Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 849 Voorstel tot wijziging van de Regeling vertrouwelijke stukken in verband met de verduidelijking van procedures
Nr. 4
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 23 september 2021
1. Inleiding
Het presidium dankt de leden van de fracties van VVD en CDA voor hun reacties op het
onderhavige voorstel en de aandacht die zij hieraan hebben besteed. De gestelde vragen
zullen hierna worden beantwoord.
2. Behandeling vertrouwelijke stukken
De leden van de VVD-fractie merken op dat in de toelichting staat opgenomen dat het
uiteindelijk aan de regering is om te besluiten over de vertrouwelijkheid en niet
aan de Kamer. Zij vragen zich af waarom dit niet in de regeling zelf is opgenomen.
Het presidium is het met de leden van de VVD-fractie eens dat deze verantwoordelijkheidsverdeling
helder benoemd dient te worden en wijst er dientengevolge op dat op basis van de huidige
staatsrechtelijke verhouding de keuze tot het al dan niet openbaar maken van stukken
enkel bij de regering ligt. Hieruit vloeit derhalve ook voort dat de Kamer geen zelfstandig
recht toekomt om zelf de vertrouwelijkheid van stukken op te heffen. Nu over deze
bestaande verhoudingen geen twijfel kan bestaan, is het opnemen in de regeling hiervan
niet noodzakelijk. De Kamer is afhankelijk van de regering voor het leveren van bepaalde
informatie, waarbij op de regering diverse plichten rusten om bepaalde informatie
vertrouwelijk te houden, zoals gegevens die de persoonlijke levenssfeer betreffen
of bedrijfsinformatie. Van de regering wordt evenwel verwacht dat zij de vertrouwelijke
status van de informatie goed motiveert. Op de Kamer rust immers de grondwettelijke
opdracht om zoveel mogelijk in openbaarheid te werken. Derhalve moet de motivering
van de vertrouwelijkheid dusdanig zijn dat deze voor de Kamer toetsbaar is en dat
de Kamer eventueel met de regering in discussie kan gaan over de vertrouwelijkheid.
Op de vraag of het presidium kan voorzien in een kader voor de toetsing door de Kamer,
moet afwijzend worden geantwoord. Gezien de grote verscheidenheid van beleidsgebieden
en de daarbij betrokken informatie, bestaat er geen algemeen kader dat voor alle commissies
zou kunnen gelden. Dit past ook niet binnen de zelfstandige afwegingen die binnen
commissies worden gemaakt. Het presidium laat het derhalve aan de commissies zelf
over om eventueel tot een of meer kaders te komen.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts hoe een zorgvuldige registratie wordt gewaarborgd
als men wel is toegestaan om vertrouwelijke informatie met anderen te bespreken die
gerechtigd zijn tot die informatie. Het presidium dankt de VVD voor deze verduidelijkende
vraag. Er wordt niet geregistreerd wie de informatie heeft gekregen, maar wie het
betreffende stuk heeft ingezien. Op degene die de informatie heeft ingezien, rust
vervolgens de verantwoordelijkheid om zich ervan te vergewissen dat degene met wie
de informatie wordt gedeeld ook daadwerkelijk gerechtigd is tot die informatie. Volledigheidshalve
is het goed om te realiseren dat het delen van informatie met personen die daartoe
geen recht hebben, strafrechtelijk verboden is en zelfs een ambtsmisdrijf oplevert.
Het nadrukkelijk mogelijk maken om informatie te delen komt overigens voort uit een
praktische wens daartoe. Tijdens besloten commissiedebatten wordt immers ook dezelfde
informatie besproken waar dezelfde tot informatie gerechtigden bij zijn – daarvoor
is niet vereist dat de aanwezigen ook de betreffende informatie ook daadwerkelijk
hebben ingezien. Ook moet het mogelijk zijn dat binnen een fractie bij wisselingen
van portefeuilles informatie wordt uitgewisseld tussen de fractieleden. De voorgestelde
regeling verduidelijkt dat deze ruimte bestaat tussen informatiegerechtigden.
De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat in de toelichting bij de voorgestelde
regeling wordt aangegeven dat er ruimte wordt gegeven voor andere behandelwijzen en
vragen naar een duiding over deze passage. Het presidium merkt graag op dat bewust
niet is voorzien in een allesomvattende regeling. Gezien de grote hoeveelheid aan
stukken die de Kamer ontvangt en het diverse karakter daarvan, kan het noodzakelijk
zijn dat commissies ten aanzien van een specifiek soort informatie een aparte set
afspraken maken met de bewindspersoon, bijvoorbeeld met het oog op een tijdelijk vertrouwelijk
karakter. Er kan hierbij worden gedacht aan koersgevoelige informatie1.
De door de Kamer overgenomen aanbeveling van de TCEWPE om te komen tot een nieuwe
werkwijze voor het omgaan met vertrouwelijke inlichtingen bevatte tevens de aanbeveling
om de regering daarbij te betrekken. Het presidium heeft, in antwoord op de vraag
van de leden van de CDA-fractie, echter geoordeeld dat het voorliggende voorstel enkel
ziet op de procedures van de Kamer zelf en dat het derhalve niet in de rede lag om
de regering te betrekken bij het wijzigen van interne procedures. Het presidium wijst
erop dat het motiveren van vertrouwelijkheid door de regering een bestaande eis is
– het voorstel voorziet enkel in een uniforme en verplichte behandeling van deze motivering.
