.
Pensioenfondsen, verzekeraars en banken hebben eind 2020 362 miljoen euro belegd in
dergelijke «ontbossingsrisicoproducten». Financiële instellingen doen nog steeds te
weinig om te voorkomen dat hun leningen en beleggingen bijdragen aan ontbossing en
mensenrechtenschendingen.6
Daarnaast wordt er nog steeds geïnvesteerd in de bioindustrie, wat niet alleen maar
slecht is voor het klimaat en de biodiversiteit, maar ook voor de industrieel gehouden
dieren en voor de gezondheid van mensen, die nog steeds alleen maar meer in plaats
van minder vlees zijn gaan eten. Kan de Minister bevestigen dat onze financiële instellingen
met hun financieringen en beleggingen CO2-intensieve ketens blijven stimuleren?
De initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand» van GroenLinks, D66, ChristenUnie
en CDA roept, net als Minister-President Rutte, op tot «actie, actie, actie». Waarom
volgt de Minister niet alle aanbevelingen op?
Wat de leden van de PvdD-fractie betreft komt er een wettelijke verplichting voor
alle financiële instellingen om hun portefeuilles in lijn te brengen met het 1,5°C-doel
van het akkoord van Parijs, met afrekenbare CO2-reductiedoelen die hierbij passen. Hierbij dient niet alleen gekeken te worden naar
de voetafdruk die de financiële instelling zelf heeft, maar ook die van hun toeleveranciers.7 Is de Minister het ermee eens dat het klimaat er niet mee geholpen is als hele ketens
CO2-intensief blijven?
Is hij het ermee eens dat de reductieverantwoordelijkheid van financiële instellingen
om deze reden in brede zin moet worden opgevat, dus tot ver in CO2-intensieve ketens strekt doordat financieringen en beleggingen CO2-intensieve ketens ondersteunen?
De leden van de PvdD-fractie zijn bezorgd over de ernst van de klimaatcrisis. De aarde
warmt sneller op dan gedacht. Het tempo waarin de financiële sector verduurzaamt moet
dan ook omhoog. Dit werd ook aanbevolen in de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond
verstand». Welke maatregelen gaat de Minister nemen om het tempo te verhogen?
Eén van de in de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand» geïdentificeerde
tekortkomingen is de afwezigheid van sturend beleid. Tot nu toe is het kabinet niet
bereid geweest om bindende wetten en regels te verzorgen. Het kabinet stelt zich afwachtend
op. De leden vinden dit niet passen bij een sturende rol. Hoe kijkt de Minister hierop
terug? Hoe past dat bij de oproep van de Minister-President tot «actie, actie, actie»?
En vormt de in Glasgow opgedane inspiratie voldoende aanleiding voor een actievere
houding? De leden zijn van mening dat dat de overheid slim moet gaan sturen. Zij vinden
het goed dat de financiële sector de hand in eigen boezem steekt, maar constateren
ook dat geldschieters en beleggers niet aansprakelijk zijn voor CO2-uitstoot, terwijl de verantwoordelijkheid wel aan hen toe te rekenen valt. Hoe staat
de Minister tegenover het idee om aandeelhouders aansprakelijk te stellen? Is hij
bereid om een verkenning te starten naar de manier waarop dit zou kunnen?
Op dit moment voeren sommige financiële instellingen die een winstoogmerk hebben intensiever
klimaatbeleid dan de overheid. Zelfs ABP is nu uit fossiel gestapt, maar de overheid
nog niet. De overheid is als inkoper van allerlei diensten en goederen en als aandeelhouder
zelf ook een grote financiële speler en moet het goede voorbeeld geven. Dat gebeurt
nu niet en dat moet veranderen, want goed voorbeeld doet volgen. Is de Minister bereid
om het klimaat een centrale rol te geven in het staats- en beleidsdeelnemingenbeleid,
bijvoorbeeld door het klimaat een belangrijke, vaste plek te geven in de nieuwe Nota
Staatsdeelnemingen? Op welke manier kan het klimaat in het beheer van de beleidsdeelnemingen
een centrale plek krijgen? En op welke manier kan het klimaat een sturender rol krijgen
in het inkoopbeleid van de rijksoverheid?
