Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Pouw-Verweij over het aanvullend onderzoek door Deloitte Forensic & Dispute Services B.V (Deloitte) naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen voor de zorg (PBM)
Vragen van het lid Pouw-Verweij (JA21) aan de Minister voor Medische Zorg over de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het aanvullend onderzoek door Deloitte Forensic & Dispute Services B.V (Deloitte) naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen voor de zorg (PBM) (ingezonden 26 augustus 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Blokhuis (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
14 oktober 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 4053.
Vraag 1
Kunt u de definitieve integrale opdrachtverstrekking aan Deloitte beschikbaar stellen,
om zo de Kamer zicht te geven op het feitelijke mandaat alsmede de begrenzingen waarbinnen
het onderzoek dient plaats te vinden? Zo nee, waarom niet?1
Antwoord 1
In de bijlage2 bij deze brief vindt u de opdrachtbevestiging die Deloitte Forensic & Dispute Services
B.V. – hierna onderzoeksbureau – heeft opgesteld op basis van de conceptopdracht zoals
uw Kamer op 18 juni jl.3 van de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport (hierna: Minister voor MZS)
heeft ontvangen. Via deze opdrachtbevestiging geeft het onderzoeksbureau inzicht in
de aanleiding en doelstelling van de opdracht, de voorgestelde aanpak en uit te voeren
werkzaamheden. Daarnaast geeft dit document de reikwijdte, de voorwaarden en beperkingen
weer van de uit te voeren opdracht.
De bovenliggende dienstverleningsovereenkomst maakt geen deel uit van de bijlage4. De reden daarvan is dat dit document volgens het onderzoeksbureau bedrijfs- en concurrentiegevoelige
informatie bevat.
Vraag 2
Kunt u aangeven op welke onderdelen de opdrachtverstrekking aan Deloitte afwijkt van
de conceptopdracht voor het aanvullend onderzoek naar de gang van zaken rond de inkoop
van persoonlijke beschermingsmiddelen voor de zorg (BPM)?5
Antwoord 2
De definitieve opdrachtbevestiging van het onderzoeksbureau – zoals genoemd in het
antwoord op vraag 1 – bevat dezelfde elementen zoals weergegeven in de geformuleerde
conceptopdracht zoals aan uw Kamer is gecommuniceerd op 18 juni jl. Op verzoek van
het Ministerie van VWS heeft het onderzoeksbureau in de opdrachtbevestiging een tekstuele
aanpassing verricht als het gaat om het gebruik van terminologie. Hierbij is het onderzoeksbureau
gevraagd om de term «governance» te vervangen door de term «besturing». Dit is dus
een tekstueel verschil tussen de conceptopdracht en de opdrachtbevestiging.
Zoals gebruikelijk bij dit type onderzoek heeft het onderzoeksbureau de reikwijdte,
de voorwaarden en beperkingen van de uit te voeren opdracht nader in kaart gebracht.
Om zijn onafhankelijke positie als onderzoeksbureau te waarborgen heeft het onderzoeksbureau
hiervoor een cliënt- en opdrachtacceptatieprocedure afgerond. Daarnaast heeft het
onderzoeksbureau aangegeven een risicogerichte aanpak te hanteren bij het onderzoeken
van de ruim 300 transacties en afgesloten overeenkomsten met een waarde kleiner dan
100 miljoen euro. In deze aanpak wordt op basis van door het onderzoek opgestelde
indicatoren bepaald welke transacties en overeenkomsten als eerste onderzocht worden.
Vraag 3
Kunt u, indien strikt noodzakelijk vertrouwelijk, uiteenzetten welke mogelijke juridische
implicaties en overwegingen van politieke aard het door Deloitte te verrichten onderzoek
bemoeilijken, afgrendelen en inperken?
Antwoord 3
In mijn brief van 15 september jl.6 heb ik u geïnformeerd dat de afgelopen weken helaas duidelijk is geworden dat de
oplevering per fase van het onderzoek later zal zijn dan eerder met uw Kamer is gedeeld.
De werkzaamheden die voortvloeien uit de datacollectie-, identificatie, en overdracht,
het handelen conform vigerende wet- en regelgeving (waaronder de privacywetgeving)
én het vaststellen van het eigendom van de data (ook data die buiten VWS ligt) maken
dat de eerdergenoemde opleverdata uit de brief van 18 juni jl. niet haalbaar blijken.
In voorgenoemde brief van 15 september jl. geef ik een uitgebreide toelichting op
dit proces.
