Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Teunissen en Van Esch over de aanhoudende onvrede, acties en voorgenomen rechtszaken tegen ambtenaren- en lerarenpensioenfonds ABP
Vragen van de leden Teunissen en Van Esch (beide PvdD) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de aanhoudende onvrede, acties en voorgenomen rechtszaken tegen ambtenaren- en lerarenpensioenfonds ABP (ingezonden 15 september 2021).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede
namens Staatssecretaris Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 3 november 2021).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, 2021–2022, nr. 192.
Vraag 1
Bent u bekend met de uitzending van Kassa van 11 september 2021 over de aanhoudende
onvrede, acties en voorgenomen rechtszaken tegen pensioenfonds Algemeen Burgerlijk
Pensioenfonds (ABP)?1
Antwoord 1
Ja
Vraag 2
Hoe duidt u de maatschappelijke betekenis van de acties en voorgenomen rechtszaken
tegen de vervuilende investeringen van ABP door o.a. Extinction Rebellion, FossielvrijNL
en groepen van ambtenaren, en de aangekondigde rechtszaken tegen ABP en de staat door
FossielvrijNL en Van der Wees en Van Meerten en aandacht hiervoor in de media?
Antwoord 2
De door u benoemde acties laten volgens mij zien dat de maatschappelijke betrokkenheid
bij de klimaatproblematiek steeds verder toeneemt. En dat ook financiële partijen,
zoals het ABP, daar kritisch op worden bevraagd. Ik denk dat deze toename van betrokkenheid
voortkomt uit oprechte zorgen over de uitdagingen waarvoor de klimaatproblematiek
ons stelt.
Het ABP-bestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid.
Dit bestuur heeft een eigenstandige taak om tot een zo goed mogelijk pensioenresultaat
voor huidige en toekomstige gepensioneerden te komen. Hierbij richten zij zich op
de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken partijen en zorgen ervoor dat zij
zich op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.
Het is van belang dat een goede dialoog wordt gevoerd tussen het ABP-bestuur en haar
stakeholders. De bestaande governance-structuur van het pensioenfonds en in het bijzonder
de positie van het verantwoordingsorgaan hierin, biedt hiervoor passende kanalen.
In het verantwoordingsorgaan zijn de belangen van werkgevers, werknemers en pensioengerechtigden
vertegenwoordigd. Zij kunnen het bestuur bevragen op de keuzes in het beleggingsbeleid
en het bestuur legt verantwoording af over het gevoerde beleggingsbeleid. Ook is het
verantwoordingsorgaan bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur,
over het gevoerde beleggingsbeleid en adviezen te geven over de bestuurlijke keuzes
voor de toekomst. Het bestuur is verantwoordelijk voor de besluitvorming.
Vraag 3
Wat vindt u ervan dat het pensioenfonds van ambtenaren en leraren alles behalve voorop
loopt in de zorg voor een duurzaam en (dieren)leedvrij pensioen? Snapt u ambtenaren
en onderwijzers die niet langer kunnen uitleggen dat zij dagelijks werken aan een
betere wereld, maar hun werk deels teniet gedaan zien worden door hun pensioenfonds?
Antwoord 3
In algemene zin is het wenselijk dat pensioenuitvoerders met de ingelegde pensioenpremies
op verantwoorde en duurzame wijze rendement maken, zodat een goed pensioen kan worden
bereikt. Voor sommige werknemers zal gelden dat zij willen dat hun pensioenuitvoerder
vooroploopt in het duurzaam en verantwoord beleggen, dat begrijp ik heel goed. Ik
constateer ook dat er zich een maatschappelijke tendens voltrekt die ervoor zorgt
dat deze groep werknemers aan het toenemen is. Het belang van een goede dialoog tussen
pensioenfonds en haar stakeholders over duurzaam en verantwoord beleggen zal dus ook
toenemen. Daarnaast kunnen de deelnemers bij ABP, zoals bij het antwoord op vraag
2 reeds aangegeven, via het verantwoordingsorgaan invloed uit oefenen op het beleggingsbeleid
door kritische vragen te stellen aan het bestuur.