Een kabinet met een Paris-proof identiteit kenmerkt zich ten slotte door een kritischer
houding t.o.v. de financiële sector. Het kabinet zet geen vraagtekens bij de lovende
woorden uit de Klimaatcommitment-voortgangsrapportage. Dit terwijl de Eerlijke Geldwijzer
met een onderzoek8 achteruitgang constateert in plaats van vooruitgang, en het FD concludeert dat de
conclusies van het onderliggende KPMG-onderzoek geen sterke empirische basis hebben.9 Het positieve beeld dat de Minister neerzet wordt dus niet alleen weerlegd, maar
wordt dus ook niet ondersteund door de feiten. Daarnaast constateert De Nederlandsche
Bank dat de helft van de totale Nederlandse uitstoot, minimaal 82 megaton CO2, is toe te schrijven aan Nederlandse financiële instellingen. DNB constateert ook
dat financiële instellingen onvoldoende op klimaatrisico’s letten en niet weten welk
risico ze lopen door klimaatverandering.10 Dit is ook wat de Europese Centrale Bank (ECB) onlangs concludeerde.11 DNB schrijft dat dit een risico is voor de stabiliteit van het financiële systeem.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren verzoeken de Minister om een
reactie te geven op deze onderzoeken en hoe die zich verhouden tot de positieve voortgangsrapportage.
Op 17 november heeft de Europese Commissie een wetsvoorstel gepubliceerd om de import
van ontbossingproducten op de interne markt van de Europese Unie tegen te gaan. In
het voorstel schrijft de Europese Commissie dat het initiatief niet gericht is op
de financiële sector en investeringen. De Commissie stelt dat de implementatie van
de Taxonomieverordening en de toekomstige Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) goed geschikt zijn om de impact van de financiële sector op ontbossing aan
te pakken. Echter, de twee wetten waarnaar de Commissie verwijst bevatten hoofdzakelijk
verplichtingen op het vlak van rapportage en transparantie. Is de Minister het met
de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren eens dat ontbossing een probleem
is waartegen dringend en doortastend moet worden opgetreden? Is de Minister het ermee
eens dat financiële instellingen hun verantwoordelijkheid moeten nemen in de strijd
tegen ontbossing? Deelt de Minister de opvatting van de Europese Commissie dat de
implementatie van de Taxonomieverordening en de CSRD voldoende instrumenten zijn om
de Europese geldstromen naar bedrijven betrokken bij ontbossing te stoppen? Indien
nee, waarom niet? Indien ja, kan de Minister toelichten op welke wijze deze instrumenten
paal en perk zullen stellen aan investeringen in dergelijke bedrijven?
9. Inval bij ABN AMRO wegens dividendfraude
De leden van de PVV-fractie merken allereerst op dat de brieven die behandeld worden
tijdens dit schriftelijk overleg aangaande de inval bij ABN AMRO wegens dividendfraude
relatief oud zijn (uit 2018 en 2019). De leden van de PVV-fractie vragen naar de voortgang
van het onderzoek van het OM naar de mogelijke rol van ABN AMRO in de zaak rond dividendstrippen.
Is dit onderzoek inmiddels afgerond? Zo neen, wanneer zal het naar verwachting worden
afgerond? Hoeveel heeft ABN AMRO hiervoor opzij gezet? Gaat het nog steeds om 79 miljoen
euro?12
De leden van de SP-fractie vragen ook naar de stand van zaken bij deze kwestie. ABN
AMRO lijkt namelijk betrokken bij grootschalige belastingontduiking via dividendbelastingen.
De Duitse autoriteiten hebben in dit kader al een inval gedaan bij de ABN AMRO-branche
in Frankfurt, en zijn een onderzoek gestart. Kan de Minister aangeven wat de stand
van zaken daarbij is? Is de Minister geïnformeerd over een boete, schikking of andere
relevante ontwikkeling in dit dossier?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Cumex-affaire steeds groter lijkt
te worden. Deze leden vragen wanneer het kabinet voor het eerst wist van deze fraude.
Voorts vragen zij wat er sindsdien is gebeurd om deze vorm van fraude tegen te gaan,
in het bijzonder sinds oktober 2018. Hoeveel mensen zijn vervolgd voor deze vorm van
fraude? Hoe kijkt het kabinet terug op de antwoorden op verzoeken van onder andere
de leden Van Weyenberg en Leijten? Is het kabinet van mening dat de mededeling dat
geen uitspraken worden gedaan over zaken die onder de rechter zijn recht doet aan
de omvang van de fraude? Onderkent het kabinet dat hij het probleem heeft onderschat
en voortdurend achter de feiten aan liep? Hoe groot is de schade als gevolg van deze
vorm van fraude? Heeft het kabinet reeds zicht op hoeveel niet betaalde dividendbelasting
aan de fraudeurs is overgemaakt? Hoe kan het dat Nederlandse banken zo'n grote rol
hadden in deze fraude? Wat hebben toezichthouders DNB en AFM gedaan om dit te voorkomen,
en om dit een halt toe te roepen? Heeft de Belastingdienst voldoende capaciteit en
mogelijkheden om dit soort fraude op te sporen en af te straffen?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.