Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 927 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2022)
Nr. 7
VERSLAG
Vastgesteld 7 oktober 2021
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand
wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal
hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel
voldoende voorbereid
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Lips
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2022 en hebben
een aantal opmerkingen en vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2022 en vragen
op welke wijze invulling is gegeven aan het vaak gedeelde voornemen om het belastingstelsel
te vereenvoudigen.
Deze leden vragen voorts waarom in de sleuteltabel geen tariefsleutel voor het box
2-tarief is opgenomen. Tevens vragen deze leden welke flankerende maatregelen zouden
moeten worden genomen in het box 2-domein om de opbrengst van een tariefsverhoging
effectief te maken.
De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze rekening is gehouden met de indicatoren
van brede welvaart bij het opstellen van de Belastingplanmaatregelen. Deze leden vragen
tevens op welke manier de motie Van Weyenberg1 invulling heeft gekregen bij de vormgeving van dit Belastingplanpakket en overig
fiscaal beleid van het afgelopen jaar. Deze leden vragen of de aanpassing van de arbeidskorting
een doelmatige aanpassing is, aangezien ook veel andere groepen dan alleen alleenverdieners
daarvan profiteren. Deze leden vragen welke alternatieve knoppen zijn overwogen en
waarom niet is gebruik gemaakt van bijvoorbeeld de uitbetaalbaarheid van de algemene
heffingskorting om invulling te geven aan de wens om het verschil in belastingdruk
voor een- en tweeverdieners te verkleinen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2022. Gezien
de beperkingen die het demissionaire kabinet zichzelf heeft opgelegd is het pakket
relatief beperkt, maar bevat het volgens deze leden toch een paar belangrijke aanpassingen.
Deze leden hebben daarover enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Belastingplan
2022. Deze leden constateren dat de regering op het moment van schrijven van het Belastingplan
2022 demissionair is. Daarbij past een beleidsarm Belastingplan. Niettemin stellen
deze leden vast dat het een omvangrijk pakket is, waarin duidelijke keuzes worden
gemaakt.
Wat betreft de leden van de PvdA-fractie zijn dit niet de juiste keuzes. Er heerst
een wooncrisis in Nederland. Maatregelen die helpen deze te beteugelen kunnen niet
wachten. Daar horen in de visie van deze leden bij uitstek ook fiscale maatregelen
bij. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering niet ervoor heeft gekozen
om de verhuurderheffing significant te verminderen of per saldo af te schaffen in
plaats van een beperkte verlaging. Voorts vragen deze leden waarom de regering er
niet voor heeft gekozen om beleggers en speculanten eerlijk te belasten, zoals met
een Prins Bernhardbelasting.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de strijd tegen belastingparadijzen langzaam
op gang komt. Deze leden constateren dat de conditionele dividendbelasting op dividenden
naar belastingparadijzen pas over enkele jaren ingaat. Waarom heeft de regering er
niet voor gekozen deze dividendbelasting met ingang van 2022 van kracht te laten zijn?
Deze leden constateren voorts dat deze heffing niets doet tegen ontvangsten uit belastingparadijzen.
Het kan dus nog altijd aantrekkelijk zijn voor Nederlanders om via belastingparadijzen
elders te investeren. Dit gebeurt op grote schaal door vermogenden en mensen in de
financiële sector. Heeft de regering overwogen de deelnemingsvrijstelling af te schaffen
voor belangen in entiteiten in belastingparadijzen en voorts een separaat, hoger tarief
toe te passen op dividenden en vermogenswinsten uit dergelijke vennootschappen?
De leden van de PvdA-fractie waarderen het beleid dat wel is ingezet: bronbelastingen
en verscherpte maatregelen tegen belastingontwijking zullen naar de mening van deze
leden ongetwijfeld effect hebben. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering
onderzoekt hoe de trustsector kan worden afgeschaft. De Minister van Financiën opperde
dit na meermaals moties van deze strekking van de leden van de PvdA-fractie te hebben
ontraden. Betekent dit een koerswijziging en welk tijdpad ziet de regering hiertoe?
De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat er weinig wordt gedaan op het gebied
van koopkracht. Ondanks het krachtige herstel van de economie is de koopkrachtontwikkeling
neutraal. Waarom koos de regering er aanvankelijk voor wel lastenverlichting aan het
bedrijfsleven te bieden, maar niet aan huishoudens? Wat betekent de aangenomen motie
Hermans2 voor de koopkrachtontwikkeling? Onderkent de regering dat gedurende de regeerperiode
lagere inkomens en gepensioneerden in koopkracht zijn achtergebleven ten opzichte
van werkenden met een hoger inkomen?
De leden van de PvdA-fractie vragen of dit bewust beleid was en zo ja, waarom de regering
hiervoor heeft gekozen. Is de regering bereid alsnog een substantieel bedrag uit te
trekken voor koopkrachtverbetering van werkenden met een lager inkomen en niet-werkenden
om zo het in vier jaar opgebouwde verschil te verkleinen?
Waarom heeft de regering er voorts niet voor gekozen het minimumloon te verhogen,
terwijl dit een breed gedragen wens is uit de Kamer en de samenleving?
De leden van de PvdA-fractie menen dat voor veel huishoudens de energierekening deze
winter sterk zal oplopen. Dit heeft de maken met hoge gasprijzen. Deze leden vragen
of de regering bereid is via de energiebelasting een forse bijdrage te leveren aan
het beheersbaar houden van de energierekening. De leden van de PvdA-fractie wijzen
in het bijzonder op mensen die in slecht geïsoleerde huurwoningen wonen en die zelf
geen mogelijkheden hebben om hun situatie te verbeteren.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2022. Deze leden
hebben hierover enkele vragen.
De leden van de GroenLinksfractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze
leden hebben daarbij nog enkele vragen. Bovendien hebben deze leden nog een aantal
vragen over het belastingbeleid in de brede zin.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Belastingplan
2022. Deze leden onderstrepen in algemene zin de ambitie van de regering om met een
aantal concrete maatregelen de koopkrachtontwikkeling gelijkmatiger te verdelen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Belastingplan
2022. Zij hebben daarover enkele vragen.
Het lid Omtzigt dankt de regering voor de wetsvoorstellen in het kader van het Belastingplan
2022. Het is in zijn visie goed dat het Belastingplan een stuk minder beleid bevat
dan andere jaren. Dat is goed voor de Belastingdienst maar ook goed voor de samenleving.
De uitvoeringstoetsen laten wel een fors aantal rode vlaggen zien en dat baart zorgen
bij de Belastingdienst. Is de regering bereid om per rode vlag aan te geven welke
zaken gedaan worden om te ze te mitigeren?
Opzet algemeen deel
Inkomensbeleid
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten welke onderzoeken,
informatie of resultaten zijn gebruikt voor het bepalen van de genomen maatregelen
(zoals bijvoorbeeld het langzamer afbouwen van de arbeidskorting) voor het gelijkmatiger
verdelen van de koopkrachtontwikkeling over verschillende groepen. En of hier bepaalde
factoren zoals nasleep van de coronacrisis en de inflatie zijn meegenomen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de lastenontwikkeling voor burgers
en bedrijven volgend uit dit belastingplan kan toelichten.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de totale lastenmutatie volgend
uit dit belastingplan voor het bedrijfsleven kan schetsen en met hoeveel de lasten
voor het bedrijfsleven per saldo dalen of stijgen vanwege dit pakket.
Deze leden vragen of de regering kan toelichten welke mogelijke gedragseffecten de
regering ziet met betrekking tot maatregelen die zien op aanpassingen van de tarieven
in de inkomstenbelasting, de verlaging van de inkomensafhankelijke combinatiekorting
en het minder snel afbouwen van de arbeidskorting.
De leden van de VVD-fractie vragen tot slot of de regering een toelichting kan geven
of de veranderingen in de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) effect hebben
op het structurele arbeidsaanbod.
De leden van de D66-fractie vragen de regering naar het algemene koopkrachtbeeld voor
verschillende inkomensgroepen. Tevens vragen deze leden naar overzicht van belastingdrukverdeling
over vermogens van huishoudens met oplopende omvang, waarbij net als bij de inkomensplaatjes
rekening wordt gehouden met verschillende type huishoudens en verschillende type vermogenssamenstellingen.
De leden van de PVV-fractie wijzen erop dat volgens het Centraal Planbureau de koopkracht
in 2021 slechts beperkt stijgt en in 2022 vooralsnog niet, terwijl de economie onverminderd
doorgroeit.3 Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven welke opties zijn verkend
om een groter gedeelte van de economische groei aan te wenden voor koopkrachtverbetering
van burgers, wat de budgettaire aspecten waren van die maatregelen en waarom de regering
niet heeft gekozen voor extra koopkracht verbeterende maatregelen?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering een aantal maatregelen neemt
in het kader van inkomensbeleid, onder andere om ervoor te zorgen dat de koopkrachtontwikkeling
gelijkmatiger wordt verdeeld. Zo wordt de arbeidskorting langzamer afgebouwd om het
verschil tussen eenverdieners en tweeverdieners kleiner te maken.
Nu vragen de leden van de CDA-fractie de regering wat de regering in de afgelopen
periode nog meer heeft gedaan om de hoge marginale druk voor eenverdieners ten opzichte
van alleenstaanden en tweeverdieners te verlagen. Kan de regering hierop een toelichting
geven? Kan de regering een overzicht geven van de marginale druk voor alleenstaanden,
alleenverdieners en tweeverdieners in voorbeeld huishoudsamenstellingen met twee kinderen
voor 2021 en 2022?
Het valt deze leden op dat er nagenoeg niets veranderd voor spaarders in box 3. Kan
de regering aangeven waarom hierin geen wijzigingen plaatsvinden en nog steeds de
onterechte situatie blijft bestaan dat spaarders over een forfaitair rendement afrekenen,
terwijl de rente in sommige gevallen negatief is? Deze leden vragen of de regering
hier geen urgentie tot aanpassing ziet.
