Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kat over het artikel 'Elke maand 1.050 euro voor thuisloze jongeren: het werkt'
Vragen van het lid Kat (D66) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het artikel «Elke maand 1.050 euro voor thuisloze jongeren: het werkt» (ingezonden 27 september 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Wiersma (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen
18 november 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 317.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Elke maand 1.050 euro voor thuisloze jongeren: het
werkt»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe kijkt u naar dit experiment en de resultaten hiervan?
Antwoord 2
Het project Bouwdepot van de Stichting Zwerfjongeren Nederland – waar aanvankelijk
vijf jongeren aan meededen – had tot hoofddoel te onderzoeken of een Bouwdepot-jaar
voor de jongeren tussen de 18 en 21 jaar, die op de een of andere manier «kwetsbaar»
zijn, rust en ruimte biedt om een opleiding af te kunnen maken en een duurzame stap
op weg naar de juiste schoolkeuze of werk. Het idee is dat deze jongeren hiermee alsnog
een kans krijgen op een goede start van een leven van werk en eigen inkomen.
Het project Bouwdepot heeft in de gemeente Eindhoven inmiddels een vervolg gekregen
waaraan 30 jongeren gedurende een jaar meedoen. Het door de gemeente Eindhoven gesubsidieerde
project beslaat meer terreinen dan alleen een vast maandelijks bedrag aan leefgeld,
bijvoorbeeld ook zelfredzaamheid, huisvesting, schuldhulpverlening, zelfontplooiing,
etc. Het gaat volgens de gemeente Eindhoven om het «leren leven», waar financiële
rust een randvoorwaarde voor is. Ik vind dit een sympathiek project en ik onderschrijf
de doelstelling van het project voor zover het gaat om het bieden van ondersteuning
aan jongeren.
Hoewel het project volgens de gemeente Eindhoven past binnen de subsidieregels en
de reikwijdte van artikel 20 eerste lid van de Grondwet, heb ik tegen de gemeente
Eindhoven mijn zorgen geuit over de optredende doorkruising van het rijksinkomensbeleid.
Ik hecht veel waarde aan het uitgangspunt dat het bieden van bestaanszekerheid behoort
tot de hoofdtaken van de rijksoverheid. Dit uitgangspunt vindt op basis van artikel
20, derde lid van de Grondwet zijn vertaalslag in de Participatiewet die als sluitstuk
van onze sociale zekerheid van overheidswege ondersteuning biedt aan mensen die tijdelijk
niet (volledig) in de kosten van het levensonderhoud kunnen voorzien. Het voeren van
een lokaal inkomensbeleid, zelfs al is dat indirect via subsidiering, is slechts toegestaan,
voor zover – in casu – de Participatiewet de gemeente daar ruimte voor biedt. Hieruit
leid ik af dat ook indirecte financiële ondersteuning via een derde partij tot een
doorkruising van het rijksinkomensbeleid kan leiden. Ik zal daarom de Landsadvocaat
inschakelen voor onafhankelijk juridisch advies. Ook met het oog op mogelijke toekomstige
casussen, kan dat een belangrijke stap zijn. De gemeente Eindhoven is hiervan op de
hoogte. Het is beleidsmatig een interessant project dat nuttige kennis kan opleveren.
Alleen in geval van doorkruising van het rijksinkomensbeleid brengt het een risico
van precedentwerking met zich mee, namelijk het contra legem uitvoeren van pilots.
Het is mogelijk om de pilot binnen de kaders van de Participatiewet uit te voeren,
behoudens het perspectief van bijverdienen boven de bijstandsnorm. Voor jongeren tussen
18 en 21 jaar die niet zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien is de bijstandsnorm
in beginsel laag en hoeft niet volledig de noodzakelijke kosten van het bestaan te
dekken. De reden voor de jongerennorm is de onderhoudsplicht die ouders jegens hun
kinderen van 18 tot 21 jaar hebben. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij
de jongerennorm in de Participatiewet niet afdoende is om in het levensonderhoud te
voorzien, bijvoorbeeld omdat er geen ouders in beeld zijn of de ouders onvoldoende
draagkrachtig zijn. Gemeenten zijn conform de Participatiewet gehouden om in die situatie
aanvullende bijzondere bijstand te verstrekken zodat bestaanszekerheid gegarandeerd
is. De toepassing hiervan vergt maatwerk.
