Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Hagen en Sneller over de berichten ‘Dwangsom asfaltfabriek Eindhoven als te hoge uitstoot kankerverwekkende stof benzeen niet stopt, ‘half miljard naar milieucontrole bedrijven, maar wat gebeurt er met dat geld? en ‘Structureel kankerverwekkend gas geloosd in meren Flevoland’
Vragen van de leden Hagen en Sneller (beiden D66) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Justitie en Veiligheid over de berichten «Dwangsom asfaltfabriek Eindhoven als te hoge uitstoot kankerverwekkende stof benzeen niet stopt» en «Half miljard naar milieucontrole bedrijven, maar wat gebeurt er met dat geld?» en «Structureel kankerverwekkend gas geloosd in meren Flevoland» (ingezonden 28 oktober 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Van Weyenberg (Infrastructuur en Waterstaat) (ontvangen
29 november 2021).
Vraag 1
Klopt het dat de asfaltfabriek van wegenbouwer KWS meer benzeen uitstoot dan de norm?
Zo ja, hoe beïnvloedt dit de gezondheid van omwonenden en het milieu?1,
2,
3
Antwoord 1
Benzeen is een Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS) en is schadelijk voor de gezondheid. De
gemeten overschrijdingen betreffen overschrijdingen van de emissiegrenswaarde, ofwel
de waarde aan de schoorsteen. Alle bedrijven dienen zich te houden aan de geldende
regelgeving. Van belang is dat de uitstoot van schadelijke stoffen voldoet aan de
emissiegrenswaarden en zoveel mogelijk geminimaliseerd worden om mens en milieu te
beschermen. De omgevingsdienst Zuidoost Brabant heeft mij geïnformeerd dat de asfaltcentrale
in Eindhoven niet voldoet aan de emissiegrenswaarde voor benzeen. De gemeente Eindhoven
is voornemens hiervoor een last onder dwangsom op te leggen. Te allen tijde moet worden
voldaan aan de immissiegrenswaarde op leefniveau, er zijn geen overschrijdingen van
deze immissiegrenswaarde geconstateerd. Uit de notitie van de GGD4 blijkt dat ook de gezondheidskundige advieswaarde voor langdurige blootstelling niet
wordt overschreden.
Vraag 2
Klopt het dat uit het onderzoek naar de 29 asfaltfabrieken blijkt dat minstens tien
fabrieken te veel benzeen en Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) uitstoten
en dat bij elf fabrieken helemaal niet bekend is wat de uitstoot is?
Antwoord 2
In antwoord op eerder gestelde Kamervragen5 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het aantal asfaltcentrales waar de emissiegrenswaarde
van benzeen wordt overschreden. Op dit moment ben ik niet bekend met het aantal asfaltcentrales
waarbij de emissiegrenswaarde voor PAK’s wordt overschreden. Zoals toegezegd tijdens
het Commissiedebat Leefomgeving op 9 september jl., stuur ik uw Kamer eind 2021 een
overzicht met daarin de stand van zaken van de acties die de betreffende bevoegde
gezagen hebben genomen naar aanleiding van de uitstoot bij de asfaltcentrales.
Vraag 3
Wat vindt u van de stelling van hoogleraar De Boer dat het laatste jaar te veel verantwoordelijkheid
geschoven is naar bedrijven zelf, waardoor de slager zijn eigen vlees keurt?
Antwoord 3
Ik begrijp de stelling van de hoogleraar De Boer, desalniettemin geldt dat een bedrijf
in eerste instantie zelf de verantwoordelijkheid heeft zich te houden aan de (rijks)regels
die gelden op het gebied van gezondheid en milieu en daarover verantwoording aflegt.
