Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de stand van zaken Subsidieregeling sanering varkenshouderijen
28 973 Toekomst veehouderij
Nr. 247 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 4 november 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief
van 30 juni 2021 inzake de stand van zaken Subsidieregeling sanering varkenshouderijen
(Kamerstuk 28 973, nr. 244).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 1 november 2021. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Goorden
1
Is de veronderstelling juist dat de «Quickscan van twee beleidspakketten voor het
vervolg van de structurele aanpak stikstof» van het Planbureau voor de Leefomgeving
uit september 2021 laat zien dat een investering van een euro in stal- en managementmaatregelen
enkele malen meer emissiereductie oplevert dan investering van een euro in opkoop
van bedrijven?
2
Wat is de reden dat in de aan het Planbureau voor de Leefomgeving voorgelegde beleidspakketten
gekozen is voor verhoudingsgewijs hoge investeringen in opkoop ten opzichte van stal-
en managementmaatregelen voor emissiereductie, terwijl stal- en managementmaatregelen
per geïnvesteerde euro veel meer emissiereductie op kunnen leveren?
Antwoord 1 en 2
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft naar indicatieve pakketten gekeken voor de verdere aanpak stikstof om door te rekenen wat eventuele
extra maatregelen kunnen betekenen voor het doelbereik op stikstof, en ook voor de
broeikasgasemissies uit de landbouw en door landgebruik, de biodiversiteit in landnatuur,
de (grond)waterkwaliteit en de lasten voor boeren. Deze inzichten uit de analyse van
PBL zouden betrokken kunnen worden bij de ontwikkeling van eventuele vervolgstappen
in de stikstofaanpak. Het gaat om een pakket dat primair gericht is op de reductie
van stikstofuitstoot en -depositie en om een meer integraal pakket. Het integrale
pakket bevat naast maatregelen gericht op stikstofreductie ook maatregelen die aangrijpen
op duurzame landbouw en waterkwaliteit. Het gaat om een pakket dat primair gericht
is op de reductie van stikstofuitstoot en -depositie en om een meer integraal pakket.
Het integrale pakket dat door het PBL is geanalyseerd bevat naast maatregelen gericht
op stikstofreductie ook maatregelen die aangrijpen op duurzame landbouw en waterkwaliteit.
Het gaat daarbij om een mix aan maatregelen gericht op perspectief van blijvers en
de verdere ingezette route naar verduurzaming, zoals via stalinnovatie, en de opkoop
van productierechten en opstallen alsmede financiële herwaardering van grond voor
extensiever gebruik binnen de landbouw.
Stal- en managementmaatregelen kunnen een kosteneffectieve manier zijn om stikstof
te reduceren. Tegelijkertijd wijst PBL in haar analyse ook op het risico op lock-ins
als maatregelen eenzijdig uit zouden gaan van technologisch innovatiepotentieel of
bijvoorbeeld eenzijdig zouden worden gericht op stikstof of klimaat. In het indicatieve
beleidspakket zijn dan ook andere dan technische maatregelen betrokken. Zo kan de
inzet op opkoop naast stikstof, ook andere belangrijke opgaven dienen, zoals Europese
klimaatdoelen en de Kaderrichtlijn Water, hetgeen met stal- en managementmaatregelen
niet of (veel) minder effectief is. De opkoop van grond kan ook op een effectieve
manier bijdragen aan de natuur- en waterdoelen, bijvoorbeeld door de inzet op extensivering
en beheer rond Natura 2000-gebieden. De effectiviteit van de inzet op opkoop en stal-
en managementmaatregelen is daarom niet één-op-één vergelijkbaar, omdat beide type
maatregelen verschillende doelen kunnen dienen.
3
Hoeveel varkenshouderijen zijn er in Nederland?
4
Hoeveel varkens worden er in totaal door alle varkenshouderijen gehouden?
Antwoord 3 en 4
Het CBS geeft in de voorlopige cijfers over 2021 aan dat er in Nederland 3400 bedrijven
met varkens zijn (bron: CBS-Landbouwtelling 2021). Op peilmoment van de Landbouwtelling
werden op deze bedrijven 11,44 miljoen varkens gehouden. In deze telling zijn alle
onderscheiden categorieën varkens meegenomen, waaronder zeugen, biggen en vleesvarkens.
5
Hoeveel vleesvarkensbedrijven, vermeerderingsbedrijven en gesloten bedrijven zijn
er?
Antwoord
De indeling over de verschillende typen bedrijven is over 2021 nog niet bekend. Het
totaal aantal bedrijven in 2020 bedroeg volgens het CBS 3557. Over 2020 was de verdeling
als volgt: 1239 vleesvarkensbedrijven, 679 vermeerderingsbedrijven, 597 gesloten bedrijven,
en daarnaast 1042 overige bedrijven waar varkens voorkomen.
6
Hoeveel varkens per vierkante kilometer kent Nederland?
Antwoord
De totale oppervlakte van Nederland bedraagt 41.543 km2. Het aantal varkens per km2 bedraagt 275 dieren.
7
Welk percentage van voortijdige biggensterfte kende de sector in 2020 en in de afgelopen
tien jaar? Kunt u dit uitsplitsen per jaar?
Antwoord
De cijfers over 2020 zijn nog niet beschikbaar. Hieronder treft u het overzicht van
het uitvalspercentage van biggen tot de leeftijd van spenen in de periode van 2011–2019.
Deze cijfers zijn gebaseerd op de data van het managementsysteem Agrovision.
12,2% in 2019
13,4% in 2018
13,3% in 2017
13,4% in 2016
13,5% in 2015
12,9% in 2014
12,8% in 2013
12,6% in 2012
12,5% in 2011
In oktober 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aanpak van de sector om de zorg
voor biggen te verbeteren (Kamerstuk 28 286, nr. 1130). De sector werkt met medefinanciering van mijn ministerie aan de ontwikkeling van
een benchmark diergezondheid en dierenwelzijn, die de varkenshouders inzicht en handelingsperspectief
zal bieden om de zorg voor biggen op bedrijfsniveau te versterken.
