Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Haga over “prullemanderen stikstofregels”
Vragen van het lid Van Haga (Groep van Haga) aan de Minister en Staatssecretaris van Economische Zaken over prullemanderen stikstofregels (ingezonden 7 juli 2021).
Antwoord van Minister Blok (Economische Zaken en Klimaat), mede namens de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(ontvangen 13 september 2021).
Vraag 1
Bent u bekend met de berichten «Inkrimpen veestapel kost economie miljarden» en «Economisch
klimaat sluipt achteruit»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat vindt u van het feit dat forse inkrimping of zelfs het verdwijnen van de veeteelt
in bepaalde stikstofgevoelige gebieden de Nederlandse economie miljarden euro’s en
tienduizenden banen kan kosten?
Antwoord 2
De heer Van Haga verwijst naar een krantenartikel, waarin uitspraken van een landbouweconoom
van het CBS staan over de economische gevolgen van een advies van het Planbureau voor
de Leefomgeving (PBL) aan de regering om de veeteelt in bepaalde stikstofgevoelige
gebieden fors in te krimpen of te doen verdwijnen.2 Besluitvorming over de uitvoering van dit advies, evenals over andere adviezen aan
de regering over de stikstofaanpak, moet nog plaatsvinden.
In het aangehaalde artikel geeft een landbouweconoom van het CBS aan dat het «agro-complex»
van de vee-industrie € 10 miljard toegevoegde waarde heeft en ruim 300.000 banen omvat.3 De landbouweconoom concludeert, aldus het artikel, dat als de veestapel met de helft
wordt ingekrompen, ook de helft van de toegevoegde waarde verdampt. Deze conclusie
berust op een onderliggende aanname dat een krimp in toegevoegde waarde proportioneel
zou zijn aan een krimp in de veestapel. Dit is echter niet per definitie het geval;
de productiviteit en toegevoegde waarde verschillen immers per bedrijf en per sector
binnen het agro-complex. Zo hebben duurzamere bedrijven bijvoorbeeld vaak een hogere
marge en daarmee meer toegevoegde waarde per product. Indien een veehouderij bijvoorbeeld
zou extensiveren, met als gevolg een kleiner aantal dieren, kan het relatief aantrekkelijker
worden om in te zetten op kwaliteitsverbeteringen om zo de toegevoegde waarde te verhogen.4
Als een sector door veranderend beleid (of door veranderende marktomstandigheden)
krimpt, dan gaat hierbij inderdaad economische activiteit verloren. Gezien het aanpassingsvermogen
van de economie, zou een dergelijk verlies echter veelal tijdelijk zijn. Een verlies
van economische activiteit in een sector (zoals bijvoorbeeld de agrarische sector)
als gevolg van eventuele maatregelen dient te worden afgewogen tegen het verlies of
mislopen van economische activiteit in alle sectoren als gevolg van het eventueel
niet nemen van deze maatregelen (door onder andere de stikstofproblematiek). Zo wordt
het totale economische effect van eventuele inkrimpingsmaatregelen gedempt. Uiteindelijk
zal het kabinet bij het maken van beleid veelomvattend diverse publieke belangen dienen
te wegen waarbij het kabinet altijd de sociaaleconomische consequenties van de voorgestelde
maatregelen beziet.
Vraag 3
Wat vindt van het feit dat de door ons zelf opgelegde stikstofregels daar de oorzaak
van zijn?
Antwoord 3
Het kabinet vervult met de maatregelen die het neemt om de stikstofproblematiek op
te lossen de verplichtingen die volgen uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn
en de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van Nederland: de Raad van State.5 Het betreft derhalve geen «zelf opgelegde stikstofregels», maar het voldoen aan wet-
en regelgeving en het volgen van rechtelijke uitspraken, zoals van een overheid binnen
een rechtstaat verwacht mag worden.
Vraag 4
Wat vindt u van het feit dat regionale werkgeversorganisaties stellen dat ze zonder
het stikstofbeleid al voor miljarden aan duurzame investeringen in de regio’s hadden
kunnen bijdragen aan de brede welvaart ter plaatse?
Antwoord 4
Het is mij bekend dat de stikstofproblematiek voor forse belemmeringen heeft gezorgd
voor onder andere duurzame investeringen. Dit is uiteraard een onwenselijke situatie.
Vanaf het moment dat de Raad van State op 29 mei 2019 stelde dat de Programmatische
Stikstof Aanpak niet als basis voor de toestemming voor activiteiten gebruikt mag
worden, zetten het kabinet en de decentrale overheden zich in om oplossingen te vinden
voor bedrijven die in Nederland willen investeren. Voorbeelden betreffen onder meer
extern salderen, het stikstofregistratiesysteem (SSRS) en de partiële bouwvrijstelling
van de Natura 2000-vergunningplicht voor de bouwsector.
Ook de komende tijd blijven het kabinet en de decentrale overheden zich inspannen
om belemmeringen door stikstof voor onder andere duurzame investeringen weg te nemen.