Voor verschillende activiteiten zijn verschillende monitoringsverplichtingen vastgelegd
in de regelgeving. Specifiek voor asfaltcentrales gelden onder meer de meetverplichtingen
uit artikel 2.8 van het Activiteitenbesluit voor bijvoorbeeld benzeen. De metingen
van emissies waarvoor grenswaarden gelden als bedoeld in artikel 2.5 worden uitgevoerd
door een daartoe geaccrediteerde meetinstantie. Accreditatie waarborgt dat een meetinstantie
beschikt over de juiste kennis en instrumenten om de metingen volgens de geldende
normen uit te voeren. Toezicht op geaccrediteerde meetinstanties vindt plaats door
de Raad van Accreditatie. Het bevoegd gezag kan op de website van de Raad van Accreditatie
controleren of de meetinstantie geaccrediteerd is om een meting volgens een bepaalde
norm uit te voeren. Het bevoegd gezag kan, indien daartoe aanleiding is, zelf metingen
uitvoeren. Indien overschrijdingen worden geconstateerd, bestaan er verschillende
handhavingsmiddelen die kunnen worden ingezet. Het bevoegd gezag kan zowel bestuursrechtelijk
(last onder bestuursdwang, last onder dwangsom en intrekking vergunning) als strafrechtelijk
tegen geconstateerde overtredingen optreden.
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen, het houden
van toezicht en treedt waar nodig handhavend op; de omgevingsdiensten voeren deze
taken in mandaat uit. Verder handhaaft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)
op verschillende manieren de naleving van wet- en regelgeving: door middel van toezicht,
dienstverlening en opsporing. Als de inspectie constateert dat een bedrijf de wet
niet naleeft kan de inspectie optreden. Hiervoor is een breed scala aan instrumenten,
interventies beschikbaar. Het doel van een interventie is om een overtredingssituatie
te voorkomen, te beëindigen, te herstellen of te bestraffen.
Vraag 4
Hoe oordeelt u over het bericht in het AD waaruit blijkt dat het ministerie toestaat
dat structureel kankerverwekkend gas wordt geloosd in het Marker- en IJsselmeer, terwijl
dit volgens de provincie verboden is? Is dergelijk gedoogbeleid in lijn met aanbevelingen
uit de vele adviesrapporten omtrent milieucriminaliteit die het afgelopen jaar zijn
gepubliceerd (Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit – OM, Handhaven in het Duister –
Algemene Rekenkamer, Om de leefomgeving – Commissie-Van Aartsen)?
Antwoord 4
Het antwoord dient ter aanvulling op eerdere vragen van het lid Tjeerd de Groot (D66),
ingezonden 27 oktober 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 862) het lid Bouchallikht (GroenLinks), ingezonden 27 oktober 2021 (Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2021–2022, nr. 866) en het lid Beckerman (SP), ingezonden 27 oktober 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2021–2022, nr. 861) over varend ontgassen. Deze vragen zijn 23 november jl. met de Kamer gedeeld.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van bovengenoemde Kamerleden betreft
het hier geen gedoogbeleid. De huidige regelgeving verbiedt ontgassen in bepaalde
gebieden en op de naleving daarvan wordt ook toegezien door de ILT op grond van de
Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren
(het ADN). Het Rijk en de provincies zijn het erover eens dat dat het varend ontgassen
van binnenvaarttankers zo snel mogelijk moet stoppen. Sinds 2013 is Nederland in het
Scheepsafvalstoffenverdrag de voortrekker voor uitbreiding van het verbod op varend
ontgassen. Nederland heeft in 2017 overeenstemming bereikt met de andere verdragsstaten
om het Scheepsafvalstoffenverdrag uit te breiden met een verbod op het uitstoten van
vervluchtigende gevaarlijke stoffen naar de atmosfeer en heeft dit vastgelegd in nationale
wetgeving6, 7. Helaas kan Nederland het verbod niet eigenstandig in werking laten treden. Pas zes
maanden nadat het Scheepsafvalstoffenverdrag is geratificeerd door alle deelnemende
landen wordt het verbod van kracht. Hoewel de provinciale verboden op varend ontgassen
uit 2015 en 2016 destijds een belangrijke katalysator waren voor de realisatie van
de aanpassing van het Scheepsafvalstoffenverdrag, bieden ze helaas geen basis voor
handhaving omdat ze niet geldig zijn op Rijkswateren.
Vraag 5
Op welke wijze wordt normaliter ingegrepen door de gemeente en omgevingsdiensten?