8
Hoeveel geregistreerde stalbranden waren er de afgelopen vijf jaar? Kunt u dit uitsplitsen
per jaar?
9
Hoeveel varkens, inclusief biggen, overleden door stalbranden in de afgelopen vijf
jaar? Kunt u dit uitsplitsen per jaar?
Antwoord 8 en 9
Cijfers over stalbranden zijn terug te vinden op de Risicomonitor Stalbranden1 van het Verbond van Verzekeraars. Van 2016 tot en met 2020 waren er in totaal 234
stalbranden te betreuren.
Bij stalbranden op bedrijven met varkens zijn 63.130 dieren om het leven gekomen.
Jaar
Aantal stalbranden in totaal
Aantal omgekomen varkens
2016
37
14.488
2017
49
34.532
2018
48
7.300
2019
46
5.030
2020
54
1.780
Totaal
243
63.130
10
Klopt het dat er door de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) een afname
van 6,7% van het aantal varkens in Nederland is? Zo ja, komt dit overeen met 580.447
varkens? Zo nee, wat is dan de afname van het aantal varkens?
Antwoord
Zoals aangegeven in de brief over de stand van zaken Subsidieregeling sanering varkenshouderijen
van 30 juni jl. (Kamerstuk 28 973, nr. 244) hebben 278 varkenshouders een overeenkomst getekend. Als al deze 278 varkenshouderijlocaties
daadwerkelijk beëindigd worden, betekent dit een afname van 580.477 varkenseenheden,
wat overeenkomt met circa 6,7% van het binnen het stelsel van productierechten beschikbare
aantal varkenseenheden. Hoeveel varkens hierdoor minder gehouden kunnen worden is
afhankelijk van welke categorieën van varkens op grond van deze 580.477 varkenseenheden
gehouden werden.
In bijlage 2 bij de Meststoffenwet is bepaald hoeveel varkenseenheden benodigd zijn
voor het houden van de onderscheiden categorieën van varkens. Het houden van een vleesvarken
vraagt bijvoorbeeld om één varkenseenheid, voor het houden van een big tot 25 kilogram
volstaat 0,36 varkenseenheid. De afname van het aantal varkens is daarmee niet gelijk
aan de afname van het aantal varkenseenheden.
11
Wat was de inschatting van het stikstofeffect van de regeling door het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en wat is de daadwerkelijke stikstofreductie
na uitvoering van de regeling?
Antwoord
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft in het voorjaar van 2020 in samenwerking
met TNO, CE Delft en RIVM een «Analyse bronmaatregelen» gemaakt, met daarin ook een
inschatting van de opbrengsten van deze subsidieregeling. De stikstofdepositieruimte
die beschikbaar zou kunnen komen ten behoeve van het Stikstofregistratiesysteem (SSRS)
is op basis van gemiddelden ingeschat op 241 bedrijven met een emissiereductie van
0,8 ton NH3 en een depositiereductie van in totaal 8,5 mol N/ha/jr. (Kamerbrief van 24 april
2020, Kamerstuk 35 334, nr. 82).
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 30 juni jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 244) is het daadwerkelijk aantal deelnemers uitgekomen op totaal 278, waarvan circa 150
stikstofeffect sorteren ten behoeve van het SSRS. Op basis van dit aantal van 150
deelnemers heeft het RIVM op mijn verzoek een nieuwe inschatting gemaakt van de opbrengst.
Deze bedraagt 2,8 mol N/ha/jr. Daarbij is het RIVM uitgegaan van de op dat moment
bekende locatiegegevens van de deelnemers, de staltypen en dieraantallen conform de
gemiddelden uit 2018.
12
Is bekend hoe aantrekkelijk de systematiek van deze regeling is voor veehouders in
andere regio’s als het doel stikstof wordt in plaats van geur?
Antwoord
De Srv heeft aangetoond dat er in de varkenshouderij behoefte is aan een regeling
die financiële ondersteuning biedt bij beëindiging. De Srv was bestemd voor varkenshouders
en kende een afbakening tot de concentratiegebieden Zuid en Oost uit de Meststoffenwet.
Op dit moment werk ik aan de voorbereiding van de Landelijke beëindigingsregeling
veehouderijlocaties (Lbv). Deze regeling heeft reductie van stikstofdepositie als
doel en is bestemd voor melkvee-, varkens- en pluimveehouders in heel Nederland. Per
brief van 31 augustus 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voorbereiding van
deze regeling (Kamerstuk 35 334, nr. 164).
Net als in de varkenshouderij, zijn er in de melkvee- en pluimveehouderij ondernemers
die, om zeer uitlopende redenen, geen toekomstperspectief zien voor hun bedrijf. Ter
voorbereiding op de Lbv heb ik, net als destijds bij de Srv, onderzoek laten uitvoeren
naar de beweegredenen van ondernemers om te stoppen. Meest genoemde redenen zijn de
eigen leeftijd, de zwaarte van het werk, beide vaak in combinatie met het ontbreken
van een bedrijfsopvolger, geen of beperkte mogelijkheden tot verduurzaming en bedrijfsontwikkeling,
ongunstige marktperspectieven en een slechte financiële situatie (schuldenlast, te
lage marges).
Het is mijn overtuiging dat er in de melkvee-, varkens- en pluimveehouderij behoefte
is aan een regeling die financiële ondersteuning kan bieden bij beëindiging. Hoe aantrekkelijk
de Lbv zal zijn zal voor iedere individuele veehouder verschillen, afhankelijk van
de persoonlijke omstandigheden en wensen.
13
Zijn er lessen te trekken uit deze regeling over de aantrekkelijkheid van opkoopregelingen
voor boerenbedrijven die toepasbaar zijn elders? Zo ja, welke zijn dit?
Antwoord
Per brief van 30 juni 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met
betrekking tot de Srv (Kamerstuk 28 973, nr. 244). Daarbij heb ik een aantal bevindingen benoemd die meegenomen zullen worden bij
de invulling van de Lbv en andere regelingen die zien op beëindiging van veehouderijen.