Op de vraag hoe de door de TCEWPE voorgestelde modaliteiten van informatieverstrekking
zijn betrokken, geeft het presidium graag aan dat deze niet van toepassing zijn op
de reguliere documentenstroom2. De door de TCEWPE voorgestelde modaliteiten gelden expliciet voor onderzoekscommissies
en enquêtecommissies.
De leden van de CDA-fractie vragen voorts naar mogelijke redenen voor het beperken
van het aantal Kamerleden dat inzage heeft in vertrouwelijke stukken. Het presidium
wijst er graag op dat uit dient te worden gegaan van het recht van elk lid op informatie
gezien het onafhankelijke mandaat van een Kamerlid. Een dergelijke beperking moet
derhalve zeer goed gemotiveerd worden en door de betreffende commissie worden getoetst.
In het verleden heeft een dergelijke beperking een enkele maal plaatsgevonden in verband
met de bijzondere aard van de aangeboden informatie, hetgeen door de betreffende commissie
is erkend en goedgekeurd. Het presidium kan niet op voorhand voorzien in redenen voor
het beperken van inzagegerechtigden, maar geeft enkel een kader aan waarbinnen dit
kan nu in praktijk is gebleken dat hieraan behoefte is. Het oordeel over een beperking
van het aantal inzagegerechtigden is echter altijd aan de commissie. Het presidium
gaat er hier bovendien vanuit dat, gezien de huidige samenstelling van de Kamer, de
commissie zich ervan vergewist dat elke fractie dan wel groep inzage kan hebben in
het betreffende stuk, ongeacht lidmaatschap van de commissie.
3. Tijdelijke inzage
Ten aanzien van de voorgestelde regeling voor tijdelijke inzage, vragen de leden van
de CDA-fractie waarom is afgeweken van de motie-Van der Molen/Omtzigt3. Deze motie verzocht kortgezegd het presidium om niet meer mogelijk te maken dat
stukken alleen ter inzage werden overgelegd. De motie ging ervan uit dat de verplichtingen
van de Archiefwet van toepassing waren en dat er op deze wijze geen volledig archief
aanwezig zou zijn. Volledigheidshalve moet worden opgemerkt dat de verplichtingen
van de Archiefwet niet gelden voor deze stukken aangezien het niet de bedoeling is
dat deze worden toegevoegd aan het archief van de Tweede Kamer. Het presidium heeft
voorts in haar uitwerking van de motie overwogen dat dient te worden gekomen tot een
regeling waarbij tevens rekening kan worden gehouden met een volle uitoefening van
het grondwettelijke inlichtingenrecht. Dit overwegende, en mede gezien het sporadische
karakter hiervan – sinds 2013 gemiddeld twee stukken per jaar – heeft het presidium
ervoor gekozen een dergelijke vorm van het verstrekken van inlichtingen aan de Kamer
te reguleren op zodanige manier dat de Kamer altijd kan verzoeken het betreffende
document weer ter inzage te krijgen. Dit betekent dan ook dat in de aanbiedingsbrief,
welke onderdeel zal uitmaken van het archief van de Kamer, duidelijk moet staan welk
stuk het betreft. De in het verleden aangevoerde redenen voor een dergelijke tijdelijke
inzage hebben veelal te maken met het zeer vertrouwelijke karakter van deze stukken
en zijn telkens getoetst door de behandelende commissie. Ook in de toekomst zal een
tijdelijke inzagelegging gepaard dienen te gaan met een uitgebreide motivering door
de regering en zal deze motivering door de commissies getoetst worden. Het is niet
aan presidium om een rol te spelen in deze toetsing noch om een oordeel te hebben
over de redenen die in het verleden aanleiding zijn geweest voor een tijdelijke ter
inzagelegging.
4. Staatsgeheime stukken
De leden van de VVD-fractie merken over de regeling inzake staatsgeheime stukken op
dat de tekst van het voorstel lijkt uit te gaan van inzage door de gehele Kamer. De
leden van de VVD fractie gaan er vanuit dat dit geldt tenzij daar separate afspraken
over zijn gemaakt. Het presidium gaat, zoals eerder aangegeven, uit van de staatsrechtelijke
positie van de leden. Dit betekent dat elk lid in beginsel recht heeft op alle informatie
die aan de Kamer wordt aangeboden. In een enkel uitzonderlijk geval kan het mogelijk
zijn om dit recht te bepreken, indien de betreffende Kamercommissie hiermee instemt.
Het is evenwel goed dat commissies zich van de onafhankelijke positie van leden rekenschap
geven in het beoordelen van beperkingen van het recht. Voorts omarmt het presidium
de aandacht die wordt gevraagd voor een deugdelijke ruimte om kennis te kunnen nemen
van de staatsgeheime stukken. Het presidium heeft al besloten dat voor staatsgeheime
stukken elke commissiegriffier de beschikking krijgt over een kluis om de betreffende
stukken deugdelijk in op te kunnen bergen. Het ligt derhalve in de rede dat de commissiegriffiers
bij het kennisnemen van de betreffende stukken rekening houden met het karakter van
deze stukken en dat de ruimte waarin daarvan kennis wordt genomen overeenkomstig is
ingericht.
De Voorzitter, Vera Bergkamp
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.A. Bergkamp, Voorzitter van de Tweede Kamer