Het belang van goede en professionele begeleiding van kwetsbare jongeren – die meestal
een zware bagage meedragen – staat voor mij niet ter discussie. Gemeenten hebben op
grond van de Participatiewet thans veel beleidsvrijheid om op lokaal niveau het beleid
ten aanzien van re-integratie naar eigen inzicht en naar de behoefte van de doelgroep
gestalte te geven. Zo kan het college het bieden van ondersteuning en begeleiding
(al dan niet via een aanbesteding) integraal onderdeel maken van de bijstandverlening
aan kwetsbare jongeren.
Vraag 3, 4 en 5
Heeft u een overzicht van alle recent afgeronde en lopende experimenten waarbij jongeren
ofwel door een vorm van uitkering zonder voorwaarden of een soort basisbaan ondersteund
worden?
Zo niet, bent u bereid om een dergelijk overzicht op te stellen en met de Kamer te
delen?
Op welke wijze worden de resultaten van dergelijke experimenten betrokken bij de evaluatie
van de Participatiewet?
Antwoorden 3, 4 en 5
Ik beschik niet over een actueel overzicht van experimenten waarbij jongeren door
een onvoorwaardelijke uitkering of een soort basisbaan ondersteund worden. Ook kan
ik het opstellen van een dergelijk overzicht niet toezeggen. Gelet op het vangnetkarakter
en het behoud van het maatschappelijke draagvlak zijn aan een uitkering op grond van
de Participatiewet voorwaarden voorbonden zoals de vermogenstoets of arbeids- en re-integratieverplichtingen. De Participatiewet kent daarmee geen onvoorwaardelijke uitkering of
een basisbaan. Om deze redenen verwacht ik niet dat gemeenten onvoorwaardelijke bijstand
of een basisbaan aan jongeren verschaffen.
Wel heb ik uw Kamer op 28 mei 2020 geïnformeerd over de experimenten in het kader
van de Participatiewet2. Het ging om experimenten in de gemeenten Groningen, Tilburg, Utrecht, Wageningen,
Deventer en Nijmegen. Dat zijn gemeenten die gebruik hebben gemaakt van het experimenteerartikel
(artikel 83, eerste lid, van de Participatiewet). Met dit artikel is het voor gemeenten
mogelijk gemaakt om door middel van experimenten – een ruimere vrijlating van inkomsten
(50% van het inkomen tot maximaal € 199,– per maand gedurende 24 maanden), ontheffing
of intensivering van arbeids- en re-integratieverplichtingen – te onderzoeken hoe
de Participatiewet doeltreffender uitgevoerd kan worden met betrekking tot arbeidsinschakeling.
In aanvulling hierop kan ik aangeven dat er momenteel een breder traject ter verbetering
van de Participatiewet loopt. Mijn voorganger heeft uw Kamer hierover op 4 juni 2021
geïnformeerd.3 In dit traject wordt er gesproken met gemeenten, bijstandsgerechtigden, belangenorganisaties,
kennisinstituten en andere stakeholders. De opbrengst van die gesprekken wordt de
komende periode verder uitgewerkt tot concrete beleidsinitiatieven.
Vraag 6 en 7
Wat vindt u van deze alternatieven voor de klassieke bijstand inclusief verplichtingen?
Bent u bereid om gemeenten te ondersteunen bij het ontwikkelen van dergelijke experimenten
en pilots en daarbij ook te onderzoeken hoe het Rijk hierbij eventueel financieel
kan bijdragen?
Antwoorden 6 en 7
Ik ben voorstander van een bijstand waarbij het voor de hoogte van de bijstandsverlening
en de daaraan verbonden verplichtingen niet uitmaakt in welke gemeente een persoon
woont. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven behoort het waarborgen
van bestaanszekerheid tot een hoofdtaak van het Rijk.
Bij de gedecentraliseerde uitvoering van de Participatiewet kennen gemeenten een grote
mate van vrijheid om beleid en uitvoering af te stemmen op de lokale en persoonlijke
omstandigheden. Ook genieten gemeenten grote beleidsvrijheid bij het inzetten van
re-integratiebudgetten. In die context beschikken gemeenten over een scala aan mogelijkheden
om, binnen de kaders van de wet, te onderzoeken hoe zij de Participatiewet effectiever
kunnen uitvoeren. Hiervoor is toestemming van SZW niet aan de orde.