De belangrijkste les die getrokken kan worden uit de Srv is dat de hoogte van het
subsidiebedrag een belangrijke factor is, maar zeker niet (altijd) de doorslaggevende
factor. Het merendeel van de veehouders komt pas tot een definitief besluit op het
moment dat er (een grote mate van) zekerheid bestaat over de herbestemming van de
productielocatie. Herbestemming van de productielocatie bepaalt voor veel ondernemers
het toekomstperspectief na beëindiging van hun veehouderijbedrijf.
De verkenning van de herbestemming van de productielocatie vergt overleg met bevoegd
gezag en kost tijd. Hier zal bij de invulling van de Lbv rekening mee gehouden worden
door veehouders meer tijd te geven om na subsidieverlening met het bevoegd gezag overleg
te voeren over herbestemming van de productielocatie.
14
Was/is deze regeling gezien de opbrengsten voor klimaat en natuur duurder of goedkoper
dan andere/eerdere vergelijkbare regelingen?
Antwoord
De meeste recente beëindigingsregeling voor veehouderijen was de Regeling beëindiging
veehouderijtakken (RBV) uit 2000 en 2001. De RBV was onderdeel van het flankerend
beleid bij de Meststoffenwet en de Wet Herstructurering Varkenshouderij (WHV). Doel
van de RBV was het reduceren van het nationale mestoverschot. Doel van de Srv was
het reduceren van geuroverlast voor omwonenden. Gezien het verschil in doelstelling
en vanwege de lange periode die beide regeling scheidt, is een vergelijking van opbrengst
voor klimaat en natuur en kostenefficiëntie tussen de RBV en de Srv niet te maken.
15
Kunt u een inschatting geven van de fiscale heffingen die verbonden zijn aan de bedrijfsbeëindigingen
in het kader van de saneringsregeling voor de varkenshouderij?
Antwoord
Wanneer een varkenshouder in het kader van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen
zijn onderneming voor de inkomstenbelasting beëindigt, betekent dit – net als voor
iedere ondernemer die zijn onderneming beëindigt – dat in beginsel belasting verschuldigd
is over de stakingswinst. De stakingswinst bestaat uit de zogenoemde stille reserves
(het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van vermogensbestanddelen
en de fiscale boekwaarde daarvan) en de fiscale reserves (egalisatiereserve, herinvesteringsreserve
en oudedagsreserve). Voor zover de winst ziet op de waardeaangroei van grond bij voortzetting
van de agrarische bestemming wordt de winst mogelijk vrijgesteld op grond van de landbouwvrijstelling.
Er zijn onder voorwaarden enkele faciliteiten beschikbaar die de fiscale gevolgen
van de bedrijfsbeëindiging mitigeren. Te denken valt aan de stakingsaftrek ter grootte
van maximaal € 3.630 (bedrag in 2021) en het uitstellen van belastingheffing over
de stakingswinst indien de opbrengst wordt aangewend voor een fiscaal gefaciliteerde
oudedagsvoorziening (stakingslijfrente of FOR-lijfrente). Verder geldt specifiek voor
de varkenshouders dat de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen is aangemerkt
als «overheidsingrijpen» voor de toepassing van de herinvesteringsreserve, zodat er
meer mogelijkheden zijn om de fiscale boekwinst van een bedrijfsmiddel te reserveren
en af te boeken op de aanschafprijs van een nieuw bedrijfsmiddel in een nieuwe onderneming.
De specifieke gevolgen per varkenshouder zijn verschillend en afhankelijk van de individuele
feiten en omstandigheden.
16
Is de veronderstelling juist dat de belastingheffingen bij staking van een veehouderijbedrijf
een grote drempel vormen voor ondernemers om te kiezen voor bedrijfsbeëindiging?
Antwoord
De fiscale gevolgen van bedrijfsbeëindiging verschillen per veehouder, maar kunnen
vooraf – al dan niet met behulp van een belastingadviseur – worden ingeschat aangezien
deze volgen uit bestaande fiscale wet- en regelgeving. Alhoewel de fiscale gevolgen
in het algemeen dus niet onverwacht zullen zijn, kan het bedrag dat aan belasting
verschuldigd is onder omstandigheden wel hoog zijn.
Het is aan individuele veehouders om met inachtneming van de fiscale aspecten al dan
niet over te gaan tot bedrijfsbeëindiging in het kader van de gerichte opkoop.
17
Wordt door de Werkgroep fiscale aspecten stikstofregelingen niet alleen gekeken naar
uitvoeringskwesties, maar ook naar de wijze waarop belastingheffing bij bedrijfsstaking
de keuze voor bedrijfsbeëindiging belemmert en hoe deze drempel verlaagd kan worden?
Antwoord
Er zijn eerder werkgroepen ingesteld over de fiscale uitvoeringsaspecten ten aanzien
van bijvoorbeeld de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen en de Fosfaatregelingen
melkveehouderij. Deze werkgroepen zijn destijds als positief ervaren. Het instellen
van een werkgroep is primair aan de relevante vertegenwoordigers van de belastingadviespraktijk
en de Belastingdienst. Mocht er een werkgroep worden ingesteld, dan ligt de focus
op de fiscale uitvoeringsgevolgen.
18
Wat was het originele budget dat voor de Srv was uitgetrokken in het regeerakkoord?
Wat waren, naast reductie van overlast door stank, toen de aanvullende doelen voor
de regeling? Klopt het dat er toentertijd geen sprake was van het weer uitgeven van
de «stikstofwinst» die hiermee geboekt zou worden, met andere woorden: zou deze «stikstofwinst»
ten goede komen aan de natuur?
Antwoord
In het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» (Kamerstuk 34 700, nr. 34) zijn door het kabinet maatregelen aangekondigd om gezondheids- en leefomgevingsrisico’s
in gebieden met een zeer hoge veedichtheid te verminderen, waaronder »een warme sanering
van de varkenshouderij in belaste gebieden». Voor de aangekondigde maatregelen heeft
het kabinet € 200 miljoen gereserveerd. In het Hoofdlijnenakkoord (Kamerstuk 28 973, nr. 200) zijn twee sporen afgesproken: een sanerings- en een verduurzamingsspoor. Voor het
saneringsspoor werd € 120 miljoen gereserveerd, voor het verduurzamingsspoor € 60 miljoen.
