Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Maeijer en Markuszower over het bericht 'Alarm jeugdrechters om crisis jeugdzorg: gebrekkige dossiers en niet passende beslissingen'
Vragen van de leden Maeijer en Markuszower (beiden PVV) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Rechtsbescherming over het bericht «Alarm jeugdrechters om crisis jeugdzorg: gebrekkige dossiers en niet passende beslissingen» (ingezonden 5 november 2021).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming), mede namens de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 26 november 2021).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Alarm jeugdrechters om crisis jeugdzorg: gebrekkige
dossiers en niet passende beslissingen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe vaak moeten jeugdrechters nog alarm slaan?
Antwoord 2
De kritiek van de rechtspraak, zoals ook geuit in het rondetafelgesprek op
27 oktober jl. met uw Kamer, is dat feitenonderzoek een heikel punt is, omdat het
niet altijd duidelijk is hoe de informatie is verkregen, hoe de rapportages tot stand
zijn gekomen en in hoeverre informatie in de rapporten is geverifieerd. Ook worden
feiten, meningen en conclusies niet altijd goed van elkaar gescheiden. Deze zorgen
over de kwaliteit van het feitenonderzoek zijn bij ons bekend en worden zeer serieus
genomen. Voor een toelichting hierop verwijs ik u naar de beantwoording van vraag
8.
Vraag 3
Deelt u de mening van jeugdrechters dat de jeugdbescherming in een crisis verkeert?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u er op korte termijn voor zorgen dat jongeren
niet langer dan noodzakelijk in een gesloten instelling verblijven? Hoe gaat u er
op korte termijn voor zorgen dat kinderen tijdig de bescherming krijgen die ze volgens
de rechter nodig hebben?
Antwoord 3
Ik deel de mening dat de jeugdbescherming onder druk staat. Er is een tekort aan gekwalificeerde
jeugdbeschermers door krapte op de arbeidsmarkt. De werkdruk onder professionals is
hoog. Zij hebben te maken met zware en complexe zaken. Mede hierdoor is het verloop
onder de professionals groot. Deze factoren hebben effect op de kwaliteit van de jeugdbescherming.
Voor plaatsing in een (gesloten) instelling moet alleen worden gekozen als er geen
alternatief is. Jongeren moeten niet langer dan nodig in een (gesloten) instelling
verblijven. Het is daarom goed te constateren dat het aantal jongeren dat geplaatst
wordt in een instelling voor gesloten jeugdhulp de laatste jaren gedaald is.2 Het lukt steeds beter om een alternatief te vinden voor een gesloten plaatsing. Dat
is mede de vrucht van het beleid dat aanbieders en gemeenten hebben ingezet met de
actieprogramma’s Zorg voor de Jeugd en «De best passende zorg voor kwetsbare jeugdigen».
Met onder andere de middelen van de Regeling vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp
2021 willen we deze ontwikkeling een verdere impuls geven. Daarnaast blijft het doel
de verblijfsduur in de gesloten jeugdhulp in te korten. Dat wordt ook één van de punten
uit de Hervormingsagenda Jeugd die in samenspraak met betrokken partijen in voorbereiding
is.
Sinds het najaar van 2020 zetten gemeenten, aanbieders en Gecertificeerde Instellingen
(GI’s) op voordracht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie
en Veiligheid (hierna: de Inspecties) in op de doorbraakaanpak, zodat kinderen met
een gerechtelijke maatregel tijdige jeugdbescherming en jeugdreclassering krijgen
en waar nodig passende jeugdhulp.3 Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) biedt in het kader van de doorbraakaanpak
tot einde van dit jaar op verzoek ondersteuning bij de doorontwikkeling van de regionale
expertteams bij het oppakken van casuïstiek die niet op lokaal niveau opgelost kan
worden en het verbeteren van de samenwerking tussen regionale expertteams en de GI’s.
Afgesproken is dat regionale expertteams casuïstiek die bij hen gemeld wordt gaan
monitoren. Deze werkwijze is in ontwikkeling. Het wordt hierdoor op den duur mogelijk
voor regio’s rode draden uit casuïstiek te analyseren, regionaal van te leren én vervolgens
te verbeteren. De regionale expertteams worden hierbij ondersteund door de bovenregionale
expertisenetwerken. Daarnaast ontvangen de accounthoudende regio’s incidentele financiële
ondersteuning (€ 167.000 per regio) bij het uitvoeren van de doorbraakaanpak, met
name voor de ondersteuning van GI’s bij het vinden en matchen van passende en tijdige
jeugdhulp. Jeugdbeschermers die hier nu veel tijd mee kwijt zijn worden hiermee ontlast.