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 5, bestaat er voor gemeenten de mogelijkheid
om gebruik te maken van het experimenteerartikel in de Participatiewet. Gemeenten
die op basis van dit artikel zijn aangewezen als experimenteergemeenten kunnen op
onderdelen van de Participatiewet afwijken. Dat geldt niet voor gemeenten die niet
zijn aangewezen. Zij dienen zich te houden aan de wettelijke kaders. Overigens kunnen
jongeren tot 27 jaar op grond van de Participatiewet geen gebruik maken van (re-integratie)
instrumenten inkomstenvrijlating en de premie arbeidsinschakeling. Dat brengt met
zich mee dat die instrumenten ook niet in het kader van het experimenteerartikel toegepast
kunnen worden.
Vraag 8
Bent u van mening dat dergelijke experimenten waar succesvol zouden moeten kunnen
worden opgeschaald, zoals bijvoorbeeld bij schuldenproblematiek, gebeurt via het SchuldenLab?
Antwoord 8
Het is van belang dat nieuwe gemeentelijke aanpakken die binnen wettelijke kaders
worden ontwikkeld, goed worden onderzocht om te kijken wat de werkzame elementen zijn.
Wanneer aanpakken succesvol blijken, is het vervolgens belangrijk om de goede voorbeelden
van gemeenten te verspreiden. Om gemeenten hierbij te helpen, voert ZonMw in opdracht
van het Ministerie van SZW en in nauwe samenwerking met Divosa, VNG, UWV en VWS het
kennisprogramma Vakkundig aan het Werk uit. Het programma kent ook als doel dat succesvolle
aanpakken worden opgeschaald. Daarnaast worden succesvolle instrumenten meegenomen
in het bredere traject naar een participatiewet op basis van vertrouwen en menselijke
maat.4
Vraag 9
Hoe wilt u invulling geven aan de urgentie om iets te doen aan de kwetsbare positie
van jongeren zoals beschreven in de begroting van uw ministerie voor het jaar 2022?
Antwoord 9
Het kabinet spant zich er samen met gemeenten, scholen en andere partners voor in
dat elke jongere die dat nodig heeft, passende ondersteuning ontvangt naar vervolgonderwijs
of werk. Met de Aanpak Jeugdwerkloosheid wordt ondersteuning geboden aan werkloze
jongeren, jongeren die met werkloosheid worden bedreigd en kwetsbare schoolverlaters.
Op 6 juli hebben de betrokken partijen hun ambities gebundeld in de landelijke Werkagenda
Aanpak Jeugdwerkloosheid en concrete afspraken gemaakt om deze ambities te realiseren.
In de Werkagenda erkennen de betrokken partijen ook dat de ondersteuning aan jongeren
in een kwetsbare positie een structurele uitdaging is. De aanpak loopt tot en met
2022. Besluitvorming over de structurele implementatie in wet- en regelgeving en beleid
met bijbehorende financiering van deze integrale aanpak en van andere maatregelen
uit het Interdepartementale Beleidsonderzoek «Jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt»
is echter aan een volgend kabinet.
Naast aandacht voor opleiding en werk zijn er uiteraard ook jongeren die ondersteuning
nodig hebben op andere leefgebieden, bijvoorbeeld op het gebied van schulden, zorg
of welzijn. Voor jongeren in een kwetsbare positie (16–27 jaar), waaronder jongeren
die uitstromen uit jeugdzorg of jongeren met een beperking, lopen diverse trajecten
waaronder het Programma Zorg voor de Jeugd en het Actieprogramma dak- en thuisloze
jongeren. Daarnaast heeft het kabinet maatregelen genomen om de negatieve effecten
van de coronacrisis voor jongeren te verzachten. Zo heeft het kabinet middels het
Jeugdpakket en het Steunpakket voor sociaal en mentaal welzijn en gezonde leefstijl
geïnvesteerd in het sociaal en mentaal welzijn van jongeren tot 27 jaar in coronatijd
en wordt met het Nationaal Programma Onderwijs (NP Onderwijs) geïnvesteerd in het
onderwijs om school- en studievertraging als gevolg van COVID-19 te voorkomen, vertraging
te helpen inhalen, het mentaal welzijn van leerlingen en studenten te herstellen en
de onderwijskwaliteit duurzaam te verbeteren. In de Kamerbrief Herstel en Perspectief
voor de Jeugd van 5 juli jl. is de inzet en de aanpak van het kabinet op (kwetsbare)
jongeren beschreven.5
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.