De resterende € 20 miljoen werd gereserveerd voor uitvoering van beide sporen. Doel
van de Srv is het op korte termijn verminderen van geuroverlast die wordt veroorzaakt
door varkenshouderijlocaties in veedichte gebieden. Naast het verminderen van geuroverlast
levert de Srv een positieve bijdrage aan het verminderen van gezondheids- en leefomgevingsrisico’s.
Het Regeerakkoord is gepresenteerd op 10 oktober 2017. De uitspraak van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State over de Programmatische aanpak stikstof
(PAS) dateert van 29 mei 2019. Om die reden bestond er nog geen noodzaak om bij de
aankondiging van de warme sanering van de varkenshouderij een uitspraak te doen over
het doel of de doelen waarvoor de te realiseren stikstofwinst ingezet zou worden.
19
Hoe kan het dat minder bedrijven dan gedacht hebben deelgenomen aan de regeling terwijl
in eerste instantie het begrote budget is overvraagd, en dat het resultaat (voor emissiereductie)
is tegengevallen omdat minder bedrijven dan beoogd hebben deelgenomen? Is er meer
uitgegeven per bedrijf, per varken of per mol?
Antwoord
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoorden op soortgelijke
vragen van het lid Van Campen (VVD) van 2 juni 2021 (Aanhangsel Handelingen II 2020/21,
nr. 3018) en naar mijn brief van 30 juni 2021 aan uw Kamer (Kamerstuk 28 973, nr. 244).
20
Stonken de 29 bedrijven die niet aan de geurscore voldeden te weinig?
Antwoord
De geurscore is een maat voor de geurbelasting van individuele varkenshouderijlocaties
op geurgevoelige objecten (veelal woningen) in de directe omgeving. De geurscore is
daarmee geen maat voor de hoeveelheid stank die een varkenshouderijlocatie veroorzaakt,
maar een maat voor de hoeveelheid hinder die omwonenden hiervan ondervinden. Aanvragen
voor een subsidie werden uitsluitend in behandeling genomen indien de geurscore gelijk
of hoger was dan de drempelwaarde. Zonder drempelwaarde zou elke varkenshouderijlocatie
in de concentratiegebieden Zuid en Oost voor subsidie in aanmerking zijn gekomen,
ook als er geen of slechts in zeer geringe mate sprake was van geuroverlast voor omwonenden.
Dit zou afbreuk hebben gedaan aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van de regeling.
21
Is het verlengen van de termijn van 2 naar 6 tot 8 maanden voldoende gebleken? Zijn
boeren alsnog afgehaakt omdat ook de langere termijn te kort was? Zijn boeren afgehaakt
omdat gemeenten te traag waren in hun reactie op verzoeken om bestemmingswijzigingen?
Antwoord
Zoals ik in antwoord op eerder genoemde vragen van het lid Van Campen heb aangegeven
(Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3018), heb ik geen signalen ontvangen dat varkenshouders af hebben gezien van deelname
aan de Srv door trage procedures, bureaucratische rompslomp of onvoldoende medewerking
van gemeenten.
22
Wat is het gemiddelde bedrag dat is uitgegeven voor de uitkoop van een bedrijf met
deze subsidieregeling?
Antwoord
Het gemiddelde bedrag van de 278 subsidiebeschikkingen waarvoor een ondertekende overeenkomst
is geretourneerd, bedraagt € 991.466 per veehouderijlocatie.
23
Wat is het kleinste bedrag dat is uitgegeven aan de uitkoop van een specifiek bedrijf
in deze subsidieregeling?
Antwoord
Het laagste bedrag waarvoor een subsidiebeschikking is verstrekt, bedraagt € 69.179.
Dit bedrag heeft betrekking op één varkenshouderijlocatie.
24
Wat is het grootste bedrag dat is uitgegeven aan de uitkoop van een specifiek bedrijf
in deze subsidieregeling?
Antwoord
Het hoogste bedrag waarvoor een subsidiebeschikking is verstrekt, bedraagt € 4.868.550.
Dit bedrag heeft betrekking op één varkenshouderijlocatie.
25
Is de grond van de bedrijven ook opgekocht met deze subsidieregeling?
Antwoord
Nee, grond maakte geen deel uit van deze subsidieregeling.
26
Wat was het budget dat in de zomer van 2019 voor deze subsidieregeling was uitgetrokken
in het kader van het Urgenda-vonnis? Waren er, naast klimaatwinst, toen nog aanvullende
doelen? Klopt het dat in november 2019 is besloten de «stikstofwinst» uit deze Urgenda-middelen
(2,8 mol/ha/jr.) in te zetten voor woningbouw en MIRT-projecten op de korte termijn,
terwijl deze «stikstofwinst» in eerste aanleg eigenlijk ten goede zou komen aan de
natuur?
Antwoord
In het kader van het Urgendavonnis is € 60 miljoen aan het budget voor de Srv toegevoegd.
Zoals aangegeven in de gezamenlijke brief van de Ministers van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit en van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister voor Milieu en
Wonen van 13 november 2019 wordt met deze middelen mede uitvoering gegeven aan het
Urgendavonnis (Kamerstuk 35 334 nr. 1). Daarbij is tevens aangegeven dat deze middelen zowel een bijdrage moeten leveren
aan het verbeteren van de kwaliteit van de natuur als aan het bieden van ruimte voor
de realisatie van de benodigde extra woningbouw en infrastructuurprojecten.
27
Is 100% van de varkensrechten van de deelnemende bedrijven aan deze subsidieregeling
ingetrokken en doorgehaald? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Varkenshouders die in aanmerking kwamen voor subsidie dienden minimaal 80% van het
productierecht door te laten halen dat benodigd was voor het verantwoorden van het
gemiddeld aantal varkens dat op de betreffende locatie in 2018 werd gehouden. Varkenshouders
konden tot maximaal 100% van het productierecht laten doorhalen. In de praktijk hebben
alle subsidieontvangers tezamen gemiddeld circa 92% van het productierecht laten doorhalen.
