Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Wuite en Bromet over de gecombineerde 22ste/23ste/24ste periodieke rapport van het Committee on the Elimination of Racial Discrimination over het Koninkrijk der Nederlanden
Vragen van de leden Wuite (D66) en Bromet (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de gecombineerde 22ste/23ste/24ste periodieke rapport van het Committee on the Elimination of Racial Discrimination over het Koninkrijk der Nederlanden (ingezonden 7 september 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Knops (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
12 oktober 2021).
Vraag 1
Bent u bekend met het gecombineerde 22ste/23ste/24ste periodieke rapport van het Committee
on the Elimination of Racial Discrimination over het Koninkrijk der Nederlanden?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 3
Wat is uw reactie op de kritiek die de commissie uit over onder meer de voorwaarden
die Nederland stelt aan de coronasteun aan Curaçao, Aruba en Sint Maarten en dat deze
nadelig uitpakken voor de eilanden?
Bent u bereid de zorgen van de commissie te betrekken bij het toekennen van volgende
tranches?
Antwoord 2 en 3
De commissie spreekt zorgen uit over het feit dat er voorwaarden verbonden zijn aan
de financiële support voor de landen gedurende de Covid-19 pandemie, waardoor de financiële
steun minder gunstig was vergeleken met Europees Nederland. Het Koninkrijk bestaat
uit vier autonome landen, met overheden die zelf verantwoordelijkheid dragen voor
het welzijn van hun inwoners. Die autonomie brengt ook met zich mee dat er verschillen
in aanpak zijn in tijden van een crisis en dat er verschillend kan worden gereageerd
op uitdagingen die zich tijdens een crisis presenteren. Niettemin staan de landen
elkaar tijdens zulke crises binnen het Koninkrijk zoveel mogelijk bij en bieden zij
elkaar hulp en bijstand. Nederland heeft dat bij COVID-19 gedaan door middel van voedselhulp
en medische hulp. Daarnaast lenen de Caribische landen bij Nederland tegen 0% rentef,
de zogeheten liquiditeitssteun. Ik wil in dit verband opmerken dat bij het begin van
de crisis de eerste tranche liquiditeitssteun zonder aanvullende voorwaarden is verstrekt.
Verder deel ik het beeld niet dat de aan liquiditeitssteun verbonden voorwaarden zouden
leiden tot een grotere sociale en economische ongelijkheid in het Koninkrijk. Het
is, zoals ook de Raad van State heeft gesteld in zijn advies inzake het voorstel van
Rijkswet COHO, gebruikelijk dat bij financiële ondersteuning van landen voorwaarden
worden gesteld, niet alleen met het oog op een goede besteding van de daarmee gemoeide
middelen, maar ook met het oog op het bereiken van bepaalde beleidsdoelen, zoals verbetering
van de overheidsfinanciën en versterking van de economische structuur. De hervormingen
beogen die ongelijkheid juist weg te nemen en de bevolkingen van Aruba, Curaçao en
Sint Maarten toekomstperspectief te bieden. Daarnaast moeten deze hervormingen zorgen
voor een sociale en economische impuls, waardoor de landen op termijn ook bij crises
economisch weerbaar en zelfredzamer worden. Bij het toekennen van volgende tranches
zal dat steeds het uitgangspunt zijn.
Vraag 4
Wat is uw reactie op de aanbeveling om maatregelen te nemen tegen discriminatie van
Caribische Nederlanders en gelijke behandeling te bevorderen tussen Europese en Caribische
Nederlanders?
Antwoord 4
Allen die zich in Nederland – inclusief Caribisch Nederland – bevinden, worden in
gelijke gevallen gelijk behandeld en discriminatie is niet toegestaan (artikel 1 van
de Grondwet). De commissie raadt aan om maatregelen te nemen om de gelijkwaardigheid
tussen Europees Nederland en Caribisch Nederland te borgen. Het kabinet heeft in de
kabinetsreactie Raad van State/IBO het principe van «comply or explain» vastgelegd. Het doel van dit principe is het bereiken van een gelijkwaardig effect
met als uitgangspunt een gelijkwaardig voorzieningenniveau binnen de mogelijkheden
van de Caribische context. Dit principe is ook toegepast bij de steunmaatregelen in
het kader van COVID-19, waarbij een vergelijkbare benadering is gekozen voor Europees
en Caribisch Nederland.
Eerder is al geconstateerd dat de bestrijding van discriminatie in Nederland versterking
behoeft. Daarin maak ik geen onderscheid tussen Europees Nederland en Caribisch Nederland.