Van de € 613 mln. aan incidentele middelen voor de jeugdzorg wordt € 255 mln. ingezet
voor wachttijden in de (gespecialiseerde) jeugdzorg. Daarbij wordt gewerkt aan het
krijgen van regionaal overzicht en inzicht in wachttijden. In twee pilotregio’s wordt
met behulp van het OZJ gewerkt aan het zicht krijgen op en aanpakken van onderliggende
factoren van regionale wachttijden om zo tot structurele oplossingsrichtingen te komen.
Wanneer onderliggende factoren raken aan een jeugdbeschermingsmaatregel, wordt dit
meegenomen. Daarnaast worden elf andere regio’s ondersteund vanuit de leerexpeditie Wachttijden OZJ; een ontwikkeltraject waarin stap voor stap wordt gewerkt aan het ontwikkelen van
innovatievaardigheden en oplossingen voor wachttijden in de regio.
Vraag 4
Hoeveel kinderen wachten op door de rechter opgelegde jeugdbescherming?
Antwoord 4
Er zijn op landelijk niveau geen cijfers beschikbaar hoeveel kinderen op dit moment
wachten op de door de kinderrechter opgelegde jeugdbescherming. De inspecties hebben
voor de zomer getoetst hoe vaak kinderen in de jeugdbescherming tijdig geholpen werden.4 Ten aanzien van de norm tijdige jeugdbescherming constateerden de inspecties dat
87% van de kinderen tijdig een jeugdbeschermer hadden. Ten aanzien van de norm tijdig
passende hulp constateerden de Inspecties dat het voor 67% van de jeugdigen met maatregel
is gelukt om tijdig (binnen drie maanden na het uitspreken van de maatregel) hulp
te organiseren. 78% van de jeugdigen heeft uiteindelijk passende hulp gekregen. Er
zijn echter grote regionale verschillen in resultaten. Voor de regio’s Brabant, Noord-Holland/Amsterdam-Amstelland,
Rijnmond en Zuid West is dit voor de Inspecties aanleiding geweest verscherpt toezicht
in te stellen. Gezien de zorgwekkende situatie in deze regio’s zijn in het kader van
interbestuurlijk toezicht afspraken gemaakt om voor 1 januari 2022 te zorgen dat kinderen
snel een jeugdbeschermer en passende hulp krijgen. De Inspecties toetsen dit in de
praktijk. In de WGO-brief van 22 november 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang.
Vraag 5
Hoeveel kinderen worden onnodig lang vastgehouden in een gesloten instelling?
Antwoord 5
Het is niet bekend hoeveel kinderen onnodig lang verblijven in een instelling voor
gesloten jeugdhulp.
Vraag 6
Welke mogelijkheden ziet u voor de verbetering van de rechtspositie van ouders en
kinderen in de jeugdbescherming?
Antwoord 6
De rechtspositie en rechtsbescherming van ouders en kinderen omvat verschillende facetten.
Het gaat hier bijvoorbeeld om het recht van ouders en kinderen een klacht in te dienen,
het recht een geschil voor te leggen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling
aan de kinderrechter of het recht op rechtsbijstand. Binnen het programma van het
toekomstscenario kind- en gezinsbescherming gaat ook aandacht naar hoe de rechtsbescherming
en rechtspositie van ouders en/of verzorgers en kinderen versterkt kan worden, in
alle fases van het hulpverleningstraject. Voor dit vraagstuk wordt in gezamenlijk
opdrachtgeverschap met de VNG een breed samengestelde adviescommissie ingesteld.
Vraag 7
Hoe is het mogelijk dat jeugdrechters vergaande beslissingen moeten nemen op basis
van ondermaatse, gebrekkige dossiers met evidente onjuistheden waar feiten, meningen
en conclusies niet van elkaar te onderscheiden zijn?
Antwoord 7
Professionals in de jeugdbescherming werken hard aan goed feitenonderzoek en de verbetering
ervan (zie ook het antwoord op vraag 8). Wanneer een kinderrechter te maken krijgt
met een verzoek/ dossier dat vragen oproept, dan kan de kinderrechter ter zitting
in gesprek met betrokkenen proberen eventuele onduidelijkheden op te helderen. Als
dit niet lukt, dan kan een zaak worden aangehouden, zodat de RvdK of de GI de gelegenheid
krijgt het dossier aan te vullen. Voorts kan de kinderrechter indien nodig deskundigenonderzoek
laten verrichten, maar hiervoor bestaan lange wachttijden (zie ook het antwoord op
vraag 9).
Vraag 8
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er aan de voorkant goed feitenonderzoek en waarheidsvinding
plaats gaat vinden? Hoe wordt dat in de ons omringende landen gedaan?