Is het standaardpraktijk om eerst te dreigen met een dwangsom, alvorens een dwangsom
op te leggen en pas na het uitdelen van meerdere dwangsommen (te dreigen met) over
te gaan tot (gedeeltelijke) sluiting van een bedrijf? Hoe vaak worden bedrijven uiteindelijk
(gedeeltelijk) gesloten?
Antwoord 5
In eerste instantie vindt er door het bevoegd gezag (vaak via de daarvoor gemandateerde
omgevingsdienst) toezicht plaats op algemene rijksregels en de vergunning. Wanneer
de naleving van de regels en de vergunning niet of onvoldoende plaatsvindt, kan het
bevoegd gezag handhavend opgetreden.
Er is een Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) die het bevoegd gezag hierbij helpt
en zorgt voor uniformiteit en eenduidigheid in de aanpak van overtredingen. Het invoeren
van de LHS betekent dat het bevoegde gezag en hun handhavingsinstanties, waaronder
de omgevingsdiensten, de LHS concreet toepassen en leerervaringen kunnen uitwisselen.
Instrumenten opgenomen in de LHS leiden tot een passend interveniëren en borgen een
eenduidig optreden. De LHS bevat daartoe vijf opeenvolgende stappen met hulpmiddelen.
De afweging in hoeverre en hoe bijvoorbeeld bestuursrechtelijke sancties worden toegepast
en/of strafrecht wordt toegepast, maakt hier onderdeel vanuit. Afhankelijk van de
geconstateerde strafbare feiten kan het bevoegd gezag een bestuurlijke strafbeschikking
uitvaardigen of een bestuurlijke boete opleggen. Hiervoor zijn richtlijnen opgesteld.
Als een bestuurlijke strafbeschikking of bestuurlijke boete niet mogelijk is, wordt
het proces-verbaal voorgelegd aan het OM en is het aan het OM om de juiste sanctie
te bepalen.
Ik heb geen cijfers voorhanden hoe vaak bedrijven uiteindelijk (gedeeltelijk) worden
gesloten. Wel zijn er voor de meest risicovolle bedrijven, de Brzo-inrichtingen, rapportages8 die o.a. inzicht geven in de naleving door deze bedrijven, de ernst van de overtredingen
en in hoeverre het bevoegd gezag bestuursrecht en strafrecht heeft toegepast. Verder
geeft het rapport «Omgevingsdiensten in Beeld»9 informatie over het aantal keren dat een last onder dwangsom, bestuursdwang en een
bestuurlijke strafbeschikking is opgelegd of een proces-verbaal is opgemaakt.
Vraag 6
Bent u zich bewust van artikel 5 en 7 van de Richtlijn inzake de bescherming van het
milieu door middel van het strafrecht (Richtlijn 2008/99)? Hoe kijkt u in het licht
van deze richtlijn naar de genoemde dwangsommen van 10.000 euro. Acht u deze sanctie
doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend, zoals de richtlijn voorschrijft? Zo nee,
wat acht u dan een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctie en hoe wilt
u realiseren dat betrokken diensten deze op (kunnen) leggen?
Antwoord 6
Ja, ik ben bekend met de Richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel
van het strafrecht. De last onder dwangsom waar u naar verwijst is echter een zogenaamde
herstelsanctie binnen het bestuursrecht. Deze wordt opgelegd door het bevoegd gezag
en is niet bedoeld als strafmaatregel zoals bedoelt in de richtlijn waaraan u refereert.
Een last onder dwangsom wordt veelal opgelegd bij een herhaalde overtreding om te
voorkomen dat de overtreder de overtreding in de toekomst opnieuw begaat. Voor het
bepalen van de hoogte van een dwangsom is geen wettelijke standaard vastgelegd, maar
er is wel een leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen10 voor het bevoegd gezag die handvatten geeft voor de hoogte van een dwangsom.
Vraag 7
Wat is de reden dat verschillende omgevingsdiensten niet in beeld hebben hoeveel boetes
en/of dwangsommen op zijn gelegd aan bedrijven?