De leden van de CDA-fractie willen nu graag zo snel mogelijk doorpakken op het doorvoeren
van de heffing op werkelijk rendement waar dat haalbaar blijkt, namelijk op betaal-
en spaarrekeningen. Daar zit naar de mening van deze leden het meest urgente probleem.
Is de regering het met deze leden eens dat dit snel op te lossen zou moeten zijn,
getuige de diverse onderzoeken die hebben aangetoond dat dit goed uitvoerbaar is en
bijdraagt aan rechtvaardiger beleid?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering er dit jaar voor kiest zeer
beperkt inkomensbeleid te voeren. Als motivering stelt de regering daarbij dat met
de steunpakketten burgers worden ondersteund in hun inkomen. De leden van de PvdA-fractie
steunen op hoofdlijnen de steunpakketten en achten de kans groot dat zonder de steunpakketten
de economische schade aanzienlijk groter was geweest. Kan de regering echter uiteenzetten
hoeveel van de steunpakketten is gegaan naar inkomensondersteuning aan burgers? Welk
deel is gegaan naar ondersteuning voor bedrijven? Acht de regering het redelijk wel
lastenverlichting voor het bedrijfsleven voor te stellen, maar koopkrachtverbetering
voor huishoudens tegelijkertijd uit te sluiten?
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering wat per saldo de koopkrachteffecten
zijn voor gezinnen van het verlagen van de IACK en de maatregelen uit de Wet betaald
ouderschapsverlof. Wat betekenen deze maatregelen per saldo voor de werkgelegenheid?
Deze leden vragen voorts welk doel de regering had met de introductie van de «vlaktaks»?
Is de regering van mening dat het stelsel eenvoudiger is geworden? Onderkent de regering
dat de regering de afbouw van heffingskortingen gebruikt om de marginale druk te beïnvloeden
en de lastendruk van verschillende groepen te beïnvloeden? Was het stelsel met duidelijke
progressieve tarieven niet juist transparanter?
De leden van de SP-fractie vragen de regering of de verlaging van de IACK enkel wordt
doorgevoerd om het wetsvoorstel Wet betaald ouderschapsverlof te dekken. Deze leden
vragen of dit ook wordt gedaan om de belastingdruk tussen een- een tweeverdieners
gelijker te trekken en in hoeverre dit het geval is door de voorgestelde maatregel.
Kan de regering nog eens aangeven welke mogelijkheden er zijn om de belastingdruk
van een- en tweeverdieners gelijker te maken?
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat koopkrachtberekeningen en -plaatjes
geen rekening houden met het niet-gebruik van toeslagen. Deze leden vragen de regering
daarom in te gaan op welke verbeteringen er mogelijk zijn om zowel koopkrachtberekeningen
te verbeteren als in het tegengaan van het niet-gebruik van toeslagen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat er enkele maatregelen zijn genomen om de koopkracht
van eenverdieners te verhogen en om de belastingkloof tussen een- en tweeverdieners
te verkleinen. Toch resteert na deze maatregelen een even grote kloof als in het voorgaande
jaar en daalt de koopkracht van eenverdieners volgens de Macro Economische Verkenning
van het Centraal Planbureau met 0,2 procent. Opnieuw gaan eenverdieners er volgend
jaar het meest op achteruit. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om aanvullende
maatregelen te nemen om de koopkracht van eenverdieners te verbeteren en de belastingkloof
tussen een- en tweeverdieners te verkleinen?
Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie of de regering het met deze leden eens
is dat de belastingkloof tussen een- en tweeverdieners geen recht doet aan de draagkracht
van eenverdienersgezinnen. Hoe heeft de regering bij het inkomensbeleid in dit Belastingplan
rekening gehouden met de draagkracht van de verschillende huishoudensgroepen?
De leden van de SGP-fractie vragen tot slot wat de werkgelegenheidseffecten zijn van
de verlaging van de Inkomensafhankelijke Combinatiekorting.
Het lid Omtzigt constateert dat de stijging van de energieprijzen fors is. Kan de
regering in samenwerking met het NIBUD voor drie of vier voorbeeldhuishoudens aangeven
hoe hoog de energierekening is in 2020, 2021 en 2022 en daarbij ook zeker een huurder
met laag inkomen meenemen die in een woning woont met energielabel E/F? Kan de regering
de uitgewerkte voorbeelden aan de Kamer doen toekomen samen met een appreciatie tot
hoeveel energiearmoede dit leidt in 2022 en of de regering nog bereid is aanvullende
maatregelen te nemen.
Aanpassing cap in de bijtelling voor emissievrije personenauto’s
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering bij de voorgestelde aanpassing op
dit punt de situatie dat autoprijzen potentieel harder kunnen stijgen of dalen dan
voorzien heeft overwogen. En of hierbij een evaluatie zal plaatsvinden of met deze
aanpassing daadwerkelijk de aankoop van goedkopere emissievrije automodellen uit de
lagere marktsegmenten wordt gestimuleerd. Welke data/parameters zullen worden gehanteerd
ter beoordeling hiervan? Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of de regering
kan toelichten waarop de verlaging in twee stappen en de bedragen van deze verlaging
(van 35.000 euro naar 30.000 euro) zijn gebaseerd?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een brede appreciatie kan geven
op het Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO)-rapport «Schoon wagenpark vraagt om méér naast «stekkersubsidie»».
Milieu en klimaat zijn in de ogen van deze leden gebaat bij doelgerichtere autobelastingen
voor het gehele wagenpark. Kan de regering ingaan op de bevindingen/conclusies ervan?
Hoe kijkt de regering naar de import- en exportstromen van gebruikte auto’s en de
invloed daarvan op de effectiviteit/doelmatigheid van de autobelastingen?
De leden van de PVV-fractie lezen in het Belastingplan 2022 dat de regering stelt
dat de klimaatopgave urgent is. Kan de regering aangeven aan deze leden wat onder
urgentie verstaan dient te worden en waaruit die urgentie blijkt? Kan de regering
aan de leden van de PVV-fractie aangeven wat de direct merkbare gevolgen zouden zijn
voor het globale en Nederlandse klimaat indien emissievrije auto’s niet fiscaal gestimuleerd
zouden worden? Welke concrete en meetbare effecten vloeien voort uit de fiscale stimulering
van auto’s voor het klimaat? Kan de regering die winst uitdrukken in euro’s?
Hoeveel levert elke geïnvesteerde euro in fiscale stimulering van emissievrije auto’s
de schatkist op en hoe wordt die winst aangewend?
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven hoeveel van de fiscaal via
de bijtelling gestimuleerde auto’s behouden blijven voor de Nederlandse tweedehands
markt en worden verkocht aan Nederlandse particulieren? Hoeveel van de fiscaal via
de bijtelling gestimuleerde auto’s worden geëxporteerd? Kan de regering naast aantallen
tevens de daarmee gemoeide bedragen weergeven?
De leden van de CDA-fractie lezen dat in de periode 2022–2025 77.000 emissievrije
auto’s meer verkocht zullen worden dan de bandbreedte van 15.000 per jaar, zoals volgens
het in het Klimaatakkoord vastgelegde pad. Kan de regering toelichten in hoeverre
dit een gevolg is van het Europese bronbeleid of van het stimulerende Nederlandse
beleid? Hoeveel emissievrije auto’s zouden er naar de verwachting van de regering
zijn verkocht als er alleen Europees bronbeleid was? In hoeverre zou naar de verwachting
van de regering het aantal emissievrije autoverkopen in de desbetreffende periode
teruglopen als niet 600 miljoen euro extra zou worden geïnvesteerd? Wat is de onzekerheidsfactor
rondom de cijfers op basis waarvan deze aanpassingen worden gedaan en in hoeverre
is er door de jaren bijstelling mogelijk?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de verlaagde cap in de bijtelling ertoe zal
leiden dat er meer emissievrije auto’s in het goedkopere marktsegment zullen worden
verkocht. Dit zou ook een positief effect hebben op de tweedehands markt. Kan de regering
een inschatting maken na hoeveel jaar deze emissievrije auto’s gemiddeld op de tweedehands
markt zullen verschijnen? Zijn er naar verwachting van de regering de komende jaren
voldoende emissievrije auto’s in het lagere segment beschikbaar om de verwachte vraag
aan te kunnen?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering tot slot waarom ervoor is gekozen om
het verlies aan fossiele belastinginkomsten op te tellen bij de stimuleringskosten
van elektrisch vervoer, terwijl dit bij andere energietransities niet op die manier
wordt gedaan.
De leden van de PvdA-fractie achten het bewijs groot dat de adoptie van elektrisch
rijden sneller gaat dan aanvankelijk gedacht. Dit is in hun ogen zeer goed nieuws.
Deelt de regering de mening van deze leden dat dit een andere visie op autobelastingen
vraagt dan de door de actualiteit ingehaalde huidige systematiek? In hoeverre liggen
indirecte subsidies via lagere bijtellingstarieven nog voor de hand en kan niet beter
worden gekozen voor directe subsidie met vaste bedragen zodat dure zware auto’s niet
meer worden gesubsidieerd dan echt zuinige lichtere auto’s? Welke maatregelen kunnen
nog worden getroffen om de laadinfrastructuur te versterken? De leden van de PvdA-fractie
vragen voorts hoe ervoor gezorgd kan worden dat elektrische auto’s meer beschikbaar
komen op de tweedehandsmarkt en zo min mogelijk worden geëxporteerd.
De leden van de SP-fractie achten het wenselijk dat er meer ruimte komt voor particuliere
automobilisten en tegelijkertijd de focus minder komt te liggen bij de zakelijke rijders.