In paragraaf 6.2 van de toelichting bij de Srv is hierover het volgende opgenomen
(Stcrt. 2019, nr. 55830): «Het minimumpercentage van 80% is gekozen om recht te doen aan de situatie, die
in de praktijk veel voorkomt, dat een varkenshouder niet het gehele varkensrecht (niet
alle varkenseenheden) dat op zijn bedrijf rust volledig in eigendom heeft, maar deels
ook gebruik maakt van varkenseenheden die worden geleased van derden. Een vereiste
waarbij varkenshouders het gehele varkensrecht (voor alle varkenseenheden) dat nodig
is voor een productielocatie, zouden moeten laten vervallen, zou een aanzienlijk deel
van de doelgroep bij voorbaat uitsluiten of zou betekenen dat varkenshouders eerst
extra varkenseenheden moeten verwerven (in eigendom) om aan het vereiste te kunnen
voldoen. Het maximumpercentage van 100% dient er toe om te voorkomen dat de regeling
reden kan zijn om te speculeren met varkenseenheden.»
28
Leidt het feit dat de regeling minder emissiereductie heeft opgeleverd dan beoogd
tot een andere inschatting van de effecten van dit middel? Zo ja, wat zegt dit over
het te verwachten resultaat van het (ongericht) uitkopen van bedrijven?
Antwoord
In eerder genoemde stand van zaken brief van 30 juni 2021 (Kamerstuk 28 973, nr. 244) heb ik drie zaken benoemd die verklaren waarom de stikstofopbrengst lager is dan
eerder (in april 2020) werd beoogd. De lagere stikstofopbrengst van de Srv is niet
indicatief voor opbrengst van andere regelingen, zoals de nog in ontwikkeling zijnde
Lbv en de Maatregel gericht opkoop (MGO), waarvan de eerste tranche momenteel loopt.
Doel van de Srv was vermindering van geuroverlast voor omwonenden, niet stikstofdepositie
op voor stikstofgevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden. Dit is wel het doel
van zowel de Lbv als de MGO, waarmee deze beide regelingen veel gerichter sturen op
maximale stikstofwinst.
29
Hoe kan de inschatting van de stikstofopbrengsten zo enorm verschillen van de resultaten?
Hoeveel deelnemers waren verwacht en waarom was de opbrengst per euro zoveel lager?
Antwoord
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik uw Kamer naar mijn brief van 30 juni jl.
(Kamerstuk 28 973, nr. 244).
30
Hoeveel geld zijn moderne varkensstallen met emissie-reducerende technieken gemiddeld
waard?
31
Hoeveel geld zijn oudere varkensstallen (zonder nieuwe technische stalaanpassingen)
gemiddeld waard?
Antwoord 30 en 31
De actuele verkoopwaarde van een stal hangt af van verschillende factoren, waaronder
de leeftijd, de actuele technische staat van de afbouw, inrichting en technische voorzieningen,
de locatie en de mogelijkheid tot verdere economische ontwikkeling, waaronder ruimte
binnen bestaande vergunningen en de mogelijkheden tot uitbreiding.
De forfaitaire vergoeding die op grond van de Srv wordt verstrekt hangt uitsluitend
af van de leeftijd van de romp van de stal, de totale oppervlakte van de stal en het
subsidiepercentage.
32
Hoeveel bedrijven zijn er bij deze subsidieregeling uitgekocht met moderne, technische
stallen?
33
Hoeveel bedrijven zijn er bij deze subsidieregeling uitgekocht met verouderde stallen,
zonder emissie-reducerende technieken?
Antwoord 32 en 33
Wat moderne, technische stallen zijn is niet gedefinieerd in de regeling en daarmee
ook niet geregistreerd in het kader van de uitvoering van de Srv. Wel is bekend wat
de leeftijd van de stallen is waarvoor een vergoeding is verstrekt. Die gegevens laten
zien dat op een individuele varkenshouderijlocatie een grote variëteit kon bestaan
in de leeftijden van de aanwezige stallen. De leeftijd van een stal is echter geen
indicatie van de actuele technische staat van de afbouw, inrichting en technische
voorzieningen.
34
Waren er voorwaarden opgenomen in deze subsidieregeling waardoor bedrijven met verouderde
stallen makkelijker in aanmerking zouden komen voor deelname dan bedrijven met duurdere,
technologische stallen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De geuroverlast voor omwonenden die werd veroorzaakt door de varkenshouderijlocatie
was doorslaggevend, ongeacht de leeftijd, afbouw, inrichting of technische voorzieningen
van de op de varkenshouderij aanwezige stallen.
35
Waren er voorwaarden opgenomen in deze subsidieregeling waardoor bedrijven dichter
in de buurt van gevoelige natuurgebieden makkelijker in aanmerking zouden komen voor
deelname dan bedrijven die daar verder vanaf zaten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Doel van de Srv was het reduceren van geuroverlast voor omwonenden. Om die reden waren
de afstand van een varkenshouderij of een locatie van een varkenshouderij tot of de
omvang van de stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelig en overbelast Natura
2000-gebied geen subsidievoorwaarden. Varkenshouders die een aanvraag indienden voor
hun varkenshouderij of voor een locatie van hun varkenshouderij en die voldeden aan
de drempelwaarde voor geurscore konden in aanmerking komen voor een subsidie.
36
Hebben er bedrijven deelgenomen aan deze subsidieregeling met een label/keurmerk voor
duurzaamheid of dierenwelzijn? Waren er voorwaarden opgenomen waardoor bedrijven zonder
zo'n label makkelijker in aanmerking zouden komen voor deelname dan bedrijven met
een keurmerk of label? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Of er subsidie is verstrekt op grond van de Srv aan varkenshouders die beschikten
over een label of keurmerk voor dierenwelzijn of duurzaamheid is mij niet bekend.
