Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Boswijk en Agnes Mulder over de klimaatimpact van door de veestapel uitgestoten methaan
Vragen van de leden Boswijk en Agnes Mulder (beiden CDA) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de klimaatimpact van door de veestapel uitgestoten methaan (ingezonden 12 oktober 2021).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), mede namens
de Staatssecretaris Economische Zaken en Klimaat (ontvangen 16 november 2021). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 583.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Koe uit beklaagdenbank; Klimaatimpact Nederlandse veestapel
jarenlang fors overschat»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat het rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC)
AR6 «The Physical Science Base» stelt dat het effect van constante methaanemissies met een factor drie tot vier is
overschat, en dat het effect van groeiende methaanemissies met een factor vier tot
vijf is onderschat?2
Antwoord 2
Dit klopt niet. In het rapport worden bevindingen van een modelonderzoek aangehaald,
waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen de rekenmethode GWP* en GWP100 (de huidige
standaard) over het berekenen van het opwarmende effect van methaan bij constante
en bij stijgende methaanuitstoot over een periode van 20 jaar. De rekenmethode GWP*
wijst niet uit dat de invloed van koeien drie tot vier keer minder is dan gedacht.
Het drukt alleen de invloed van kortlevende broeikasgassen, zoals methaan, op de opwarming
van de aarde anders uit in de tijd dan GWP100 en is het daarbij dus belangrijk in
welke context de vergelijking wordt gemaakt. De rekenmethode GWP* laat zien dat het
reduceren van methaan een efficiënte manier is om op korte termijn de opwarming van
de aarde af te zwakken.
Gezien deze vraag en vraag 3 licht ik bovenstaande graag als volgt nader toe. Het
IPCC bestaat uit drie werkgroepen: werkgroep 1: Visies en principes «Oorzaken», werkgroep
2: Gevolgen, kwetsbaarheden en adaptaties en werkgroep 3: Mitigatie «terugdringen
van broeikasgasemissies». Het genoemde IPCC rapport is een product van werkgroep 1.
Dit rapport geeft alleen een weergave van actuele wetenschappelijke inzichten van
klimaatonderzoek, waaronder verschillende methodes, zoals GWP100 en GWP*, voor het
berekenen van de bijdrage van kortdurende broeikasgassen, zoals methaan, aan de mondiale
opwarming. Het IPCC doet daarbij geen uitspraak over welke methode beter zou zijn
of welke methode gebruikt zou moeten worden.
Voor het vergelijken en wegen van de bijdrage van broeikasgassen in de loop van de
tijd maakt het uit met welke rekenmethode gewerkt wordt en over welke periode deze
impact worden vergeleken. Binnen de internationale klimaatafspraken is door alle landen
afgesproken om te werken met de Global Warming Potential 100rekenmethode, ook wel GWP100 genoemd. Daarmee wordt de impact van de broeikasgassen
over een periode van 100 jaar berekend en vergeleken met de bijdrage van CO2. Met deze rekenmethode kan de impact van de broeikasgassen (zoals methaan, lachgas
en CO2) in de loop van de tijd met elkaar vergeleken en verrekend worden in CO2-equivalenten. Met deze methode kunnen de bijdragen van broeikasgassen en van landen
door de tijd heen en ten opzicht van elkaar eenvoudig worden vergeleken.
In het IPCC-rapport worden er naast de GWP100 andere rekenmethoden, waaronder de zogenoemde
GWP*, beschreven. Deze GWP* methode geeft met name het effect van de kortlevende gassen
zoals methaan anders weer dan bij GWP100. Met GWP* wordt vooral gekeken naar het effect
van de verandering van de emissie van methaan op het opwarmende effect.
De verschillen tussen deze 2 methoden worden met onderstaande grafiek3 geïllustreerd.
Bovenstaande grafiek schetst dat methaanemissie (berekend met GWP*) in de eerste jaren
na de uitstoot een sterk opwarmingseffect heeft en dat deze relatief snel afneemt.
Als met een gemiddelde waarde gerekend wordt, zoals bijv. bij GWP100, dan is het gemiddelde
opwarmingseffect in de eerste jaren van de uitstoot lager dan het daadwerkelijke opwarmingseffect,
en jaren daarna hoger dan het daadwerkelijke opwarmingseffect. GWP* maakt inzichtelijk
dat bij gelijkblijvend emissies van methaan er een evenwicht ontstaat in de luchtconcentratie
van methaan in de atmosfeer. Bij afnemende methaanemissie neemt de luchtconcentratie
ook af en daarmee ook het opwarmingseffect. De reductie van methaanemissie moet dan
echter wel op mondiale schaal plaatsvinden.
Beide rekenmethoden geven relevante inzichten over de impact van methaan. Daarom is
het goed dat IPCC beide methoden schetst en deze in samenhang en op mondiale schaal
worden bezien. Welke implicaties deze verschillende methoden voor mitigatiestrategieën
hebben, zal worden behandeld in het rapport van werkgroep III (mitigatie) van het
IPCC, dat in het voorjaar van 2022 uitkomt.
Na afronding van de 6e assessment cyclus in het derde kwartaal van 2022, zullen de IPCC-inzichten uit deze
cyclus in VN-verband worden besproken en kunnen dan leiden tot aanpassing van de internationale
afspraken over de wijze waarop de bijdrage van (verschillende) broeikasgassen wordt
berekend. Bij aanpassing van deze afspraken zal dit ook doorvertaald worden in het
klimaatbeleid van Nederland. Dat is vooralsnog niet aan de orde.