Bovendien blijven de leden van de SP-fractie erop wijzen dat de aanschaf van nieuwe
emissievrije voertuigen en de daartoe ingerichte subsidieregelingen nog steeds voor
veel inkomensgroepen niet toegankelijk zijn, ook niet na de voorgestelde verlaging
van de catalogusprijs naar 30.000 euro per voertuig voor de geldende korting op de
bijtelling. Juist de verkoop van tweedehands elektrische voertuigen zou daarom wat
de leden van de SP-fractie betreft gestimuleerd moeten worden, zeker nu er steeds
meer relatief betaalbare voertuigen uit de tweede generatie emissievrije voertuigen
op de markt komen. Deelt de regering deze mening en zo ja, hoe kan dit worden vormgegeven
bij de verdere invulling van de hoogte van de subsidiebedragen? Voorts vragen deze
leden aan de regering om te reageren op de bevindingen van onderzoeksinstituut TNO
dat vaststelde dat nog steeds veel gesubsidieerde leaseauto’s verdwijnen naar de buitenlandse
markt waardoor het geïnvesteerde belastinggeld maar voor de helft effectief wordt
besteed.
De leden van de SP-fractie vragen de regering voorts of het klopt dat wordt verwacht
dat de additionele 600 miljoen euro 0,5 Mton CO2-winst oplevert in de periode 2022–2025
en 1,3 Mton in de periode 2022–2030. De leden vragen de regering inzicht te geven
in de CO2-winst die andere maatregelen zouden kunnen opleveren. Welke CO2-winst is
er bijvoorbeeld wanneer de 600 miljoen euro wordt aangewend om sociale huurwoningen
te isoleren of wanneer de 600 miljoen euro wordt aangewend om zonnepanelen op daken
te leggen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering nader kan toelichten hoeveel
de milieueffecten van deze maatregelen bijdragen aan de klimaatdoelen.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat met deze maatregel uitvoering
wordt gegeven aan een onderdeel van het fiscale stimuleringspakket van het Klimaatakkoord
voor emissievrije auto’s. Deze leden zien deze extra investering als een mooi onderdeel
van het substantiële bedrag aan klimaatuitgaven. Tegelijkertijd is de uitbreiding
van deze subsidiepot nog niet genoeg. Ook de precieze bijdrage aan het behalen van
de klimaatdoelen blijft onduidelijk. Kan de regering daarom nog eens uitweiden over
de vraag hoe(veel) deze stappen op het gebied van autofiscaliteit bijdragen aan het
behalen van klimaatdoelen, ook na 2025? In hoeverre dringen deze maatregelen uitstoot
nog verder terug? Hoe worden de klimaatdoelen behaald als de regering in de paragraaf
CO2-effect ook vermeldt dat verkoop van emissievrije auto’s harder gaat ten opzichte
van de verwachtingen bij de inwerkingtreding van de maatregel. Is dat alleen in het
goedkope segment zo? Hoe verhouden deze maatregelen zich tot een mogelijke derving
als het gaat om opbrengsten van de belasting op motorvoertuigen? Dit roept naar de
mening van deze leden immers vragen op over de houdbaarheid van belastinggrondslagen
in tijden van grote transitievraagstukken. Ook vragen deze leden de regering of de
regering kan specificeren waar de extra opbrengsten als gevolg van deze maatregel
precies terecht zullen komen en om wat voor subsidiepot voor emissievrije auto’s dit
gaat.
De leden van de fractie van de ChristenUnie benadrukken in het licht van de op dit
punt voorgestelde maatregel het belang van (een snelle invoering van) kilometerbeprijzing.
Er is langer een trend dat gesubsidieerde, schone auto’s naar het buitenland verdwijnen
en de vieze buitenlandse auto’s gretig aftrek vinden op de Nederlandse markt. Hoe
zet de regering erop in om deze trend te keren? Wat is er tussentijds mogelijk en
wordt er in dit opzicht bijvoorbeeld ook gekeken naar de praktijk in België? Deelt
de regering de analyse dat een vorm van rekeningrijden kan bijdragen aan verdere emissievermindering
en hier snel werk van gemaakt zal moeten worden? Is deze impuls voor schone tweedehandsauto’s
voldoende? Tot slot benadrukken deze leden het belang van de doelstelling om in lijn
met het Klimaatakkoord vanaf 2030 alleen zero-emissiepersonenvoertuigen in de showroom
toe te staan.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de budgettaire kosten, welke uitstijgen boven
de verwachte kosten ten tijde van het Klimaatakkoord voorzien, 572 miljoen euro bedragen.
Tot welk bedrag daalt dit door de aanscherping van de cap in de bijtelling? Tevens
lezen deze leden dat de opbrengst van de aanscherping van de cap in de bijtelling
wordt gebruikt om de hogere budgettaire kosten van 572 miljoen euro te dekken. Klopt
het dat door de aanscherping het bedrag van 572 miljoen euro vermoedelijk zal dalen
waardoor de aanscherping eigenlijk meer oplevert dan nodig is?
Wat zijn de effecten van de verlaging van de cap in de bijtelling op de klimaatambitie?
Kan de regering per afzonderlijke maatregel in paragraaf 4 van de memorie van toelichting
aangeven wat het milieueffect (CO2-effect) is?
Het lid Omtzigt vraagt de regering hoeveel een ton bespaarde CO2-uitstoot kost bij deze regeling en of het niet veel gepaster is om deze 600 miljoen
euro extra subsidie naar elektrische auto’s niet uit te geven. Immers de rijksten
kregen heel veel subsidie op Tesla via de 0 procent bijtelling. De middenklasse krijgt
nu wat minder subsidie op wat meer betaalbare elektrische auto’s en de mensen met
een laag inkomen en krijgen straks helemaal geen subsidie wanneer elektrische auto’s
betaalbaar geworden zijn.
Verder verzoekt het lid Omtzigt de regering om een vergelijking tussen de kosten die
iemand maakt en de impliciete vergoeding die iemand krijgt voor reiskosten woon/werkverkeer.
Dit lid illustreert dit met de volgende voorbeelden:
1. Een leaserijder met een elektrische auto van 50.000 euro (registratie in 2019) en
rijdt 20.000 zakelijke kilometers en 10.000 privékilometers.
2. Een leaserijder met een dieselauto van 50.000 euro (registratie in 2019) en rijdt
20.000 zakelijke kilometers en 10.000 privékilometers.
3. Een werknemer die kilometervergoeding krijgt voor 20.000 zakelijke kilometers, bijvoorbeeld
een wijkverpleegkundige op het platteland.
4. Een werknemer die dagelijks 20 kilometer naar het werk rijdt voor een baan op minimumloonniveau
die geen enkele kilometervergoeding krijgt. Deze werknemers werkt op onregelmatige
tijden en kan geen gebruik maken van het openbaar vervoer.
Het lid Omtzigt verzoekt de regering vervolgens te reflecteren op de eerlijkheid en
de rechtvaardigheid van hoeveel elk van deze groepen zelf voor de kilometers betaalt
en hoeveel er wordt vergoed.
Ook vraagt het lid Omtzigt een update van de berekeningen van twee jaar geleden over
het verschil van de belastingdruk op een woningbouwcorporatie met sociale huurwoningen
en een particuliere verhuurder. Kan de regering die verschaffen?
Verhogen steunpercentages in de Milieu -investeringsaftrek (MIA)
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering het beoogde resultaat met het verhogen
van de steunpercentages in de milieu-investeringsaftrek zal evalueren en wanneer deze
evaluatie plaats zal vinden.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de regering kan toelichten wat er gebeurt
indien het budget voor deze milieu-investeringsaftrek besteed is voor het einde van
een bepaald jaar?
De leden van de D66-fractie vragen wat de Europeesrechtelijke risico’s zijn die kleven
aan het verhogen van de steunpercentages van de MIA. Deze leden vragen op welke wijze
wordt gekozen welke bedrijfsmiddelen in aanmerking komen voor de Milieulijst. Deze
leden vragen tevens of dit aangepaste beleid wordt geëvalueerd. Ook vragen deze leden
welke verwachte milieueffecten het ophogen van de steunpercentages heeft.
De leden van de fractie van D66 lezen dat de meerkosten van milieu-investeringen over
de gehele linie zijn gestegen en dat het daarom verstandig is om de steunpercentages
te verhogen. Deze leden vragen wat daarmee precies wordt bedoeld, omdat inherent aan
een aftrekpercentage is dat dit toch juist meegroeit met de prijs. Tevens vragen deze
leden op basis van welke bevindingen wordt geconcludeerd dat het laagste tarief van
de MIA niet effectief is.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe is bepaald dat
deze hogere steunpercentages zullen leiden tot betere circulaire en milieueffecten.
Ook vragen deze leden de regering wat de budgettaire gevolgen zijn als meer gebruik
zal worden gemaakt van de hogere MIA-aftrek dan het budget voor 2022 toestaat, omdat
het hogere tarief kan gelden voor kostbare investeringen. Wordt met deze hogere aftrekpercentages
ook bereikt dat circulaire economie investeringen die volgens de Rijksdienst voor
Ondernemend Nederland (RVO) nu vooral door grotere bedrijven worden gedaan, ook meer
zullen worden gedaan door kleinere bedrijven? Hoe wordt voorkomen dat niet alleen
grote bedrijven worden gestimuleerd met de MIA, maar ook het midden- en kleinbedrijf
als gevolg van kostbare bedrijfsmiddelen op de milieulijst?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering voorts waarom pas na inwerkingtreding
van de maatregel een kennisgeving wordt gedaan bij de Europese Commissie voor Categorie
I in de MIA die door de verhoging van de percentages buiten de netto ruimte onder
de vrijstellingsverordening valt. Wat zijn de gevolgen als deze aanpassing voor die
categorie niet geoorloofd zijn? Moet de MIA op investeringen gedaan onder die categorie
per 1 januari 2022 dan worden teruggedraaid? In hoeverre is dat redelijk naar ondernemers?