Dat betekent bijvoorbeeld dat Caribisch Nederland vanzelfsprekend tot het werkveld
zal behoren van de op 15 oktober a.s. aantredende Nationaal Coördinator tegen Discriminatie
en Racisme (NCDR). Een belangrijke taak van de NCDR zal zijn om samen met alle betrokken
partijen en organisaties tot een Nationaal programma te komen. Dit Nationaal programma
zal gelden voor het hele land Nederland. Met het oog op bijzondere omstandigheden
waardoor deze openbare lichamen zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel
van Nederland (artikel 132a, vierde lid, Grondwet) kan dit op onderdelen leiden tot
maatwerk binnen het Nationaal programma, maar de inzet op het bestrijden van discriminatie
zal net zozeer gericht zijn op Caribisch Nederland.
De landen hebben discriminatie op eenzelfde wijze als Nederland verboden in hun eigen
Staatsregelingen. De aanpak van discriminatie binnen de landen is daarmee hun eigen
constitutionele opdracht.
Vraag 5
Wat is uw reactie op de aanbeveling om dialoog te bevorderen en er voor te zorgen
dat bewoners van het Caribische deel van het Koninkrijk zeggenschap krijgen in de
besluitvormingsprocessen over zaken die hen aangaan, zoals Rijkswetten?
Antwoord 5
Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat uit vier landen die autonoom zijn. De Staten
van de drie Caribische landen worden gekozen door de bewoners van de landen en vertegenwoordigen
de bewoners van de landen. In het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden is de
rol van de landen bij rijkswetgeving beschreven. Bij de parlementaire behandeling
worden de Staten in de gelegenheid gesteld hun opvatting over het wetsvoorstel in
te brengen. Het is aan de Staten zelf om, indien zij dat nodig achten, de maatschappij
bij hun oordeelsvorming over het wetsvoorstel te betrekken.
Vraag 6 en 7
In hoeverre bent u het eens met de constatering van de commissie dat klimaatverandering
de mensenrechten van de meest kwetsbare mensen in de Caribische delen van het Koninkrijk
onder druk zet?
In hoeverre bent u van mening dat een Koninkrijksbreed klimaatfonds middelen beschikbaar
zou moeten stellen om investeringen in klimaatadaptie en tegen klimaatverandering
te doen in de Caribische delen van het Koninkrijk?
Antwoord 6 en 7
Zoals hiervoor reeds is opgemerkt bestaat het Koninkrijk uit vier autonome landen
die zelf verantwoordelijkheid dragen. Het huidige kabinet stelt zich daarom op het
standpunt dat deze eigen verantwoordelijkheid zich verzet tegen oprichting van een
Koninkrijksbreed klimaatfonds, zoals onlangs nog verwoord in reactie op vragen in
het schriftelijk overleg over het AIV-advies «Veiligheid en rechtsorde in Caribisch
gebied» (35 570 IV, nr. 34).
Vraag 8
Deelt u de mening dat het Statuut niet hervormd hoeft te worden? Zo ja, hoe verhoudt
dit zich tot de uitvoering van de motie van Raak c.s. om taken en verantwoordelijkheden
nader te specificeren (Kamerstuk 35 099 (R2114), nr. 23)?
Antwoord 8
Op dit moment zie ik geen onmiddellijke noodzaak tot herziening van het Statuut. Tegelijkertijd
wil ik ook niet vooruitlopen op de werkzaamheden van de werkgroep die zich gaat buigen
over de uitvoering van de motie Van Raak. Deze werkgroep, die bestaat uit ambtelijke
vertegenwoordigers van de vier landen van het Koninkrijk, gaat in november formeel
van start.
Vraag 9
Wat is uw opvatting over de stelling van de commissie dat het proces van dekolonisatie
nog niet voltooid is?
Antwoord 9
Met die stelling ben ik het oneens. Zoals ik de Kamer in 2019 heb laten weten, is
het standpunt van de regering dat het proces van dekolonisatie in juridische zin ten
einde kwam toen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen in 1954 uit vrije wil
de nieuwe rechtsorde van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden aanvaardden
(Kamerstuk 2019D38013, nr. 133) Met deze aanvaarding bereikten de Nederlandse Antillen
– waar Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba destijds deel
van uitmaakten – volledig zelfbestuur in de zin van artikel 73 VN-Handvest. De overeengekomen
rechtsorde van het Statuut kreeg in 1955 internationale erkenning van de Algemene
Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in Resolutie 945, waarna Suriname en de
Nederlandse Antillen werden verwijderd van de lijst van niet-zelfsturende gebieden
van de VN.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.W. Knops, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.