De mate van geuroverlast (de hoogte van de geurscore) die werd veroorzaakt door een
varkenshouderij of een locatie van een varkenshouderij was bepalend of een varkenshouder
in aanmerking kwam voor een subsidie.
Deelname aan een label of keurmerk voor duurzaamheid of dierenwelzijn was geen voorwaarde
voor deelname en ook in geen enkel ander opzicht van invloed op de kans om voor een
subsidie in aanmerking te komen.
37
Wordt een deel van de opgekochte emissie ook weer vrijgegeven als deze in de buurt
van (overbelaste) Natura 2000-gebieden ligt, of gaat in dat geval alles naar emissiereductie?
Gaat (een deel van) de vrijgekomen stikstofruimte naar andere/nieuwe veehouderijen
of gaat alles naar natuur, woningbouw en asfalt?
Antwoord
Niet alle beschikbaar komende emissieruimte wordt benut voor emissiereductie. Het
is mogelijk dat de ruimte van deelnemers die dicht bij Natura 2000-gebieden liggen,
vrijkomt voor andere activiteiten. Zoals ik mijn brief van 30 juni jl. aan uw Kamer
heb beschreven (Kamerstuk 28 973, nr. 244), komt van circa 128 deelnemers de resterende emissieruimte volledig ten goede aan
emissiereductie. Van circa 150 deelnemers komt minimaal 30% van de resterende emissieruimte
ten goede aan emissiereductie. Van deze 150 deelnemers wordt maximaal 70% van de resterende
emissieruimte als vrijgekomen stikstofruimte via het stikstofregistratiesysteem (SSRS)
beschikbaar gesteld ten behoeve van woningbouw- en MIRT-projecten. De ruimte die vanuit
het SSRS niet benut wordt voor deze projecten, komt beschikbaar voor het legaliseren
van PAS-meldingen. Bovenstaande betekent dat ook een deel van de vrijgekomen stikstofruimte
beschikbaar kan komen voor andere veehouderijen.
38
Klopt het dat het budget voor deze subsidieregeling in het kader van de Spoedwet aanpak
stikstof (november 2019) niet is opgehoogd en dat het budget pas in mei 2020 is opgehoogd,
toen er tekenen waren van overschrijving van de regeling? Zo ja, hoeveel geld kwam
er toen bij?
Antwoord
De ophoging van het subsidieplafond van de Srv is per 13 juni 2020 gepubliceerd in
de Staatscourant (Stcrt. 2020, nr. 31509). Het subsidieplafond werd verhoogd met € 270 miljoen naar een totaal van € 450 miljoen.
Daarnaast werd een extra € 5 miljoen toegevoegd aan het budget voor uitvoering van
de regeling.
39
Wat was de verwachte stikstofwinst van deze tweede ophoging van het budget en had
deze ophoging volledig ten doel om stikstofruimte te creëren voor de 75.000 woningen
en 7 MIRT-projecten? Zo ja, zou er dan niet eigenlijk «te veel» stikstofruimte gereserveerd
worden voor de 75.000 woningen en 7 MIRT-projecten, aangezien in die tijd (voorjaar
2020) ook nog sprake was van de verplichte voermaatregel? Zou een deel van de stikstofruimte
door deze tweede ophoging ten goede komen aan de natuur?
Antwoord
In het voorjaar van 2020 schatte het PBL in dat de ophoging van het budget met € 181 miljoen
een effect zou hebben van 6,4 mol N/ha/jr. Uiteindelijk hebben 502 varkenshouders
een subsidieaanvraag ingediend. Besloten is het subsidieplafond met € 270 miljoen
te verhogen naar € 450 miljoen, zodat alle aanvragen die aan de voorwaarden voldeden
positief beschikt konden worden.
Het effect van deze ophoging van € 270 miljoen was in eerste instantie niet bestemd
voor het SSRS. Minimaal 30% van het effect van deze verhoging zou ten goede komen
aan de natuur. Een deel van deze ruimte zou ten goede komen aan de ontwikkelreserve
en daarmee voor een deel aan het legaliseren van meldingen. Na het vervallen van de
maatregel eiwitarm veevoer in augustus 2020, is besloten een deel van het ingeschatte
effect van deze ophoging toe te delen aan het SSRS. Dit bedroeg 3,6 mol N/ha/jr.,
het equivalent van het ingeschatte effect van de maatregel eiwitarm veevoer.
40
Op welke manier zou deze subsidieregeling «opeens» het gat opvullen van de benodigde
stikstofruimte dat viel bij het schrappen van de verplichte voermaatregel in augustus
2020? Kunt u uiteenzetten waarom dat realistisch werd geacht?
Antwoord
In augustus 2020 heeft het kabinet besloten de met de voermaatregel beoogde stikstofruimte
van 3,6 mol N/ha/jr. te leveren vanuit de bestaande Subsidieregeling sanering varkenshouderijen.
Naar verwachting zou het effect van de regeling in het voorjaar van 2021 vaststaan.
De voorgenomen stikstofruimte zou daarmee wat later beschikbaar komen dan voorzien
met de voermaatregel, maar gezien de doorlooptijden van vergunningaanvragen en overige
procedures zou dit naar verwachting geen belemmeringen opleveren om de bouw zoals
gepland door te laten gaan. Tegenover de andere ruimtelijke verdeling (minder in de
Randstad, meer in de regio oost en zuid) stond de bouwdrempel die het kabinet had
voorzien (in werking getreden op 1 juli 2021) die op heel Nederland betrekking heeft
en het gegeven dat de Srv zich beter leent voor het vergunnen van structurele depositie
dan de veevoermaatregel die in de gekozen vorm van tijdelijke aard zou zijn (Kamerstuk
35 334, nr. 118).
41
Wanneer zal de stikstofruimte die door deze subsidieregeling wordt gecreëerd worden
ingeboekt om gebruikt te worden voor de 75.000 woningen en 7 MIRT-projecten?