Wanneer verwacht de regering uitsluitsel van de Europese Commissie over deze categorie?
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering wat het totale budgettaire belang
is van de MIA voor en na de voorgestelde aftrekpercentagewijzigingen. Hoeveel CO2 wordt bespaard met de voorgestelde maatregel? In hoeverre is dubbele subsidiering
mogelijk en kan dit leiden tot een aftrek van meer dan 100 procent? Hoe komt het dat
de meerkosten van milieu-investeringen zijn gestegen? Wordt hier gerekend met een
bepaalde gasprijs, en zo ja, met welke gasprijs? In hoeverre kunnen bedrijven door
middel van regelgeving gestimuleerd worden milieu-investeringen te doen?
De leden van de SP-fractie vragen de regering preciezer, in aanvulling op de technische
briefing, toe te lichten hoe het kan dat het verhogen van de steunpercentages geen
budgettaire consequenties heeft. Ook vragen zij de regering wat de gevolgen zijn wanneer
het budget voor de MIA wordt overschreden. Deze leden lezen dat een overschrijding
mogelijk leidt tot aanpassing van de Milieulijst, maar vragen de regering hierop nader
in te gaan, onder meer op de timing, de wijze van besluitvorming en de afwegingen
die hierbij worden gehanteerd.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben begrip voor de rationale achter de milieu-investeringsaftrek.
Het is terecht dat er ingezet wordt op het rendabel maken van nu niet-rendabele investeringen
door het verhogen van de steunpercentages. Deze leden vragen de regering hoe deze
verhoging van de steunpercentages zich verhoudt tot de gestelde klimaatdoelen. Is
de voorgestelde verhoging voldoende of is een verdere verhoging uiteindelijk noodzakelijk?
Deze leden vragen de regering om te specificeren hoe het kan dat deze maatregel budgetneutraal
blijft. Hoe kan het dat het verhogen van steunpercentages niet tot meer kosten leidt?
Heeft de maatregel wel zin als de dekking als het ware bestaat uit het herindelen
van de Milieulijst waardoor het aantal mogelijke investeringen afneemt? Kan de regering
in het licht hiervan reflecteren op de precieze toegevoegde waarde? Tot slot vragen
deze leden waarom de regering ervoor heeft gekozen om niet óók iets te doen aan de
steunpercentages in de Energie-investeringsaftrek.
De leden van de Groep Van Haga vragen de regering hoe het kan dat het milieu-investeringsaftreksbudget
neutraal is als de percentages het komende jaar stijgen, wat zorgt voor een hogere
belastingaftrek voor ondernemers en dus minder belastinginkomsten voor de Staat.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de drie steunpercentages worden opgehoogd.
Worden de bedrijfsmiddelen waarvoor nu een percentage van 13,5 procent geldt op de
Milieulijst allemaal geplaatst in de categorie «27 procent»? Geldt hetzelfde voor
de bedrijfsmiddelen waar nu een percentage van 27 procent voor geldt: vallen die bedrijfsmiddelen
volgend jaar in de categorie »36 procent»?
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de budgettaire effecten van deze
maatregel. Uit de memorie van toelichting blijkt dat ondernemers financieel profijt
hebben van de ophoging van de steunpercentages. Tegelijk blijkt uit de ramingstoelichting
dat de budgettaire effecten nihil zijn. Hoe zijn deze twee verschijnselen met elkaar
te rijmen? Waar komt het financieel profijt voor ondernemers vandaan?
Vrijstelling voor Subsidie vaste lasten en Subsidie financiering vaste lasten startende
MKB-ondernemingen
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering op de hoogte is of goedkeuring is
verkregen of aangevraagd bij de Europese Commissie voor deze vrijstelling van subsidie
vaste lasten en subsidie financiering vaste lasten startende midden- en kleinbedrijf
(MKB)-ondernemingen voor de periode vanaf 1 oktober 2021?
Kan de regering aan de PVV-fractie aangeven wat de negatieve gevolgen zijn voor MKB-ondernemingen
in het onverhoopte geval dat de subsidieregelingen volgens de Europese Commissie kwalificeren
als staatsteun? Hoe voorkomt de regering dat MKB-ondernemingen lijden onder eventuele
kwalificaties van de Europese Commissie?
De leden van de CDA-fractie lezen dat voordat de definitieve regeling kan worden ingevoerd
goedkeuring moet worden verkregen van de Europese Commissie. Deze leden vragen de
regering of de maatregel reeds is voorgelegd voor de periode na het eerste kwartaal
van 2021 en wanneer naar verwachting goedkeuring zal worden verkregen. Ook vragen
deze leden de regering wat precies wordt verstaan onder startende MKB-ondernemingen
waarvoor de vrijstelling zal gelden, ook na de coronacrisis. Graag ontvangen deze
leden hierop een extra toelichting van de regering.
De leden van de PvdA-fractie achten het wenselijk dat COVID-steun wordt vrijgesteld
nu deze maatregelen compensatie vormen voor het wegvallen van inkomen en niet gezien
kunnen worden als winst. Deze leden vragen wanneer de Europese Commissie naar verwachting
een besluit zal nemen en of de regering verwacht dat dit besluit positief zal zijn.
Uitzondering fiscaal partnerbegrip voor toepassing inkomensafhankelijke combinatiekorting
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten wanneer de groep
binnenlandse belastingplichtigen, waarvoor het online voorlopige aangifteformulier
2022 niet kan worden aangepast, geïnformeerd zullen worden. Daarnaast vragen de leden
van de VVD-fractie op welke wijze de afbakening van deze groep volledig en juist gebeurt.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie of de regering kan toelichten welke verdere
maatregelen zijn getroffen om kwalificatieproblemen bij deze aanpassing te voorkomen.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de regering kan toelichten wanneer de
buitenlands belastingplichtigen, van wie de automatische toekenning van een voorlopige
aanslag voor het kalenderjaar 2022 wordt stopgezet, worden geïnformeerd.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie op welke wijze de regering de controle
op partnerschap na deze aanpassing zal uitvoeren. Hoe zal verder onbedoeld gebruik
of misbruik van de toepassing van inkomensafhankelijke combinatiekorting worden bestreden
of voorkomen?
Tot slot vragen deze leden of de regering uitgebreider kan ingaan op de uitvoeringstoets
en in kan gaan op de vraag hoe dit zich verhoudt met de uitvoering door de Belastingdienst
van fiscale maatregelen in het geheel.
De leden van de D66-fractie vragen of de veronderstelling klopt dat wanneer buitenlands
belastingplichtigen gebruik zouden kunnen maken van een vrije toerekening van bepaalde
inkomensbestanddelen op die manier over bepaald inkomen helemaal geen belasting zou
worden betaald in Nederland. Deze leden vragen of het klopt dat de Belastingdienst
hier al eerder over aan de bel had getrokken. Deze leden vragen tevens waarom niet
eerder iets met deze signalen van de Belastingdienst is gedaan. Deze leden vragen
voorts op welke wijze opvolging wordt gegeven aan signalen vanuit de Belastingdienst,
hoe deze signalen omhoog komen en of deze signalen op gestructureerde wijze een plek
krijgen in het besluitvormingsproces van de regering.
De leden van de D66-fractie vragen wat het gemiddelde bedrag is dat de groep buitenlands
belastingplichtigen is die via een voorlopige aanslag geen automatische toekenning
krijgen van een bedrag over 2022 en wat min of meer de bandbreedte daarvan is. Deze
leden vragen waar de verscherpte controle op ziet: de volledige populatie die IACK
claimt of een specifieke groep die daar binnen valt.
De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat de situaties dat buitenlands belastingplichtigen
onheus aanspraak konden maken op de IACK wordt aangepast. Deze leden lezen dat de
voorgestelde vormgeving 6.400 belastingplichtigen zal raken, waarvan slechts enkele
honderden binnenlands belastingplichtigen zijn. Hoe groot is naar verwachting de groep
mensen binnen deze groep die nog wel recht hebben op de IACK? Hoe kan deze groep alsnog
de IACK krijgen? Moeten zij de IACK actief aanvragen en worden zulke aanvragen dan
actief gecontroleerd? Waar haalt de Belastingdienst in die gevallen haar controle-informatie
vandaan?
De leden van de CDA-fractie zien in de uitvoeringstoets dat de voorgestelde regeling
moeilijk handhaafbaar en niet-fraudebestendig is en als gevolg daarvan twee rode vlaggen
bevat. Zijn er oplossingen te bedenken om dit te verbeteren? Hoe kan bijvoorbeeld
de controleerbaarheid van de correctheid van gegevens worden verhoogd? Vallen zulke
situaties niet onder de automatische uitwisseling van belastinggegevens onder betreffende
bilaterale verdragen? Deze leden lezen vervolgens dat aan het voorstel geen structurele
kosten of inzet van fulltime-equivalent (fte) kleven. Hoe kan dit, gezien de verscherpte
controle die de Belastingdienst van plan is uit te voeren?
De leden van de PvdA-fractie vragen of en op welke wijze de desbetreffende ouders
op de hoogte zijn gesteld van deze maatregel. Het wegvallen van IACK kan grote inkomenseffecten
hebben. Hoewel de redenen begrijpelijk zijn, achten de leden van de PvdA-fractie enige
voorbereidingstijd redelijk. De vraag is ook wat verscherpte controle in dezen betekent,
zal in de handhaving meedenkend en soepel worden gehandeld?