Vraag 4
Erkent u dat duurzaamheid en vrijheid van (dieren)leed geen gevolgen hoeft te hebben
voor het rendement, zoals ook blijkt uit wetenschappelijk onderzoek door de Rijksuniversiteit
Groningen (RUG)2?
Antwoord 4
Nederlandse pensioenfondsen hebben de wettelijke plicht om een beleggingsbeleid te
voeren in het belang van hun deelnemers en gepensioneerden. In de afgelopen decennia
is er veel onderzoek gedaan naar het effect van duurzaam beleggen op het rendement.
Zo heeft Finance Ideas, in samenwerking met Tilburg University, een literatuurstudie
uitgevoerd. De uitkomst van deze studie heeft het ABP ondersteund bij het vormen van
haar overtuiging dat ABP verantwoord kan beleggen en de beleggingsportefeuille kan
verduurzamen zonder dat dit negatieve effecten heeft op het rendement/risicoprofiel.3Uit deze studie blijkt namelijk dat een maatschappelijk verantwoorde beleggingsportefeuille
geen negatieve invloed hoeft te hebben op het rendement/risicoprofiel.
Vraag 5 en 6
Wat gaat u er als medewetgever en sectorwerkgever aan doen om ABP te bewegen aan de
hoogste duurzaamheidseisen te voldoen?
Bent u bereid om, als werkgever, op korte termijn en krachtig stelling te nemen tegen
ABP om haar portefeuille op korte termijn duurzaam en (dieren)leed vrij te maken en
andere ABP-sectorwerkgevers aan te moedigen hetzelfde te doen? Bent u zo nodig bereid
om uit ABP te stappen en aan te sluiten bij een pensioenfonds dat uitsluitend duurzaam
belegt? Zo nee, waarom niet en kunt u dit grondig motiveren?
Antwoord 5 en 6
Het ABP-bestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid.
In het ABP-bestuur zijn leden benoemd op voordracht van sociale partners (werkgevers-
en werknemersorganisaties) en op voordracht van pensioengerechtigden. Dit bestuur
heeft een eigenstandige taak om tot een zo goed mogelijk pensioenresultaat voor huidige
en toekomstige gepensioneerden te komen. Hierbij richten zij zich op de belangen van
de bij het pensioenfonds betrokken partijen en zorgen ervoor dat zij zich op evenwichtige
wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.
Het beleggingsbeleid van het ABP past binnen (inter)nationale wet- en regelgeving.
Verder is ABP er van overtuigd dat door aandelen te houden in bedrijven, er normoverdragende
gesprekken kunnen worden aangegaan (engagement) met het management van deze bedrijven
over thema’s zoals mensenrechten, klimaatverandering, arbeidsveiligheid en omkoping
en corruptie. ABP zet (via uitvoerder APG) ook al langere tijd actief in op engagement.
ABP publiceert jaarlijks de resultaten van dit beleid. Ten aanzien van de beleggingen
in producenten van fossiele brandstoffen heeft het ABP geconstateerd dat het onvoldoende
kans ziet om als aandeelhouder invloed uit te oefenen. De door ABP gewenste versnelling
bij de overstap naar duurzame energie kon men op deze wijze niet realiseren. Daarom
heeft het ABP recent besloten deze beleggingen te verkopen.
Ik vind het belangrijk dat ABP verantwoord en duurzaam belegt. Het kabinet verwacht
dat pensioenfondsen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN
Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Het ABP heeft in
dat kader in 2018 het Convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen
Pensioenfondsen (IMVO-convenant pensioensector) ondertekend.
Als één van de sectorwerkgevers bij het ABP vind ik het van belang dat de ABP-regeling
aansluit bij de wensen en behoeften van de werknemers in de sectoren overheid en onderwijs.