Vraag 4
Kunt u, zoals toegezegd aan de Kamer, bevestigen daadwerkelijk alle signalen over
mogelijke tekortkomingen diepgaand te laten onderzoeken (wat verder strekt dan een
geclausuleerd onderzoek met beperkt mandaat) om een compleet beeld te krijgen van
de gang van zaken rond de inkoop van PBM, met de keuzes die daarin zijn gemaakt en
waarom, en dat aan de Kamer overleggen?7
Antwoord 4
De toenmalig Minister voor MZS heeft uw Kamer op 8 juni8 en 18 juni jl. geïnformeerd dat het onderzoeksbureau gevraagd is onafhankelijk en
onpartijdig onderzoek te verrichten naar de inkoop van PBM voor de zorg. Het is van
belang dat er door het uitvoeren van dit onderzoek volledige openheid komt over de
gang van zaken en de onderste steen bovenkomt. Daarom richt het onderzoek zich niet
alleen op het onderzoeken van de overeenkomst met Hulptroepen Alliantie (HA) en/of
Relief Goods Alliance B.V. (RGA), maar op alle overeenkomsten. De tweede fase van
het onderzoek zal zich hierbij – zoals in de brief van 18 juni jl. toegelicht – specifiek
richten op de bredere kwestie van de inkoop van PBM tijdens de coronacrisis en ieders
rol en verantwoordelijkheid daarin. Om ervoor te zorgen dat het beeld van de gang
van zaken over de inkopen van PBM zo compleet mogelijk wordt, heeft de toenmalig Minister
in dezelfde brief genoemd dat het onderzoeksbureau de ruimte krijgt om de reikwijdte
van het onderzoek uit te breiden om waar mogelijk alle signalen te kunnen onderzoeken.
Hiermee kan ook gedurende het onderzoek nieuwe informatie in het onderzoek worden
betrokken.
Tot slot wijs ik u – zoals ik in mijn brief van 9 augustus jl.9 heb toegelicht – nogmaals op het in augustus jl. geopende online meldpunt – www.meldpuntinkopenPBM.nl – waar direct betrokken partijen signalen van mogelijke onregelmatigheden bij de
inkoop van PBM aan het onderzoeksbureau kunnen melden.
Vraag 5
Kunt u het integrale advies beschikbaar stellen van de landsadvocaat over het convenant
van deelnemers van het Landelijk Consortium Hulpverlening (LCH), de relatie van het
LCH tot de leveranciers en de juridische mogelijkheden om leveranciers aan te spreken
bij vermoedelijke onregelmatigheden?
Antwoord 5
Ik verwijs u naar de bijlage «Advies LCH en convenant» van de landsadvocaat.
Vraag 6
Heeft u separaat van het advies aan de landsadvocaat aanvullend onderzoek laten doen
naar de juridische complicaties van het onderzoek? Zo ja, kunt u dit beschikbaar stellen?
Antwoord 6
De landsadvocaat is gevraagd advies te geven over de juridische complicaties van het
onderzoek. Ik stuur uw Kamer dit advies toe indien dit gereed is.
Vraag 7
Kunt u bevestigen dat het van wezenlijk belang is om per geval te beoordelen hoe partijen
ieder afzonderlijk zijn betrokken bij de inkoop van PBM, nu een generieke duiding
volgens het advies van de landsadvocaat niet volstaat om eventuele onregelmatigheden
te specificeren en leveranciers daarop aan te spreken?
Antwoord 7
Ja, dat kan ik bevestigen. Zoals in het bijgevoegde10 document «Advies LCH en convenant» van de landsadvocaat staat opgenomen, is het bij
de inkoop van PBM door het LCH niet steeds duidelijk wie bij de inkopen partij waren.
Per geval dient te worden vastgesteld welke ondernemingen/instellingen of privépersonen
partij zijn geweest. Bovendien kan niet in algemene zin worden gezegd jegens wie een
partij, die het convenant van het LCH tekende, verplichtingen op zich nam. Verder
bestaat onduidelijkheid of leveranciers het convenant hebben getekend en dus of de
kernwaarden van het LCH voor hen golden. Over deze elementen zal per geval op basis
van verder onderzoek uitsluitsel moeten worden verkregen over de vraag hoe partijen
zijn betrokken bij de inkoop van PBM.
Vraag 8
Kunt u aangeven welke vertraging de drie fasen van het onderzoek oplopen en waar deze
aan valt toe te schrijven?
Antwoord 8
In mijn brief van 15 september jl. heb ik u gemeld dat de afgelopen periode helaas
duidelijk is geworden dat de oplevering per fase van het onderzoek later zal zijn.
Om de onderste steen boven te laten komen is aanzienlijk meer tijd nodig dan eerder
in de brief van 18 juni jl. is genoemd. De omvang en complexiteit van de werkzaamheden
zijn namelijk onderschat. Het onderzoeksbureau geeft aan dat het eerst moet beschikken
over de voor het onderzoek relevante data om een reële inschatting te kunnen maken
van de oplevertermijnen van de onderzoeksresultaten. In dezelfde brief van 15 september
jl. heb ik toegezegd uw Kamer – na de overdracht van de data – nader over de voortgang
van het onderzoek te informeren en dat ik ernaar streef dit in de tweede helft van
oktober a.s. te doen. Daarbij heb ik opgemerkt dat het onderzoeksbureau mij heeft
laten weten dat niet uit te sluiten valt dat ook op dat moment nog niet duidelijk
is wanneer het onderzoeksbureau de resultaten van het onderzoek naar de overeenkomst
met HA en/of RGA en de overige twee fases kan opleveren.
Vraag 9
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Antwoord 9
Uw vragen heb ik afzonderlijk beantwoord.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.