De leden van de SP-fractie hebben er begrip voor dat de ongelijke situatie voor binnenlands
en buitenlands belastingplichtigen ten aanzien van de IACK wordt opgelost en dat buitenlands
belastingplichtigen niet langer recht hebben op deze korting wanneer een binnenlands
belastingplichtige in verder dezelfde situatie daar ook geen recht op zou hebben.
Evenwel vragen de leden van de SP-fractie de regering om bij het stopzetten en eventueel
terugvorderen van teveel ontvangen belastingvoordeel de menselijke maat te hanteren
en niet opnieuw schrijnende situaties te creëren zoals in het toeslagenschandaal.
Deze leden vragen de regering om toe te lichten hoe wordt voorkomen dat met de voorgestelde
werkwijze mensen in de knel komen.
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat er een uitzondering wordt gemaakt
wordt op het fiscaal partnerbegrip als het gaat om de IACK. Deze leden vragen de regering
waar de geraamde opbrengsten van 12 miljoen euro precies terecht zullen komen. Komt
dit ten goede aan het Economische Monetaire Unie (EMU)-saldo?
Voorts constateren de leden van de ChristenUnie-fractie dat het Register Belastingadviseurs
(RB) kritisch is op deze «reparatie» binnen de IACK. Deze leden wijzen op het volgende
citaat: «Bovendien is de regeling volgens de Uitvoeringstoets niet goed handhaafbaar
vanwege het gebrek aan informatie over de aanwezigheid van een in het buitenland woonachtige
partner en kinderen op het woonadres van de belastingplichtige en diens inkomenspositie.
Het RB vraagt zich af of de IACK onder andere met het oog hierop maar ook vanwege
de inkomensverschillen tussen huishoudens met een- en tweeverdieners niet beter kan
worden afgeschaft en opgaan in de arbeidskorting? De regeling wordt hierdoor aanzienlijk
eenvoudiger.» Deze leden vragen de regering om een reactie op deze kritiek.
Verhoging leeftijdsgrens status kind van vergunninghouder
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe groot het risico
is op misbruik van de verhoging van de leeftijdsgrens en hoe de regering dit zal bestrijden
en voorkomen.
De leden van de VVD-fractie willen voorts weten hoeveel asielzoekers zonder status
er wonen in een sociale huurwoning. Deze leden willen van de regering weten waarom
deze groep asielzoekers in een sociale huurwoning wonen en waarom zij niet in een
asielzoekerscentrum zitten. De leden van de VVD-fractie constateren dat mensen in
een sociale huurwoning huurtoeslag krijgen. Deze leden willen weten of asielzoekers
zonder status daarom ook huurtoeslag krijgen. En moet de huurtoeslag teruggestort
worden indien de status niet wordt verleend?
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen omtrent de mogelijke uitbreiding
van de huurtoeslag. De leden van de VVD-fractie willen weten hoeveel huurtoeslag er
per jaar gaat naar asielzoekers zonder status in de jaren 2018, 2019, 2020 en 2021.
Deze leden willen ook weten hoeveel asielzoekers zonder status huurtoeslag krijgen
indien de uitbreiding van de huurtoeslag doorgang vindt. Deze leden willen ook weten
of deze uitbreiding kan worden stopgezet.
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen aan de regering omtrent de uitvoering
door de Belastingdienst. Deze leden vragen de regering in hoeverre de Belangdienst
qua uitvoering de uitbreiding van de huurtoeslag aan kan. Deze leden vragen zich ook
af of asielzoekers zonder status in de systemen zitten van de Belastingdienst en of
zij ook een Burgerservicenummer (BSN) krijgen.
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen aan de regering omtrent toeslagen
voor asielzoekers zonder status. Deze leden willen weten wat voor toeslagen deze doelgroep
krijgt, behalve huurtoeslag. Deze leden willen weten wat voor gevolgen de mogelijke
uitbreiding van de huurtoeslag heeft op de kinderbijslag en zorgtoeslag.
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen aan de regering omtrent gemeenten
en woningcorporaties. Deze leden willen weten of er nu een extra taakstelling komt
voor gemeenten voor asielzoekers zonder status. De leden van de VVD-fractie willen
weten wat de regering gaat doen aan het tekort aan sociale huurwoningen en de lange
wachtlijsten. Deze leden willen ook weten wat de regering gaat doen met de aanzuigende
werking van asielzoekers naar Nederland als ze weten dat ze zonder status een sociale
huurwoning krijgen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een evaluatie op de planning heeft
staan over de uitvoering en doeltreffendheid van deze voorwaarde. En of hierbij wordt
geëvalueerd hoe groot de groep is waarbij de nodige gegevens niet (meer) aanwezig
zijn in de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen, bijvoorbeeld als gevolg van
de Archiefwet, waarbij de burger aannemelijk moet kunnen maken dat in de periode vóór
de huurgrensoverschrijding reeds recht bestond op huurtoeslag.
De leden van de D66-fractie vragen hoe het staat met het toegezegde onderzoek in samenwerking
met het Ministerie van Binnenlandse Zaken over hoe zou moeten worden omgegaan met
huurtoeslag bij overlijden.
De leden van de PVV-fractie hebben over dit onderdeel enkele vragen aan de regering.
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven hoe vaak het recht op huurtoeslag
is vervallen omdat ouders geen verblijfsvergunning hebben aangevraagd voor een geboren
kind?
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven hoe vaak de huurtoeslag is
door blijven lopen ondanks dat er geen verblijfsvergunning was aangevraagd of toegekend?
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven hoeveel en waarom kinderen
tot 18 jaar geen verblijfstitel hebben en kan de regering hierbij onderscheid maken
tussen de leeftijden 0 t/m 1 jaar, 2 t/m 5 jaar, 6 t/m 10 jaar, 11 t/m 15 jaar en
16 t/m 18 jaar?
De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat een wijziging wordt ingevoerd binnen
de huurtoeslag om schrijnende gevallen te voorkomen. Wel vragen deze leden hoe onder
deze regeling wordt omgegaan met situaties waarin de woning bijvoorbeeld tussentijds
zodanig is verbeterd dat de waarde ervan in zoverre gestegen is dat de betreffende
woning nooit meer onder de huurgrens zou vallen, met het risico op scheefwonen. Hoe
kijkt de regering daar tegenaan? Geldt de aanpassing ook met terugwerkende kracht
als mensen die bijvoorbeeld al twee jaar geen recht meer hebben op huurtoeslag omdat
de waarde van de woning is gestegen tot boven de huurgrens, terwijl zij nog wel aan
de inkomenseis voldoen? Krijgen zij dan de huurtoeslag over die jaren met terugwerkende
kracht, of weer opnieuw? Of zal er naar verwachting nauwelijks sprake zijn van zulke
gevallen, omdat deze mensen al hebben moeten verhuizen? Kan de regering tot slot aangeven
op welk moment de huurtoeslag in de nieuwe situatie wel eindigt?
De leden van de SP-fractie willen graag van de regering weten welke schrijnende situaties
er zoal zijn ontstaan en om hoeveel gevallen het gaat. Kan de regering enkele voorbeelden
geven? Is de regering verder voornemens om de voorgestelde wijziging duidelijk te
communiceren naar degenen die hiervoor in aanmerking komen? Zo ja, op welke wijze
is de regering dat van plan?
De leden van de PvdA-fractie achten deze maatregel goed om te voorkomen dat gezinnen
van statushouders huurtoeslag verliezen bij de geboorte van een kind en danken de
regering hiervoor. De leden constateren wel dat de vragen van de leden Kuiken en Nijboer
al op 17 juni 2019 zijn gesteld en vragen waarom het zo lang heeft geduurd een oplossing
te vinden. Geldt de nieuwe leeftijdsgrens ook indien kinderen overkomen uit een ander
land? Voorts vragen deze leden hoe wordt omgegaan met reeds gedupeerde gezinnen, kan
deze maatregel met terugwerkende kracht ingevoerd worden, of is het mogelijk maatwerk
te bieden in dezen?
Het lid Omtzigt heeft met instemming kennisgenomen van dit onderdeel van het wetsvoorstel.
Dit lid merkt op dat er ook problemen zijn met mensen van 18 jaar of ouder die door
een eigen administratieve fout of een administratieve fout van de Immigratie- en Naturalisatiedienst
(IND) tijdelijk hier niet legaal verblijven. Is voor deze groep voorzien in een oplossing?
Verlengen geldigheidsduur gebruikelijkloonregeling innovatieve start-ups met een jaar
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten welke toetsen worden
gehanteerd voor de beoordeling of voldaan is aan de verbetering van de liquiditeitspositie
van deze start-ups en het effect op de hoogte van het loon bij de doelgroep als gevolg
van deze regeling. Welk effect op de hoogte van loon bij deze doelgroep wordt precies
beoogd?
Met betrekking tot de horizonbepaling vragen de leden van de VVD-fractie of de regering
kan toelichten wanneer deze uiterlijk zal worden gepubliceerd in verband met de deadlines
van 01-02-2022 of 01-01-2023, zodat start-ups rekening kunnen houden met de uitkomst
hiervan.
De leden van de D66-fractie vragen hoe een innovatieve start-up wordt gedefinieerd.
Deze leden vragen tevens naar het budgettair beslag van dit onderdeel van het wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om toe te lichten waarom de evaluatie
nog niet heeft plaatsgevonden. Is de evaluatie al wel begonnen? Zijn er signalen op
basis waarvan deze regeling als effectief kan worden beoordeeld, ondanks dat bij de
budgettaire gevolgen staat dat nauwelijks van de regeling gebruik wordt gemaakt en
de budgettaire gevolg 0 euro zijn? Waarom wordt er volgens de regering nauwelijks
gebruik gemaakt van de regeling? Wat gebeurt er met de gereserveerde middelen van
29 miljoen euro?