Antwoord 8
Het doen van onderzoek naar de opvoedingssituatie dan wel de veiligheidssituatie van
een kind is een kerntaak van de Veilig Thuis organisaties (VT), RvdK en GI’s. Door
de betrokken organisaties wordt daarom doorlopend ingezet op de verbetering van de
kwaliteit van het feitenonderzoek. In aanvulling op het staande beleid binnen de organisaties
is er het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen. Dit
Actieplan loopt nog tot eind 2021. In 2022 wordt het Actieplan geëvalueerd.
Naast de vakbekwaamheid van de professionals is het noodzakelijk dat de randvoorwaarden
voor het doen van goed feitenonderzoek op orde zijn. Dit betekent dat er voldoende
rust en ruimte moet zijn om het onderzoek goed en grondig uit te voeren en deskundige
rapportages te schrijven. Dat vraagt om reële tarieven in de jeugdbescherming en voldoende
personeel.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gaat starten met toezicht naar de kwaliteit
van het feitenonderzoek. Zo verwacht de Inspectie onder meer dat alle professionals
die met jeugdigen werken vakbekwaam en integraal onderzoek doen naar de situatie van
het gezin. De Inspectie kijkt hierbij naar de kwaliteit van de uitgevoerde analyse
en de wijze van rapporteren. Ook verwacht de Inspectie dat de checks en balances in
het systeem goed functioneren. Dat wil zeggen dat eventuele onvolkomenheden in het
onderzoek, de analyse of de besluitvorming tijdig worden hersteld. Dat betekent dat
er goed hoor en wederhoor moet plaatsvinden en dat de klachtenprocedures goed zijn
ingericht en worden uitgevoerd. De Inspectie gaat in haar onderzoek toetsen in hoeverre
aan deze normen is voldaan.
Bij ons is geen informatie bekend over de wijze waarop in ons omringende landen feitenonderzoek
wordt gedaan.
Vraag 9
Klopt het dat het voor de jeugdrechter praktisch onmogelijk is om zelf deskundigenonderzoek
te laten doen vanwege de lange wachttijden? Kunt u aangeven hoe lang de wachttijden
zijn voor het doen van onderzoek? Hoe gaat u dit verbeteren?
Antwoord 9
De kinderrechter heeft de mogelijkheid een deskundigenonderzoek te laten uitvoeren,
bijvoorbeeld naar de opvoedingsvaardigheden van een ouder. Voor het uitvoeren van
onderzoeken in familierechtelijk kader is op dit moment onvoldoende onderzoekscapaciteit
beschikbaar. De wachttijd bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie
en Psychologie (NIFP), dat bemiddelt en verzoeken voor gedragskundige onderzoeken
coördineert, duurt gemiddeld drie tot zes maanden. Er staan momenteel 20 onderzoeken
open waarin door het NIFP naar een rapporteur wordt gezocht.
Er wordt door het NIFP veel inzet gepleegd voor het werven van meer rapporteurs, maar
dat is een uitdaging vanwege de krapte op de arbeidsmarkt.
Vraag 10
Wat is het exacte traject om te komen tot een uithuisplaatsing? Hoe lang duurt de
gemiddelde zitting om over een verzoek om uithuisplaatsing te beslissen? Hoeveel spreektijd
hebben de ouders en het betreffende kind?
Antwoord 10
De inzet van hulp bij een ondertoezichtstelling moet gericht zijn op dat ouders zelf
weer volledig de verantwoordelijkheid over de verzorging en opvoeding van hun kind
kunnen dragen. Een uithuisplaatsing van een kind is een zeer ingrijpende beslissing
voor het kind zelf, voor de ouders en de betrokken professionals. Dergelijke beslissingen
dienen uiterst zorgvuldig tot stand te komen. Een uithuisplaatsing vindt alleen plaats
op grond van een machtiging van de kinderrechter. Een machtiging uithuisplaatsing
wordt door de rechtbank op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) of
GI alleen maar verleend als dit in het belang van de verzorging en opvoeding van een
kind noodzakelijk wordt geacht.
De RvdK of GI dient een verzoek tot uithuisplaatsing zorgvuldig te onderbouwen. In
het verzoek moet aannemelijk worden gemaakt dat ambulante hulp tevergeefs is ingezet
of waarom toepassing van andere middelen dan uithuisplaatsing op voorhand niet effectief
zijn. Ook dient de RvdK of GI aan te geven welk doel precies met de uithuisplaatsing
wordt beoogd.
Het verzoek van de RvdK is gebaseerd op een door een raadsmedewerker ingesteld onderzoek.
De onderzoeken van de RvdK moeten voldoen aan het kwaliteitskader van de RvdK. In
dit kader is onder meer opgenomen dat de RvdK de zorgen altijd met kind en ouders
bespreekt en oog heeft voor de andere minderjarigen in het gezin. De RvdK betrekt
ook het netwerk van een gezin om te onderzoeken waar mogelijkheden en onmogelijkheden
liggen. De RvdK haalt verder informatie op bij professionals, zoals hulpverleners,
school en huisarts.