Daarbij geldt wel dat Nederland gehouden is aan de juridische verplichting om de natuur
te doen herstellen en verbeteren. Hierbij is ook het perspectief van brede welvaart
en de kwaliteit van de natuur voor onze leefomgeving van belang. Bij toestemmingverlening
voor activiteiten met stikstofuitstoot dienen daarom altijd de effecten voor de natuur
in ogenschouw genomen te worden. Het kabinet zet met de structurele aanpak stikstof
in op natuurverbetering, ten eerste om te zorgen dat Nederland op termijn weer aan
de natuurdoelstellingen voldoet, maar ook om te zorgen dat daarmee weer meer ruimte
voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen ontstaat.
Vraag 5
Deelt u de mening dat de stikstofregels heuse banenverdelgers zijn en dat ze onze
economie grote schade toebrengen? Zo ja, wilt u zich hard maken om deze onzalige regels
te schrappen, zodat onze economie weer kan floreren?
Antwoord 5
Met betrekking tot de stelling dat de stikstofregels heuse banenverdelgers zijn en
dat ze onze economie grote schade toebrengen verwijs ik graag naar het antwoord op
vraag 2. Met betrekking tot het schrappen van «deze onzalige regels» wil ik nogmaals
wijzen op het feit dat er geen sprake is van «zelf opgelegde stikstofregels», maar
het voldoen aan wet- en regelgeving en het volgen van rechtelijke uitspraken, zoals
van een overheid binnen een rechtstaat verwacht mag worden.
Vraag 6
Wat vindt u van het feit dat regionale werkgeversorganisaties het volgende stellen:
«Als we ook de nationale woningnood, onze kwetsbare wijken, onze slechte onderwijsscores,
het gebrek aan structuurversterkende investeringen (kennis, innovatie, duurzaamheid)
en bijvoorbeeld onze bereikbaarheid niet flink aanpakken, dan prijzen we ons uit de
markt en haken investeerders af.»? Graag een gedetailleerd antwoord met uw oplossingen
Antwoord 6
Het is goed dat ruim 50 gemeenten en (ondernemers)organisaties een gezamenlijk manifest
hebben opgesteld waarin zij richting een volgend kabinet een pleidooi doen om samen
te werken aan versterking van het Nederlands vestigingsklimaat. Deze partijen spreken
ook hun zorgen uit over hoe het Nederlandse vestigingsklimaat zich ontwikkelt. Zorgen
die ik vaker hoor tijdens gesprekken met partijen uit het veld.
Sterke clusters – met hun unieke samenwerking tussen grote bedrijven, mkb-bedrijven
en kennisinstellingen – zijn belangrijk voor ons huidig en toekomstig verdienvermogen
en dragen daarmee bij aan het versterken van de brede welvaart. Een aantrekkelijk
vestigings- en investeringsklimaat is een belangrijke randvoorwaarde voor de verdere
ontwikkeling van deze clusters (zoals Brainport Eindhoven, Foodvalley in Wageningen
en chemiecluster Chemelot) en komt daarmee dus de brede welvaart in Nederland ten
goede. Het is de rol van de overheid om de randvoorwaarden te scheppen waarin bedrijven
kunnen ondernemen. Dit doet het Rijk niet alleen; ons vestigingsklimaat is mede het
resultaat van jarenlange inspanning van Rijk en regio op velerlei terreinen. Het is
dan ook een verantwoordelijkheid van ons allen, zowel publieke als private partijen,
om onze goede positie te behouden en waar mogelijk te verbeteren.
In het manifest wordt een zestal terreinen genoemd waar de schrijvers graag samen
met een komend kabinet publiek-privaat de schouders onder zetten, waaronder leefklimaat,
beroepsbevolking, bereikbaarheid, en kennis en innovatie. Op een aantal van de genoemde
terreinen heeft het huidige kabinet al stappen gezet. Concrete voorbeelden hiervan
op terrein van beroepsbevolking zijn de investering van € 8,5 miljard voor het Nationaal
Programma Onderwijs en de opening van de Subsidieregeling omscholing naar kansrijke
beroepen in de ICT en techniek op 1 september 2021. Ook via het Nationaal Groeifonds,
waarmee de komende 5 jaar € 20 miljard wordt geïnvesteerd in projecten op gebied van
Research & Development en innovatie, kennisontwikkeling en infrastructuur, stimuleert
het kabinet investeringen in ons toekomstig verdienvermogen.
Momenteel wordt er aan een actieagenda voor de industrie gewerkt, waarin ook de punten
uit het manifest Vestigingsklimaat worden meegenomen. In deze actieagenda wordt nadrukkelijk
ingegaan op het vestigingsklimaat, dat een belangrijke randvoorwaarde is voor het
versterken van de industrie, en waar dit mogelijk kan worden verbeterd. De uiteindelijke
uitwerking van de actieagenda is aan een volgend kabinet.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede namens
D. Yesilgöz-Zegerius, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.