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering eveneens waarom de evaluatie nog niet
is afgerond.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom een directeur-grootaandeelhouder
van een innovatieve start-up kan doen alsof hij het minimumloon verdient. Is er onderzocht
in hoeverre dit afwijkt van de werkelijkheid? Hoeveel jaar is dit mogelijk? Wat zijn
de criteria om te voldoen aan een innovatieve start-up?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering voorts om de Kamer te informeren
over de resultaten van de evaluatie van de gebruikelijkloonregeling.
Gerichte vrijstelling thuiswerkkosten
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe de afname van
kosten van de gerichte vrijstelling voor reiskostenvergoedingen van 257 miljoen euro
zich verhoudt met de kosten van de nieuwe gerichte vrijstelling thuiswerkkosten van
221 miljoen euro, waarbij in de ramingstoelichtingen wordt genoemd dat de afname van
de kosten voor reiskostenvergoedingen in wordt gezet voor de bekostiging van de gerichte
vrijstelling voor thuiswerkkosten. Waar wordt de rest van de afname van de gerichte
vrijstelling voor reiskostenvergoedingen voor gebruikt?
Met betrekking tot inflatie of bepaalde kosten die hoger uitvallen, vragen de leden
van de VVD-fractie of de regering dit tevens meeneemt bij de berekening van de gerichte
vrijstelling van thuiswerkkosten?
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of de regering een evaluatie zal houden
om te beoordelen of deze maatregel doeltreffend is en in het geval de situatie van
het thuiswerken in Nederland zal veranderen door omstandigheden. Kan de regering een
gedetailleerde uitsplitsing geven van de opbouw van 2 euro per dag? Wordt daarbij
voldoende rekening gehouden met fors stijgende energiekosten? Wordt de 2 euro jaarlijks
geïndexeerd? Zijn gegevens beschikbaar over de positieve effecten van deze maatregelen
op het voorkomen van bijvoorbeeld files?
De leden van de D66-fractie onderstrepen het belang van de modernisering van de werkkostenregeling,
waardoor fiscale belemmeringen voor thuiswerkvergoedingen zoveel mogelijk worden weggenomen.
Deze leden vragen in hoeverre werkgevers zijn geconsulteerd bij het vaststellen van
de hoogte van de thuiswerkvergoeding van maximaal 2,- euro per dag. Klopt het dat
dit om een gemiddelde gaat en dat die thuiswerkvergoeding voor sommige werknemers
niet voldoende is? De leden van de D66-fractie vragen tevens hoe het staat met de
toezegging om verder aan de slag te gaan met aanpassen van verdragen waardoor grenswerkers
minder worden geconfronteerd met fiscaalrechtelijke gevolgen bij thuiswerken. De leden
van de D66-fractie constateren dat de regeling voor thuiswerkvergoedingen vrij complex
is. Deze leden vragen welke alternatieven zijn overwogen. Tevens vragen deze leden
of deze regeling is geconsulteerd bij werkgeversorganisaties.
De leden van de PVV-fractie achten de voorgestelde maatregel administratief bewerkelijk
voor bedrijven en zijn van mening dat de huidige wetgeving omtrent de werkkostenregeling
complexer wordt en daarnaast relatief grote handhaving en personeelskosten met zich
meebrengt voor de Belastingdienst. Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie
aangeven welke alternatieven er onderzocht zijn die feitelijk het zelfde doel dienen
doch minder bewerkelijk (en kostbaar) zijn voor zowel het bedrijfsleven als de Belastingdienst?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering constateert dat veel werknemers
ook in de toekomst nog thuis zullen blijven werken. Kan de regering aangeven op welke
data dat is gebaseerd? Voorts lezen deze leden dat de vergoeding voor thuiswerken
volgens het NIBUD op maximaal 2 euro per dag wordt ingeschat. De leden van de CDA-fractie
vragen de regering of in deze inschatting rekening wordt gehouden met koude winters
waarin veel gestookt zal moeten worden, stijgende energieprijzen en andere variabelen
die jaarlijks kunnen verschillen. Mochten de kosten in werkelijkheid veel hoger uitkomen
dan de inschatting van het NIBUD, bestaan er dan ook tussentijdse mogelijkheden de
vrijstelling aan te passen?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering verder wat het voor gevolgen heeft
voor de administratieve druk dat de 128-dagen regeling voor zowel de reiskostenregeling
als de werkkostenregeling pro rata zullen worden toegepast. In hoeverre verhoogt dit
de complexiteit van de financiële administratie van werkgevers? Wat betekent dit voor
de uitvoering en handhaafbaarheid door de Belastingdienst? Wat zijn de verwachtingen
van de regering ten aanzien van de administratieve lasten voor werkgevers als hun
werknemers flexibele werkweken hebben? In hoeverre verhoogt dit de complexiteit? De
thuiswerkvergoeding mag immers niet samenvallen met de belastingvrije reiskostenvergoeding
voor woon-werkverkeer. En ook niet met het gebruik van de openbaar vervoer (ov)-kaart
van het bedrijf, de auto van de zaak of de leasefiets om op thuiswerkdagen toch even
naar kantoor te gaan. Graag ontvangen deze leden een aanvullende toelichting van de
regering. Ook vragen deze leden de regering in te gaan op het voorstel van de Nederlandse
Orde van Belastingadviseurs (NOB) ten aanzien van de 128-dagen regeling.
De leden van de PvdA-fractie steunen de introductie van de gerichte vrijstelling voor
thuiswerkkosten. Deze leden vragen wat leidend is, de afspraken over thuiswerken of
het daadwerkelijke thuiswerken? Wat gebeurt er indien iemand volgens afspraken op
kantoor werkt, maar feitelijk thuis? Hoe wordt de 128-dagenregeling gecontroleerd,
dient er sprake te zijn van een administratie?
De leden van de SP-fractie vragen over de situatie dat mensen een dagdeel thuiswerken
en een dagdeel naar kantoor komen of hierover overleg is geweest met werknemers- en
werkgevers(organisaties). Zijn er bezwaren geuit tegen het feit dat op een dag niet
zowel de thuiswerkvergoeding als de reiskostenvergoeding woon-werkverkeer van toepassing
kunnen zijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben begrip voor de intentie het thuiswerken
goed te faciliteren. Deze leden stellen vast dat de regering het nodig acht dit ook
fiscaal te stimuleren door hier een vergoeding aan te koppelen die samenhangt met
de reiskostenvergoeding. Hoewel dit als een sympathieke geste klinkt hebben deze leden
enige zorgen over nut en uitvoering. Kan de regering nader ingaan op de vraag hoe
de extra uitvoeringstechnische complexiteit van deze fiscale regeling zich verhoudt
tot de noodzaak van het verder fiscaal stimuleren van thuiswerken? Gegeven de ontwikkelingen
van de laatste maanden lijkt bovendien de thuiswerknorm steeds minder rigide te worden
hetgeen de noodzaak mogelijk nog verder ondermijnt. Schat de regering in dat deze
fiscale faciliteiten ook na de coronapandemie noodzakelijk blijven? Is het een afweging
geweest om hierom een horizonbepaling voor specifieke maatregel op te nemen? Is er
daarnaast sprake van een periodieke evaluatie van de uitvoering en invoering van de
maatregel? Heeft de regering ook overwogen om de toename van het thuiswerken aan te
grijpen om het belastingstelsel eenvoudiger te maken door regelingen te schrappen
in ruil voor een lagere inkomstenbelasting? Deze leden vragen de regering tot slot
om een overzicht met het geraamde budgettaire beslag voor de komende jaren tot 2025.
De leden van de Groep Van Haga vragen de regering in hoeverre de registratie van het
aantal dagen dat een werknemer thuis werkt leidt tot een verhoging van de administratiedruk
voor grote ondernemers met veel werknemers in dienst.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering de budgettaire effecten van de vrijstelling
nader kan toelichten. In de ramingstoelichting wordt aangegeven dat de kosten van
de nieuwe vrijstelling 221 miljoen euro bedragen. De kosten van de «oude vrijstelling»
dalen met 257 miljoen euro. Toch wordt het totale effect van deze maatregel geschat
op 221 miljoen euro. Waarom wordt daarin geen rekening gehouden met de genoemde opbrengst,
waardoor er feitelijk een totale opbrengst van 36 miljoen euro resteert?
Het lid Omtzigt vraagt de regering hoe de voetnoot op bladzijde 26 van de memorie
van toelichting moet worden gelezen. Hierin wordt vermeldt dat «De vrijstelling heeft
ook een doorwerking in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting. Als een gerichte
vrijstelling van toepassing is, kunnen de kosten ook onder de aftrekbeperking gemengde
kosten vallen (voedsel, drank en genotsmiddelen) in de winstsfeer.» Moet dit lid hieruit
concluderen dat een thuiswerkvergoeding in de winstsfeer mogelijk beperkt aftrekbaar
is (en dus «duurder is» voor een werkgever), en een reiskostenvergoeding volledig
aftrekbaar? Als er gekozen moet/kan worden tussen de ene vergoeding en de andere,
dan zal een inhoudingsplichtige in de profitsector dit anders afwegen dan een inhoudingsplichtige
in de non-profit-sector.
Kan de regering bevestigen aan het lid Omtzigt dat een gericht vrijgestelde thuiswerkvergoeding
onder de reikwijdte valt van de aftrekbeperking gemengde kosten in de winstsfeer (artikel
3.15 Wet op de inkomstenbelasting 2001 (IB) 2001)? Zo ja, betreft dit de gehele thuiswerkvergoeding
of uitsluitend de gedeelten die zien op «voedsel, drank en genotmiddelen»? Indien
antwoord op de tweede vraag ja is, wordt voor de toedeling uit de 2 euro per dag dan
aangesloten bij de NIBUD-normen?