De duur van een machtiging tot uithuisplaatsing is ten hoogste een jaar en kan daarna
door de kinderrechter voor telkens maximaal een jaar worden verlengd. De inzet van
hulp tijdens de uithuisplaatsing moet gericht zijn op het verbeteren van de situatie
in het gezin, zodat een kind weer veilig thuis kan opgroeien en zich daar verder kan
ontwikkelen. Gedurende een uithuisplaatsing wordt door de GI in samenspraak met kind,
ouders en andere betrokkenen periodiek geëvalueerd in hoeverre de doelen van de ondertoezichtstelling
en uithuisplaatsing zijn behaald. Door de GI wordt vervolgens afgewogen of de gronden
voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog bestaan. Indien de GI van mening
is dat nog niet alle doelen zijn behaald of dat er nieuwe zorgen zijn ontstaan, dan
kan de GI de kinderrechter verzoeken de periode van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
te verlengen. Bij de beslissing over de eventuele verlenging beoordeelt de kinderrechter
opnieuw of er ook op dat moment nog voldoende gronden zijn om de machtiging te verlengen.
In de professionele standaarden en best practices familie- en jeugdrecht is opgenomen
dat voor verzoeken ondertoezichtstelling en machtigingen uithuisplaatsing gemiddeld
30–60 minuten per zaak wordt uitgetrokken, afhankelijk van de complexiteit. Voor een
kindgesprek staat in de professionele standaarden van de rechtbanken 15 minuten. De
hoven gaan uit van een kindgesprek van 20 minuten. Deze kindgesprekken worden los
van de zitting gepland. Deze minuten kunnen dus opgeteld worden bij de 30–60 minuten
van de zitting. Deze tijden zijn richttijden, ouders en kind krijgen de spreektijd
die zij nodig hebben, waardoor een zitting kan uitlopen.
Vraag 11
Hoeveel jeugdrechters zijn er op dit moment werkzaam en hoeveel jeugdrechters zijn
er nodig? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er voldoende jeugdrechters werkzaam
zijn?
Antwoord 11
Het is thans niet mogelijk een landelijk beeld te geven van het aantal jeugdrechters
en het tekort aan jeugdrechters. De rechtspraak ontwikkelt momenteel een model voor
capaciteitsplanning, dat ertoe moet leiden dat de capaciteit per vakgebied beter vastgelegd
gaat worden. De Minister voor Rechtsbescherming heeft met de Raad voor de rechtspraak
prijsafspraken gemaakt voor 2020 tot en met 2022, waarbij jaarlijks extra middelen
voor de rechtspraak zijn gemoeid. Deze middelen kunnen worden ingezet voor extra capaciteit
en voor de aanpak van werkdruk. De gerechten verdelen de toegekende middelen over
de verschillende zaaksoorten en kunnen daarbij ook rekening houden met de personeelscapaciteit
in het jeugdrecht.
Vraag 12
Wat als een kind uit huis geplaatst wordt maar in de nieuwe situatie slecht terecht
komt (misbruikt wordt bijvoorbeeld of mishandeld)? Wie neemt daarvoor verantwoordelijkheid?
Antwoord 12
De jeugdhulpaanbieder en de GI zijn verantwoordelijk voor het verlenen van verantwoorde
hulp. Deze hulp dient van goed niveau te zijn, wat in ieder geval ook betekent dat
deze veilig, cliëntgericht en afgestemd is op de reële behoefte van de jeugdige. Het
is aan de jeugdbeschermer om zich voorafgaand aan een plaatsing te vergewissen dat
de plek passend en veilig is. Wanneer een kind toch te maken krijgt met geweld of
misbruik, dan is het de taak van de betrokken jeugdhulpaanbieder en de GI om in samenwerking
de veiligheid van het kind te herstellen en borgen. Beide hebben hier hun eigen verantwoordelijkheid
in. Aanvullend hebben zij de verplichting om geweldsincidenten en calamiteiten te
melden bij de betrokken Inspectie.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid houden
toezicht op de kwaliteit en veiligheid van jeugdhulp en jeugdbescherming, waaronder
de mate waarin jeugdhulpaanbieders en GI’s zicht houden op de veiligheid van kinderen
en hun verantwoordelijkheid nemen in situaties van onveiligheid.
Vraag 13
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het WGO Onderdeel Jeugd en aanverwante zaken
van de begrotingen VWS en J&V voor het jaar 2022 d.d. 29 november 2021?
Antwoord 13
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming -
Mede namens
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.