Antwoord
De ruimte komt in batches beschikbaar. Naar verwachting komt een eerste deel van de
stikstofdepositieruimte vanuit de subsidieregeling met ingang van 1 december 2021
beschikbaar vanuit het SSRS. Dit is de ruimte uit de eerste en tweede batch en betreft
circa 70 deelnemers. De ruimte uit de laatste batch kan mogelijk pas ingeboekt worden
nadat de laatste vergunningen van de deelnemers aan de regeling, waarvan de stikstofdepositieruimte
is toebedeeld aan het SSRS, zijn ingetrokken, dan wel gewijzigd. Hiermee wordt geborgd
dat de ruimte niet te vroeg uitgegeven wordt. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 44
ook aangeef, zal een deel van de ruimte beschikbaar komen voor het legaliseren van
PAS-meldingen.
42
Zijn er in 2020 woningen geweest die niet gebouwd konden worden omdat de verwachte
stikstofruimte uit deze regeling vertraging opliep en daarom nog niet beschikbaar
was?
Antwoord
Ten algemene geldt dat er schaarste is aan stikstofdepositieruimte. De woningbouw
ondervindt daar hinder van. Het kabinet doet het maximale om de woningbouw vlot te
trekken. Het beschikbaar stellen van depositieruimte via het stikstofregistratiesysteem
is daar een voorbeeld van. De ruimte die via het stikstofregistratiesysteem beschikbaar
komt vanuit de Srv zal een bijdrage kunnen gaan leveren aan een deel van de woningbouwopgave.
Woningbouwprojecten zijn bottom-up geïnitieerde projecten. Om een woningbouwproject
te kunnen realiseren, spelen meerdere factoren een rol, niet alleen de beschikbaarheid
van stikstofdepositieruimte.
43
Zijn alle beoogde 75.000 woningen, waarvan de bouw in 2020 mogelijk gemaakt moest
worden met de Spoedwet aanpak stikstof, ook in 2020 gebouwd? Zijn ze nu (september
2021) allemaal gebouwd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Via stikstofdepositieruimte vanuit het SSRS zijn tussen de datum van openstelling
van het systeem en heden circa 23.000 vergunningen verleend voor de bouw van woningen.
Deze woningen zijn nog niet allemaal gebouwd. Over het algemeen zit er een periode
van drie á vier jaar tussen vergunningverlening en daadwerkelijke realisering van
de bouw. De vergunningen voor deze woningen zijn verleend met stikstofdepositieruimte
uit de snelheidsmaatregel. De overige voorziene ruimte is nog niet beschikbaar.
44
Welk deel gaat naar de legalisatie van PAS-melders?
Antwoord
De stikstofdepositieruimte in het stikstofregistratiesysteem is in eerste instantie
beschikbaar voor woningbouw- en MIRT-projecten. Dit is vastgelegd in de Regeling Natuurbescherming.
Lokaal verschilt de ruimte die beschikbaar komt en verschilt de ruimte die nodig is
voor deze projecten. Dit betekent dat lokaal niet alle beschikbaar gestelde depositieruimte
benut hoeft te worden voor deze projecten. Deze niet benutte ruimte komt beschikbaar
voor het legaliseren van PAS-meldingen. Om dit mogelijk te maken, is een wijziging
van de Regeling Natuurbescherming voorzien. Zodra duidelijk is waar ruimte beschikbaar
is zal ik met betrokken partijen bezien welke ruimte beschikbaar komt voor het legaliseren
van PAS-meldingen
45
Wat is de relevantie van de recente uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland voor
de legalisatie van PAS-meldingen? Blijft hiervoor stikstofruimte beschikbaar nu de
rechtbank liet doorschemeren zonder nieuwe systematiek alle legalisaties te vernietigen?
Antwoord
Rijk en provincies hebben al aangegeven dat gegeven het traject van legalisatie handhavingsverzoeken
jegens melders die voldoen aan de criteria worden afgewezen. Tegen die besluiten wordt
van tijd tot tijd beroep ingesteld door natuurorganisaties, en die beroepen zullen
in sommige gevallen gegrond worden verklaard, omdat beter moet worden gemotiveerd
waarom niet wordt gehandhaafd. Zie bijvoorbeeld de recente uitspraak van de rechtbank
Midden Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2021:4523). Andere uitspraken bevestigen juist de lijn dat handhaving
onevenredig is (ECLI:NL:RBDHA:2021:6327). Er wordt onverminderd hard gewerkt aan het
legalisatieprogramma, zodat de melders zo snel als mogelijk beschikken over een vergunning
en zij geen risico meer lopen om te worden geconfronteerd met handhavingsverzoeken.
46
Kunt u aangeven welke woningbouwprojecten hierdoor geraakt worden, tot hoeveel vertraging
dit leidt en om hoeveel woningen het gaat?
Antwoord
Dat is niet te zeggen, aangezien er geen overzicht is van te vergunnen woningbouwprojecten
en moment van (beoogde) vergunningaanvraag.
Het is immers aan initiatiefnemers om met een vergunningaanvraag te komen, waarin
de omvang van de aantallen woningen variabel kan zijn en stikstofruimte een van de
vergunbare onderdelen is.
47
Van welke andere stikstofemissie-reducerende projecten wordt/is de opbrengst al verdeeld,
voordat de buit binnen is?
Antwoord
De stikstof-bronmaatregelen van de structurele aanpak die het kabinet treft, zijn
primair gericht op het realiseren van een structurele, blijvende reductie van de stikstofbelasting
op stikstofgevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden om natuurbehoud te verzekeren
en natuurherstel en natuurverbetering mogelijk te maken. Vanwege de schaarste aan
stikstofdepositieruimte is een aantal bronmaatregelen er tevens op gericht een deel
van de emissiereductie in te zetten in de vorm van vrijkomende stikstofdepositieruimte
ten behoeve van economische activiteiten. Daarbij wordt geborgd dat het effect daadwerkelijk
plaatsvindt, voor uitgifte van de ruimte aan de orde is. Vervolgens wordt goed bekeken
voor welke doelen de emissiereductie aangewend kan worden. Op voorhand betreft dit
inschattingen van de opbrengsten en daarmee inschattingen van de beschikbaar komende
effecten voor de diverse doelen. In de praktijk kan bijstelling noodzakelijk zijn.