Klopt het dat de afweging tussen het verstrekken van een thuiswerkvergoeding of een
reiskostenvergoeding, vanwege de beperkte aftrek in de winstsfeer, voor een werkgever
in de profitsector (vennootschapsbelasting (Vpb)-plicht) anders uitpakt dan een werkgever
in de non-profit sector (geen Vpb-plicht)?
Kan de regering bevestigen dat de voorgestelde regeling inzake thuiswerkvergoeding
alleen al vanwege de extra complexiteit die bovenstaande vragen blootleggen, heroverwogen
dient te worden?
Kan de regering bevestigen dat vanwege het voorts voorgestelde systeem van 128 dagen,
de complexiteit van de regeling zodanig is dat dit voorstel negatief scoort qua reductie
administratieve lasten en qua doenvermogen? Welke maatregelen gaat de regering nemen
om ervoor te zorgen dat de Belastingdienst voldoende geëquipeerd is voor de nieuwe
controletaak, zijnde het vanwege deze nieuwe regeling ook moeten kijken naar de bestemming
van een reis door de werknemer (woon-werkverkeer naar een/de vaste werkplek versus
«overig zakelijk verkeer»)? Klopt het dat zaken als «de rayon-arresten» en 20-dagenregelingen
met dito complexiteit nu weer gaan herleven?
Welke maatregelen gaat de regering nemen om ervoor te zorgen dat misbruik niet zal
plaatsvinden?
Tijdelijke verruiming vrije ruimte (COVID-19)
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een opsomming van alle vrijstellingen
en nultarieven binnen de werkkostenregeling kan verstrekken.
De leden van de D66-fractie vragen hoeveel werkgevers gebruik hebben gemaakt van de
extra vrije ruimte in de werkkostenregeling die is geboden tijdens de coronacrisis.
Tevens vragen deze leden of bekend is waar die vrije ruimte aan is besteed.
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven in hoeverre de tijdelijke
verhoging van de vrije ruimte in de werkkostenregeling daadwerkelijk is benut?
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven wat de budgettaire aspecten
zijn van een permanente verhoging van de vrije ruimte? Zijn die gelijk aan de budgettaire
aspecten van 2021?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Kamer in 2024 zal worden geïnformeerd over
de in verband met de overschrijding van de vrije ruimte aangegeven eindheffing over
de jaren 2015 tot en met 2022, waaruit dan ook het effect naar voren zal komen van
de tijdelijke verruiming in 2020 en 2021. Waarom wordt pas in 2024 gerapporteerd over
de situatie van 2015 – 2022? Is er niet eerder gekeken naar het gebruik van de vrije
ruimte om mogelijk beleid hierop aan te passen? Verwacht de regering dat een tijdelijke
verruiming van de vrije ruimte structureel benodigd zal zijn als gevolg van de constatering
dat in de toekomst meer zal worden thuisgewerkt?
De leden van de PvdA-fractie vragen wat een overschrijding van de vrije ruimte in
2015 van doen heeft met de verruiming van de vrije ruimte in het kader van COVID-19
Temporele beperking verrekening voorheffingen met de Vennootschapsbelasting (Sofina)
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een overzicht kan geven van hoeveel
bedrijven gebruik maken van de verrekening van voorheffingen met de vennootschapsbelasting
voordat de temporele beperking wordt ingevoerd. Kan de regering een overzicht geven
om hoeveel deze verrekening van voorheffingen dit gaat in de afgelopen vijf jaar?
De leden van de D66-fractie vragen of de Europeesrechtelijke bezwaren van de dividendbelasting
nu allemaal zijn opgelost of dat er nog steeds Europeesrechtelijke risico’s bestaan.
Tevens vragen deze leden wat de Europeesrechtelijke houdbaarheid is van de Kansspelbelasting.
Tevens vragen deze leden waarom de Kansspelbelasting een voorheffing is en wat de
reden is dat de Kansspelbelasting kan worden verrekend met de vennootschapsbelasting.
De leden van de D66-fractie vragen hoeveel duurzaam verlieslatende bedrijven er zijn
in Nederland en wat het bestaansrecht is van deze bedrijven. Deze leden vragen ook
welke rechtsgevolgen het hebben van slechts één beschikking voor de positie van de
Belastingdienst heeft. Deze leden vragen voorts hoe het werken met één beschikking
uitwerkt als iemand in bezwaar en beroep gaat en hoe dit verschilt van het werken
met meerdere beschikkingen. De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat de
dividendbelasting ook mag worden verrekend met de voorlopige aanslag van dat jaar.
Deze leden vragen of is overwogen om ook de verrekening in tijd te beperken. Deze
leden vragen verder wat het budgettair effect zou zijn als de verrekening zou worden
beperkt tot maximaal acht jaar voortwentelen.
De leden van de CDA-fractie zien in de uitvoeringstoets bij de Sofina-maatregel een
rode vlag voor wat betreft complexiteit en een groot risico op procesverstoringen.
In dat kader lezen deze leden dat de Sofina-aanpassing serieuze gevolgen heeft voor
de informatievoorzienings (IV)-capaciteit van de Belastingdienst en leidt tot verdringing
van modernisering en vernieuwing van het IV-portfolio. Dat lijkt deze leden een zeer
ongewenst effect. Ten koste van welke aanpassingen in de IV-capaciteit gaat invoering
van deze maatregel? Deze leden zien dat complexiteit een rode vlag krijgt als gevolg
van de voorheffingsbeschikkingen horend bij de maatregel. Daarnaast leidt de maatregel
tot een handmatige beoordeling van de toerekening van de voorheffingen in geval van
voeging en ontvoeging in een fiscale eenheid. Kan de regering nader toelichten waarom
voor deze maatregel is gekozen, gezien de vergaande effecten? Kan de regering ook
aangeven of andere oplossingen zijn overwogen die minder negatieve effecten hebben?
Waar vloeit de herprioritering op de IV-portfolio in uit? Worden andere voorstellen
naar achter geschoven? Indien dit EU-voorstellen betreft, wordt dan wel rekening gehouden
met de daaraan verbonden deadlines voor implementatie? Kan de regering meer in de
breedte aangeven waarom bij voorstellen met een rode vlag tot uitvoering wordt geadviseerd
ondanks een brede wens van de Kamer tot vereenvoudig van ons fiscale stelsel? Wat
is het beoordelingskader van de regering waarbij zij voorstellen met rode vlaggen
wel of niet uitvoerbaar acht? Wat is nog acceptabel en wat niet?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering voorts in te gaan op de opmerking van
de NOB dat een dergelijke regeling helemaal niet nodig is, omdat we reeds de per-elementleer
hebben. Deze leden vernemen graag of een voorstel dat de complexiteit zodanig verhoogt
hiermee voorkomen kan worden. Is het mogelijk deze situatie aan de Europese Commissie
voor te leggen, zodat bekeken kan worden of dit inderdaad een mogelijkheid is?
De leden van de SP-fractie vragen de regering de noodzaak te onderbouwen voor het
kunnen voort wentelen van niet-verrekende voorheffingen. Waarom wordt ervoor gekozen
om de voortwenteling in principe oneindig te laten zijn? Wat doet dit met de complexiteit?
In hoeverre is (eindeloos) voort wentelen van niet-verrekende voorheffingen en/of
verliezen gebruikelijk in het belastingstelsel? En in hoeverre is dit internationaal
gezien gebruikelijk? Kunnen particuliere belastingplichtigen ook eindeloos niet benutte
aftrekposten voort wentelen?
Vrijstelling van overdrachtsbelasting bij terugkoop woning met verkoopregulerend beding
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de uitwerking van de voorwaarde
kan toelichten dat een natuurlijk persoon onder het verkoopregulerend beding verplicht
is om de koperskorting geheel of gedeeltelijk terug te betalen of verplicht is om
de waardeontwikkeling te delen.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of de regering zal evalueren of met deze
vrijstelling de beoogde bevordering van het eigenwoningbezit voor starters en mensen
met een lager inkomen wordt behaald.
De leden van de D66-fractie vragen de regering of de vrijstelling van toepassing is
ongeacht of deze wordt verkocht aan starters. Deze leden vragen voorts of er, anders
dan een vervreemding onder voorwaarden, nog andere verkoopvormen onder verkoopregulerend
beding kunnen vallen waardoor met deze uitzondering kan worden gestructureerd. Kunnen
bijvoorbeeld natuurlijke personen met een verkoopregulerend beding ook gebruik maken
van deze constructie, bijvoorbeeld ouders en hun kind? De leden van de D66-fractie
vragen verder of zij in de juiste veronderstelling verkeren dat in sommige situaties
de terugkoper een financieel voordeel heeft ten opzichte van de situatie vóór de Wet
differentiatie overdrachtsbelasting. De leden van de D66-fractie vragen daarnaast
hoeveel woningen er met producten met verkoop onder voorwaarden (VoV) worden aan-
en verkocht per jaar. De leden van de D66-fractie vragen de regering waarom ervoor
is gekozen de aanvullende voorwaarden voor de VoV-vrijstelling op te nemen in het
Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer in plaats van de wet. Ook vragen
deze leden waarom is gekozen om aan te sluiten bij de waarde in economisch verkeer
in plaats van de WOZ-waarde van de woning met verkoopregulerend beding als tweede
aanvullende cumulatieve voorwaarde. Deze leden vragen de regering waarom met de waarde
in het economisch verkeer zonder verkoopregulerend beding rekening gehouden, terwijl
de verkoopprijs van de VoV-woning mede bepalend is voor het bepalen van de hoogte
van de overdrachtsbelasting die de koper betaalt aan de entiteit die het pand heeft
teruggekocht.