Antwoord 7
Op 17 september jl. zond ik aan uw Kamer het rapport «Omgevingsdiensten in Beeld»11. In dit rapport zijn voor het eerst kwantitatieve data van de omgevingsdiensten in
beeld gebracht. Van veruit de meeste van de 29 omgevingsdiensten is informatie inzichtelijk
gemaakt over het aantal keren dat een last onder dwangsom12, bestuursdwang13 en een bestuurlijke strafbeschikking14 is opgelegd of een proces-verbaal is opgemaakt15. Bij een aantal omgevingsdiensten is deze informatie verweven met andere data en
daardoor lastig te ontsluiten. De oorzaak hiervan is dat samenhangende gegevens onvoldoende
uitgesplitst konden worden in separate data om in het rapport op te nemen.
Vraag 8
Hoe wordt gezorgd dat deze administraties in de toekomst wel op een correcte en systematische
manier kunnen worden bijgehouden zodat inzicht ontstaat in de opgelegde sancties aan
bedrijven?
Antwoord 8
In de aan uw Kamer toegezegde hoofdlijnennotitie inzake de opvolging van de aanbevelingen
van de commissie Van Aartsen ga ik in op de verbetering van de informatiehuishouding
en de gewenste informatie-uitwisseling via onder andere de verbetering van het systeem
Inspectieview. Ik stuur u deze notitie voor het kerstreces toe.
Vraag 9
Op welke manier worden lokale besturen geholpen bij het opsporen en opleggen van de
juiste sancties tegen vervuilende bedrijven?
Antwoord 9
Zoals bij het antwoord op vraag vijf aangegeven, is er een Landelijke Handhavingsstrategie
(LHS) die het bevoegd gezag helpt bij het kiezen van een passende interventie. Mocht
uit toezicht blijken dat er sprake is van strafbare feiten, dan heeft het bevoegd
gezag boa’s in dienst bij een omgevingsdienst om een strafrechtelijk onderzoek te
doen. Eventueel kan de politie hierbij onderzoekscapaciteit leveren.
Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op vraag vijf kan het bevoegd gezag vervolgens,
afhankelijk van de geconstateerde strafbare feiten, een bestuurlijke strafbeschikking
uitvaardigen of een bestuurlijke boete opleggen.
Vraag 10
Kunt u, nu uit onderzoek van TwynstraGudde is gebleken dat 570 miljoen euro wordt
uitgegeven aan toezicht op bedrijven door lokale overheden, binnen dit bedrag aangeven
welke bedragen naar welke toezichtinstanties gaan? En kunt u aangeven of dit bedrag
voldoende is om deze taak adequaat uit te kunnen voeren?
Antwoord 10
Het onderzoek van TwynstraGudde «Omgevingsdiensten in beeld» heeft inzichtelijk gemaakt
dat de totaalbegroting van omgevingsdiensten in Nederland 570 miljoen euro is. Dit
is een optelsom van de 29 omgevingsdiensten in Nederland en omvat alle taken en werkzaamheden
van de omgevingsdiensten. In bijlagerapport 2, een bijlage van het rapport «Omgevingsdiensten
in beeld», zijn ook de begrotingen per omgevingsdienst terug te vinden. Het rapport
van TwynstraGudde geeft verder aan dat er een grote spreiding is in de wijze waarop
omgevingsdiensten hun taken uitvoeren en hoe zij worden gefinancierd.
De commissie Van Aartsen geeft in haar advies (onder punt e) aan dat zij de huidige
financiering van de omgevingsdiensten niet passend vindt in het licht van slagvaardigheid
en effectiviteit. Vrijwel overal is gekozen voor outputfinanciering. De commissie
geeft aan dat de omgevingsdienst te beperkte middelen heeft om steeds te doen wat
nodig is voor de kwaliteit van de leefomgeving en wordt beperkt in zijn mogelijkheden.
De commissie adviseert daarom dat voor het vergroten van de robuustheid van de omgevingsdiensten
de bewindspersoon een landelijke norm voor de financiering moet ontwikkelen. In de
– in het commissiedebat van 7 september jl. toegezegde – hoofdlijnennotitie zal ik
ingaan op het advies van de commissie Van Aartsen, waaronder het invoeren van landelijke
normfinanciering.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.P.R.A. van Weyenberg, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.