Het ABP-pensioen is voor hen immers een belangrijke arbeidsvoorwaarde. Met inachtneming
van de eigenstandige bestuurstaak van het ABP, heb ik, net als andere werkgevers en
stakeholders, dan ook aandacht gevraagd voor het belang van een gedragen beleid op
het terrein van duurzaam en verantwoord beleggen.
Het ABP heeft eerder aangekondigd in 2022 met nieuwe klimaatdoelen te komen om in
lijn te blijven met het Nederlandse klimaatakkoord en internationale afspraken. In
juni van dit jaar maakte ABP bekend zijn ambities in het licht van de recente klimaatrapporten
te gaan aanscherpen. Het ABP heeft in dat kader recent besloten zich terug te trekken
uit beleggingen in producenten van fossiele brandstoffen. Het ABP verkoopt de beleggingen
stap voor stap, waarbij het merendeel naar verwachting in het eerste kwartaal van
2023 verkocht zal zijn.
In reactie op het tweede deel van uw vraag kan ik kort zijn: Ik heb er vertrouwen
in dat ABP met deze aanscherpingen en keuzes het draagvlak onder de deelnemers voor
het duurzaam en verantwoord beleggingsbeleid verder zal verstevigen.
Vraag 7
Moet sectorpensioen door een overheidswerkgever worden aanbesteed? Zo ja, wanneer
vindt de volgende aanbesteding plaats en kunnen duurzaamheid en vrijheid van (dieren)leed
meegenomen worden als gunningscriteria? Zo nee, waarom is dit niet aanbestedingsplichtig
en kunt u dit grondig motiveren, mede in het licht van o.a. Commissie vs. Duitsland
(C-271/08) en hetUnis Group Technische Services (UNIS-)arrest (C-25/14)?
Antwoord 7
De uitvoering van de pensioenregeling voor onderwijs- en overheidswerknemers door
het ABP geschiedt niet op basis van een overheidsopdracht die valt onder de werking
van de Aanbestedingswet 2012 (en de daarmee geïmplementeerde Europese aanbestedingsrichtlijn
2014/24/EU). In dit kader is met name van belang dat in het Nederlandse stelsel is
gekozen voor een wettelijke verplichtstelling van het ABP in de Wet privatisering
ABP. Dit systeem onderscheidt zich daardoor van de Duitse situatie die door het Hof
van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) is beoordeeld in de zaak
C-271/08. In het Nederlandse stelsel kan de verhouding tussen de Staat en het ABP
niet worden gezien als een opdrachtgever-opdrachtnemer-relatie. Er is geen sprake
van een zogenaamde «overeenkomst onder bezwarende titel» die leidt tot een verplichting
tot aanbesteding op grond van de Aanbestedingswet 2012. Ook het arrest van het Hof
van Justitie inzake C-25/14 leidt voor het Nederlandse stelsel niet tot de conclusie
dat er zou moeten worden aanbesteed. Nog afgezien van het feit dat het Hof van Justitie
zich inhoudelijk heeft uitgelaten over een specifieke Franse situatie waarin op het
niveau van een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst het
beheer van een stelsel van sociale voorzieningen aan een orgaan werd toevertrouwd,
heeft het Hof van Justitie aangegeven dat de werking van het arrest zich niet uitstrekt
tot al bestaande situaties van op deze wijze aangewezen organen die belast zijn met
een dergelijk beheer.
Vraag 8 en 9
Erkent u dat deelnemers ernstige bezwaren kunnen hebben tegen de beleggingsportefeuille
van een fonds? Erkent u dat zulke bezwaren wezenlijk anders zijn dan gewetensbezwaren
tegen verzekeren in het algemeen en dat omzetting van verzekeren naar sparen bij hetzelfde
pensioenfonds dus geen uitkomst is voor inhoudelijk gewetensbezwaarden?