Omdat er sprake is van hoge te mitigeren overbelasting van de natuur, er grote schaarste
is aan beschikbaar komende stikstofdepositieruimte voor economische activiteiten,
de middelen niet onuitputtelijk zijn én de mogelijkheden beperkt, ontkomt het kabinet
niet aan het maken van de noodzakelijk keuzes voor de verdeling van deze schaarse
ruimte.
48
Welke projecten krijgen geen stikstofruimte als ook de resultaten van opkoopregelingen
met het resterende budget tegenvallen?
Antwoord
Dat is niet met zekerheid te zeggen, want op dit moment is niet zeker hoe de stikstofopbrengst
van de verschillende regelingen die zien op beëindiging van veehouderijlocaties ruimtelijk
gaan uitpakken. Daardoor is ook nog niet zeker of en waar mogelijk een tekort aan
stikstofruimte gaat ontstaan voor woningbouw- en MIRT-projecten. Ditzelfde geldt voor
ruimte die resteert, omdat deze niet benut hoeft te worden voor deze projecten en
die benut kan worden voor het legaliseren van PAS-meldingen. Voor overige projecten
die ook stikstofruimte behoeven, geldt die onzekerheid eveneens. In mijn bief aan
uw Kamer van 30 juni 2021 heb ik uw kamer geïnformeerd hoe de realisatie van depositieruimte
die via het SSRS beschikbaar komt gegarandeerd is op locaties waar die ruimte nodig
is voor de in de Regeling Natuurbescherming genoemde woningbouw- en MIRT-projecten
(Kamerstuk 28 973, nr. 244).
49
Waarom worden LNV-middelen besteed om infraprojecten mogelijk te maken?
Antwoord
Het oorspronkelijke subsidieplafond van de Srv bedroeg € 120 miljoen. Deze middelen
stammen uit het Regeerakkoord van 2017. De emissiereductie die met deze middelen wordt
bereikt valt toe te rekenen aan het autonome pad. In het kader van het Urgendavonnis
is in 2019 € 60 miljoen toegevoegd aan het subsidieplafond. Deze middelen zijn expliciet
ingezet als bijdragend aan het stikstofeffect (Kamerstuk 35 334, nr. 1). In 2020 is het subsidieplafond verhoogd om alle subsidieaanvragen te kunnen honoreren
(Kamerstuk 28 973, nr. 238). De middelen voor deze ophoging komen uit het pakket voor de structurele aanpak
stikstof; een omvangrijk pakket aan maatregelen gericht op natuurbehoud- en herstel,
waardoor ruimte kan ontstaan voor economische en maatschappelijke activiteiten, zoals
woningbouw, infrastructuur, defensie, waterveiligheid of ten behoeve van de energietransitie
(Kamerstuk 35 334, nr. 82). Nu is gebleken dat een deel van deze middelen niet nodig is om alle aanvragen voor
de Srv te honoreren, worden deze ingezet voor andere maatregelen waarmee de doelen
van de structurele aanpak kunnen worden gerealiseerd (Kamerstuk 28 973, nr. 244).
50
Kunt u inzichtelijk maken hoe groot de belangstelling voor de Regeling provinciale
aankoop veehouderijlocaties is, wat het huidige aantal deelnames is, hoeveel extra
belangstelling er voor deelname is en hoeveel extra budget er nodig zou zijn om aan
de volledige belangstelling voor deelname te kunnen voldoen?
Antwoord
Op dit moment wordt een evaluatie uitgevoerd naar de Regeling provinciale aankoop
veehouderijen nabij natuurgebieden. Het eindresultaat, inclusief het antwoord op deze
vraag, verwacht ik eind dit jaar aan uw Kamer te kunnen sturen.
51
Wat is de meest recente stand van zaken met betrekking tot het uiteindelijke effect
van de regeling voor het realiseren van de ontwikkelruimte in het stikstofregistratiesysteem?
Hoe hoog wordt de ontstane ontwikkelruimte momenteel geschat?
52
Wat was de opbrengst van de eerste batch van vergunningen die naar verwachting in
juni geanalyseerd en bekend zouden zijn, en wat is de inschatting met betrekking tot
de ontwikkelruimte die de tweede batch vergunningen in het najaar van 2021 zal opleveren?
Antwoord 51 en 52
De stand van zaken is verwoord in de brief aan uw Kamer van 30 juni 2021 (Kamerstuk
28 973, nr. 244). Het uiteindelijke effect van de regeling is ook op dit moment nog niet volledig
en met zekerheid te geven. Uitgangspunt voor het bepalen van de stikstofdepositieruimte
die daadwerkelijk beschikbaar komt vanuit het SSRS, is de vergunde gerealiseerde ruimte.
De analyse van de vergunningen van een eerste batch met deelnemers is in juni jl.
afgerond. Deze analyse is beschouwd als pilot voor de overige batches. Zoals ik in
mijn brief van 9 juli jl. aan uw Kamer heb aangegeven, heeft het kabinet besloten
tot het invoeren van een maximale rekenafstand van 25 km voor depositieberekeningen
met AERIUS Calculator in het kader van toestemmingsverlening Wet natuurbescherming
(Kamerstuk 35 334, nr. 158). Deze afstandsgrens geldt voor alle stikstofemissiebronnen. De stikstofdepositieruimte
die voor het SSRS beschikbaar komt van zowel de eerste als de tweede batch van circa
70 deelnemers wordt doorgerekend met de nieuwe versie van AERIUS Register waarin de
afstandsgrens verdisconteerd is. De doorrekening van de vergunde gerealiseerde ruimte
van deze eerste twee batches is naar verwachting begin december gereed en bekend.
De eerste effecten voor het SSRS komen naar verwachting beschikbaar tegelijk met de
release van AERIUS 2021. Deze is begin december 2021 gepland. Naar verwachting komt
dan de ruimte van voornoemde circa 70 deelnemers beschikbaar.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
F.C.G. Goorden, adjunct-griffier