Vraag 3
Hoe duidt u deze constatering uit dit rapport? Wat betekent de constatering dat gelijkblijvende
methaanemissies een veel kleiner effect hebben op klimaatverandering dan eerder werd
aangenomen voor het Nederlandse klimaatbeleid met betrekking tot de landbouw en de
grootte van de Nederlandse veestapel?
Antwoord 3
Zie het antwoord op vraag 2.
Vraag 4
Deelt u de constatering van de Duitse wetenschapper dat een gelijkblijvende of afnemende
veestapel niet zorgt voor extra opwarming? Zo nee, waarom niet. Zo ja, wat zijn de
implicaties van deze constatering?4
Antwoord 4
Ik begrijp deze redenering, maar ik deel deze niet. Gezien het feit dat klimaatverandering
en emissies op mondiale schaal bezien moeten worden gaat de stelling van deze wetenschapper
niet op voor de nationale situatie. Mondiaal gezien is er geen sprake van een gelijkblijvende
of afnemende veestapel. Methaan is een zeer sterk broeikasgas en voordat deze emissie
wordt omgezet naar CO2 komt er o.a. ozon vrij, waardoor er ook impact op de opwarming van de aarde is.
Vraag 5
Kunt u aangeven of en op welke wijze deze nieuwe inzichten over de klimaatimpact van
methaanemissies zullen worden betrokken bij de beoordeling door het kabinet van het
EU-voorstel voor de herziening van LULUCF-verordening? Kunt u daarbij specifiek aangeven
hoe u deze inzichten mee zult nemen in de beoordeling van het voorstel om niet CO2-uitstoot vanuit de landbouwsector mee te tellen in de LULUCF-verordening?
Antwoord 5
Op 17 september jl. heeft u de kabinetsbeoordeling ontvangen van het herzieningsvoorstel
van de Europese LULUCF verordening. Daarbij geldt net zoals voor Nederland dat de
EU de internationale afspraken volgt als het gaat om het berekenen en meten van broeikasgassen.
Zie hiervoor ook Kamerstuk 22 112, nr. 3195.
Vraag 6
Kunt u een reactie geven op de volgende uitspraak uit het rapport: «In reality, a decline in methane emissions to a smaller but still positive value
could cause a declining warming»? Betekent dit volgens u dat lagere methaanemissies niet alleen tot een verminderde
bijdrage aan klimaatverandering kunnen leiden, maar zelfs de opwarming van de aarde
zouden kunnen verlagen? Zo ja, wat zouden daarvan de implicaties zijn voor het klimaatbeleid
en de prioriteiten daarbinnen?
Antwoord 6
Het klopt dat een sterke mondiale reductie van methaanemissies tot minder opwarming
kan leiden, wanneer er in de atmosfeer meer methaan wordt afgebroken dan er door uitstoot
bijkomt. In dat geval neemt de concentratie van methaan per saldo af en daarmee de
bijdrage aan het broeikaseffect.
Om die reden kan een snelle(re) mondiale reductie van methaan helpen om de temperatuurstijging
te beperken. Om de temperatuurstijging op lange termijn te beperken blijft een vergaande
reductie van broeikasgassen naar netto nul essentieel. De afspraken uit het Klimaatakkoord
van Parijs, en de nationale reductieopgave voor de veehouderij m.b.t. methaan zijn
leidend. Daarbij volg ik de internationale ontwikkelingen op methaan – bijvoorbeeld
de methaanstrategie (zie Kamerstuk 22 112, nr. 2980) en de Global Methane Pledge – nauwlettend.
Vraag 7
Wat is uw reactie op de oproep van de professor van Oxord University om boeren te
belonen voor het verkleinen van hun veestapel, omdat dat voor verkoeling zorgt?5
Antwoord 7
De klimaataanpak is een wereldwijde opgave. Op dit moment is er wereldwijd geen sprake
van een afname van de veehouderij, stijgen de methaanconcentraties nog en is er dus
geen sprake van een eventuele afkoelende bijdrage. Het verkleinen van de veestapel
is een van de middelen om de klimaatdoelen te halen en de bijdrage van methaan aan
klimaatverandering te verminderen. In het Nederlands klimaatbeleid ligt de focus op
het terugdringen van methaanemissie door innovaties en technieken en boeren worden
hierin ondersteunt.
Vraag 8
Wat is uw inhoudelijke reactie op de volgende constatering uit het rapport: «Contributions
to CO2 formation are included for methane depending on whether or not the source originates
from fossil carbon, thus methane from fossil fuel sources has slightly higher emission
metric values than that from non-fossil sources»? Mag hieruit geconcludeerd worden
dat methaanemissies uit fossiele brandstoffen een grotere klimaatimpact hebben dan
methaanemissies uit onder andere de landbouw? Zo ja, welke betekenis hecht u hieraan voor
het Nederlandse klimaatbeleid en de prioriteiten daarbinnen? Deelt u in dit kader
de mening van de professor van Oxford University dat de absolute prioriteit voor beperking
van de methaanuitstoot bij de fossiele industrie zou moeten liggen?
Antwoord 8
Het klopt dat de methaanemissies uit fossiele brandstoffen een grotere klimaatimpact
hebben dan biogeen methaan, omdat daarbij bij afbraak fossiele koolstof in de atmosfeer
wordt gebracht, maar dat verschil is niet groot. Mede om die reden deel ik niet de
mening met betrekking tot prioritering van fossiel methaan.
Het recente IPCC-rapport geeft aan dat de uitstoot van broeikasgassen zoals methaan
sterk moet worden gereduceerd voor het halen van de klimaatdoelen van Parijs. Dat
vraagt om een aanpak van alle bronnen van methaan, zoals ook afgesproken in het Klimaatakkoord.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede namens
D. Yesilgöz-Zegerius, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.