Deelt u de mening dat inhoudelijke gewetensbezwaren een grond zouden moeten zijn om
over te kunnen stappen naar een ander pensioenfonds? Zo ja, wat gaat u doen om dit
mogelijk te maken? Zo nee, wat rechtvaardigt de verplichte deelname bij een pensioenfonds
niet omdat je tegen verplichte aanvullende pensioenopbouw in het algemeen bent maar
omdat je gewetenbezwaren hebt?
Antwoord 8 en 9
Ik deel de observatie dat deelnemers ernstige bezwaren kunnen hebben tegen de samenstelling
van de beleggingsportefeuille van een pensioenfonds. De bezwaren van deze deelnemers
zijn wezenlijk anders van aard dan die van mensen die gewetensbezwaren tegen verzekeren
in het algemeen hebben. Of sparen bij hetzelfde pensioenfonds een uitkomst zou bieden
voor de deelnemer met ernstige bezwaren tegen de samenstelling van de beleggingsportefeuille,
is op voorhand niet te stellen. Dat hangt af van de wijze waarop de betreffende deelnemer
hiernaar kijkt. Echter, ongeacht of sparen voor deze deelnemer een uitkomst zou bieden,
is het binnen het pensioenstelsel niet mogelijk om als individu te kiezen tussen sparen
of beleggen wanneer je inhoudelijke gewetensbezwaren hebt tegen de samenstelling van
de beleggingsportefeuille (zie ook antwoord op vraag 10). Het pensioenstelsel wordt
immers gekenmerkt door solidariteit en collectiviteit.
Zo is de verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenregeling van werknemers in
de private sector geregeld in de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds
2000 (Wet Bpf 2000). Het huidige stelsel van verplichtstellingen op grond van de Wet
Bpf 2000 kent geen mogelijkheid om als individuele deelnemer over te stappen naar
een andere pensioenuitvoerder. Hier zijn meerdere redenen voor.
In de eerste plaats geldt dat het hier een arbeidsvoorwaarde betreft, die wordt aangeboden
door de werkgever. De werkgever kan, mits aan voorwaarden wordt voldaan, vrijstelling
verkrijgen van het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds.4 Zo wordt werkgever vrijstelling verleend als hij ten minste zes maanden voordat de
verplichtstelling op hem van kracht was, zelf al een pensioenregeling had getroffen.
Ook wordt de werkgever vrijstelling verleend in verband met groepsvorming, in verband
met een eigen cao of omdat het bedrijfstakpensioenfonds onvoldoende beleggingsrendement
heeft gehaald. Daarnaast kan een bedrijfstakpensioenfonds besluiten om een werkgever
vrijstelling te verlenen wegens andere redenen. De vrijstellingen worden telkens onder
voorwaarden verleend. De belangrijksten hiervan zijn dat de werkgever een pensioenregeling
moet aanbieden aan zijn werknemers bij een andere pensioenuitvoerder en dat deze minimaal
actuarieel en financieel gelijkwaardig is aan de regeling die het bedrijfstakpensioenfonds
uitvoert.
In de tweede plaats zou het invoeren van een vrijstelling op het niveau van een individuele
werknemer ertoe kunnen leiden dat de juridische houdbaarheid van de verplichtstelling
van het bedrijfstakpensioenfonds onder druk komt te staan. Door het invoeren van vrijstellingen
op het niveau van een individuele werknemer loopt men het risico dat de zogeheten
«goede risico’s» het verplichte bedrijfstakpensioenfonds verlaten, waardoor de pensioenregeling
voor de bedrijfstak als geheel niet meer tegen economisch aanvaardbare kosten uitgevoerd
kan worden.5 Hierdoor zou het betreffende bedrijfstakpensioenfonds niet als zogeheten «dienst
van algemeen economisch belang» kunnen functioneren, hetgeen een belangrijke pijler
is onder de juridische onderbouwing van de verplichtstelling van het bedrijfstakpensioenfonds.
Maatschappelijk gezien vind ik dit geen wenselijk scenario.