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de onwenselijke praktische situatie wordt
aangepakt dat woningcorporaties die op basis van een verkoopregulerend beding een
woning terug zouden kopen, daar 8 procent overdrachtsbelasting over zouden moeten
afdragen. De financiële positie van woningcorporaties zou er daarmee erg op achteruit
gaan en aanzetten tot het niet verkopen van woningen aan starters. Deze leden zijn
wel benieuwd hoe de regering de waarschuwingen in de beslisnota beziet dat een vrijstelling
in plaats van toepassing van het lage tweeprocentstarief voor opvolgende particuliere
kopers fiscale gevolgen kan hebben, omdat de doorkoopfaciliteit niet toepasbaar is
(en een doorstromer dan twee procent overdrachtsbelasting over de gehele waarde van
de woning betaalt, in plaats van slechts over de waardestijging in de tussenliggende
periode) en dat ten opzichte van de situatie vóór januari 2021 de woningcorporaties
via deze opties een extra voordeel krijgen als zij de teruggekochte woning met verkoopregulerend
beding niet doorverkopen, maar bijvoorbeeld verhuren. Dit laatste risico zou volgens
de memorie van toelichting juist van toepassing zijn als géén vrijstelling zou gelden.
Dat lijkt deze leden een tegengestelde conclusie. Kan de regering hier een aanvullende
toelichting op geven en aangeven hoe zij deze schijnbare tegenstelling beoordeelt?
De leden van de SP-fractie vragen de regering om een nadere toelichting op de vrijstelling
van overdrachtsbelasting bij terugkoop woning met verkoopregulerend beding. Kan de
regering toelichten hoe vaak deze situatie voorkomt? Welk probleem wordt hiermee precies
opgelost? Wat is een verkoopregulerend beding en wat houdt dit precies in? In welke
situaties is er vaak sprake van «vervreemding onder voorwaarden»? Wie zijn aanbieders
van verkoopregulerende bedingen? Wie ondervindt voordeel van deze maatregel?
De leden van de ChristenUnie-fractie ondersteunen de inzet om bepaalde onvolkomenheden
binnen de overdrachtsbelasting op te lossen met voorgestelde maatregelen. Deze leden
constateren met instemming dat er hiermee een vrijstelling wordt gecreëerd van overdrachtsbelasting
bij terugkoop
woning met verkoopregulerend beding. Aangezien deze «reparatie» ogenschijnlijk samenhangt
met de op 1 januari 2021 ingevoerde differentiatie van de overdrachtsbelasting vragen
deze leden de regering of ook de voorgestelde vrijstelling met terugwerkende kracht
vanaf 1 januari 2021 van kracht zal worden en wat de beweegreden is dit wel of niet
te doen.
Verduidelijkingen en technische wijzigingen overdrachtsbelasting
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering bij het hoofdverblijfcriterium rekening
houdt met mogelijkheden tot fraude of onbedoelde situaties bij de startersvrijstelling
en hoe de regering hier toezicht op zal houden.
De leden van de D66-fractie vragen de regering of de aanvullingen op de anti-misbruikbepalingen
van de Wet op belastingen van rechtsverkeer worden ingegeven door signalen vanuit
de praktijk waaruit blijkt dat dit plaatsvindt. Begrijpen deze leden het juist dat
één van de verduidelijkingen is dat ook verkrijging die de woningwaardegrens voor
toepassing van de startersvrijstelling overschrijden onder toepassing komen van de
anti-misbruikbepaling?
De leden van de D66-fractie vragen wat redenen kunnen zijn, los van belastingontwijking,
om panden gesplitst te willen verkrijgen. De leden van de D66-fractie vragen of gesplitste
verkrijgingen om zo overdrachtsbelasting te ontwijken reeds zijn waargenomen door
de Belastingdienst in het afgelopen jaar. Deze leden vragen of de Belastingdienst
al veel discussies heeft over het al dan niet voordoen van onvoorziene omstandigheden,
waardoor men een beroep wil doen op het 0 procents- of het 2 procents-tarief.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op de opmerking van de NOB
of het logischer zou zijn bij een verkrijging in delen, binnen 12 maanden het verlaagde
tarief van twee procent toe te passen op de gehele verkrijging.
Aanpassen CO2-schijfgrenzen en de schijftarieven voor personenauto’s en de CO2-grens en tarief voor de dieseltoeslag voor personenauto’s
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat er een degressieve werking uitgaat
van de motorrijtuigenbelasting doordat het voor fabrikanten lastiger is om kleine
auto’s te vergroenen waardoor mensen met een kleine beurs die kleinere auto’s kopen
effectief meer belasting moeten betalen. De leden van de D66-fractie vragen of de
regering kan reageren op het rapport van TNO waaruit blijkt dat de huidige vormgeving
van autobelastingen ertoe leidt dat schonere tweedehandsauto’s worden verkocht aan
het buitenland omdat deze te duur zijn voor de Nederlandse markt. Deze leden vragen
de regering om de doelstelling om het wagenpark te vergroenen en de daarbij gehanteerde
veronderstellingen en beleidsmaatregelen kort uiteen te zetten. De leden van de D66-fractie
vragen op welke termijn voor de Belastingdienst betalen naar gebruik uitvoerbaar zou
kunnen zijn.
De leden van de CDA-fractie lezen dat op grond van de raming de autonome vergroening
2,3 procent per jaar is. Wat is de bandbreedte van deze raming? In hoeverre zijn in
deze raming de ontwikkeling en gevolgen van het Europese bronbeleid meegenomen? Wat
zijn de gevolgen als de daadwerkelijke vergroening afwijkt, bijvoorbeeld doordat Europese
regelgeving fabrikanten ertoe beweegt nog zuinigere auto’s te produceren, of voorkeuren
van consumenten veranderen?
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering inzicht kan geven in de gevolgen
van de aanpassing in de schrijfgrenzen voor de tien meest verkochte auto’s-fractie.
Wat bedroeg de motorrijtuigenbelasting van deze auto’s in de afgelopen drie jaar?
De leden van de SGP-fractie constateren dat eenzelfde maatregel als op dit punt wordt
voorgesteld vorig jaar ook is genomen. Kan de regering reflecteren op de doelmatigheid
van de voorgestelde maatregel? Is de verwachte vergroening bereikt en was de voorgenomen
aanpassing van de schrijfgrenzen en -tarieven noodzakelijk om de motorrijtuigenbelasting
gelijk te houden?
Wat is de verwachte daling van de CO2-reductie van conventionele auto’s in 2022 en wat zou de budgettaire derving zijn
als de schijfgrenzen en -tarieven niet aangepast zouden worden?
Uitbreiding overgangsrecht Postcoderoosregeling
De leden van de D66-fractie geven aan deze aanpassing te verwelkomen.
Aanpassen verlaagd tarief walstroom
Ten aanzien van walstroom zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd of in EU-verband
verder wordt gekeken naar het verplichten van walstroom.
Het lid Omtzigt verneemt graag van de regering om welk type installaties het bij deze
vrijstelling gaat. Kan de regering gewoon een paar voorbeelden geven? Ook zou dit
lid graag vernemen hoeveel de derving in energiebelasting was door de effectieve vrijstelling
van walstroom van energiebelasting.
Budgettaire aspecten
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd waarom er bij de uitbreiding van de verlaging
van belasting voor walstroom naar andere installaties geen budgettaire gevolgen zijn,
aangezien met deze maatregel het toepassingsbereik wordt vergroot. Kan de regering
dit toelichten? Ook zijn deze leden benieuwd waarom de uitbreiding van de overgangsregeling
van de postcoderoosregeling geen budgettaire gevolgen heeft.
Advies en consultatie
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de regering integraal in kan gaan op
de brieven met reacties (voor zover die er zijn) van VNO-NCW, MKB-Nederland, de NOB
en de RB.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering integraal in te gaan op de vragen gesteld
door de NOB in hun commentaar van 1 oktober 2021, voor zover deze leden daar bij de
afzonderlijke delen van deze wet nog niet naar hebben gevraagd.
OVERIG
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering het gemiddelde effectieve vennootschapsbelastingtarief
uitgedrukt als een percentage van de commerciële winst zouden kunnen weergeven voor
de afgelopen tien jaar. Kan dit worden uitgesplitst naar midden- en kleinbedrijf nationaal,
midden- en kleinbedrijf internationaal, grote ondernemingen nationaal en grote ondernemingen
internationaal?
De leden van de VVD-fractie constateren dat recreatielocaties zoals arcadehallen niet
onder het lage btw-tarief van negen procent vallen, terwijl dit wel geldt voor bijvoorbeeld
bioscopen en attractieparken. Waarom is dit niet het geval? Hoe kijkt de regering
daar tegen aan? Wat zijn eventueel budgettaire gevolgen wanneer dat wel het geval
zou zijn?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben nog vragen over het belastingstelsel in
brede zin.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen om een laatste stand van zaken omtrent onderzoeken
op fiscaal gebied (naar aanleiding van de Commissie Ter Haar, deel 1). Wanneer worden
de uitkomsten hiervan naar de Kamer gestuurd, bijvoorbeeld het onderzoek naar royalty’s
en de structureel verlieslatende bedrijven?
Deze leden vragen de regering wat er gaat gebeuren met de overige maatregelen uit
pakket A en B van de Commissie Ter Haar.
Hoeveel geld zou het opleveren als pakket A uit Commissie Ter Haar volledig wordt
overgenomen per 1 januari 2022 (bovenop de eerder aangekondigde maatregelen)?
Hoeveel geld zou het opleveren als daarbovenop pakket B uit Commissie Ter Haar volledig
wordt overgenomen per 1 januari 2022?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om een beleidsoptie uit te werken
(in een amendement) waarbij de inkoop van eigen aandelen ook wordt belast (in lijn
met de doorrekening van onder andere de leden van de GroenLinks-, de PvdA- en de D66-fractie).
Wat zijn de budgettaire gevolgen? Wat zijn de voor- en nadelen?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.