Aangezien deelnemers niet zelf kunnen kiezen bij welk pensioenfonds zij hun pensioen
opbouwen, vind ik het belangrijk dat deelnemers inspraak hebben in het collectieve
beleggingsbeleid van hun pensioenfonds. Uit overleg met de Pensioenfederatie hierover
blijkt dat in zijn algemeenheid pensioenfondsen in toenemende mate de individuele
pensioenfondsdeelnemers actief betrekken bij de inrichting van het collectieve beleggingsbeleid.
Dit doen zij onder meer door het uitzetten van enquêtes naar beleggingsvoorkeuren.
Vraag 10
Waarom zijn de geringe vrijstellingsgronden die voor andere pensioenfondsen gelden
niet op ABP van toepassing? Wat rechtvaardigt dit onderscheid? Kunt u dit grondig
motiveren?
Antwoord 10
De verplichte deelname aan een bedrijfstakpensioenregeling van werknemers in de private
sector is geregeld in de Wet Bpf. De bijbehorende wettelijke vrijstellingsgronden
zijn nader uitgewerkt in het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000. De Wet Bpf
2000 gaat uit van de organisatie en de inrichting van het arbeidsvoorwaardenoverleg
in de marktsector. Eén van de kenmerken van de Wet Bpf 2000 is dat sociale partners
de vrijheid hebben om zich te verenigen en «van onder af» kunnen verzoeken om verplichte
deelneming voor alle deelnemers in een bedrijfstak te realiseren, te wijzigen of in
te trekken, mits sprake is van voldoende representativiteit. Bij deze vrijheid van
sociale partners om te verzoeken om een verplichtstelling, en daarmee een niet bij
de collectieve afspraken betrokken werkgever te verplichten zijn medewerkers de bedrijfstakpensioenregeling
aan te bieden, passen als tegenwicht, ter versteviging van de positie van genoemde
werkgever, de vrijstellingsgronden zoals die in de Wet Bpf 2000 zijn opgenomen.
De verplichte deelname aan de ABP-regeling van werknemers in de publieke sector is
geregeld in de Wet privatisering ABP (WPA). De WPA gaat uit van de overlegverhoudingen
in de publieke sector. Bij de WPA wordt dus niet van onder op maar van boven af wettelijk
bepaald wie de partijen zijn die bevoegd zijn om pensioenafspraken te maken. Een vrijstelling
zoals in de Wet Bpf is opgenomen, past dan ook niet bij een wettelijke aanwijzing.
De Wet BPF is gedeeltelijk op de WPA van toepassing verklaard. Zo is de in dit kader
relevante mogelijkheid voor individuele deelnemers tot vrijstelling wegens gewetensbezwaren
uit de Wet Bpf 2000 van overeenkomstige toepassing op de WPA verklaard. Het betreft
personen die gemoedsbezwaren hebben tegen iedere vorm van verzekering. In de «Regeling
gemoedsbezwaarden Bpf 2000» is bepaald dat degene die overwegende gemoedsbezwaren
heeft tegen elke vorm van verzekering en mitsdien noch zichzelf, noch iemand anders,
noch zijn eigendommen heeft verzekerd een ondertekende verklaring daartoe indient.
Op een deelnemer die bezwaar heeft tegen de samenstelling van de beleggingsportefeuille
is deze regeling niet van toepassing. Hij kan dan ook geen beroep doen op deze uitzonderingsgrond
van verplichte deelname, en neemt dan ook verplicht deel aan de betreffende pensioenregeling.
Daarnaast kent de WPA de mogelijkheid een sectorwerkgever of overheidswerkgever vrijstelling
te verlenen van de nettopensioenregeling van het ABP.
Zoals bij het antwoord op vraag 9 beargumenteerd uiteengezet, is er dus geen sprake
van een onderscheid tussen beide wetten op dit onderdeel. Beide wetten kennen geen
mogelijkheid voor een individuele deelnemer om over te stappen naar een andere pensioenuitvoerder.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
A.D. Wiersma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.