Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over de marktwerking in het notariaat
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister voor Rechtsbescherming over de marktwerking in het notariaat. (ingezonden 7 juli 2021).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 18 augustus 2021). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3655.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Een openbaar ambt op een doodlopende weg?» in vakblad WPNR, waarin kritische noten worden gekraakt over het huidige notariële
stelsel?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 3
Klopt het dat de wettelijke toezichtstaak op het notariaat expliciet en exclusief
bij het Bureau Financieel Toezicht (BFT) ligt en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie
(KNB) aldus geen toezicht uitoefent op het notariaat, maar slechts door peerreviews/auditoren
iets aan kwaliteitsbewaking doet? Wat dragen deze peerreviews concreet bij aan het
«bewaken van kwaliteit»? Wat is daarover bekend?
Klopt de constatering in het artikel dat een kantoor maximaal eens in de drie jaar
voor één dag (grote kantoren voor twee/drie dagen) door één auditor of (de grote kantoren)
door een kleine ploeg wordt gecontroleerd op eventuele onvolkomenheden/misstanden?
Antwoord 2 en 3
Het klopt dat de KNB geen toezicht uitoefent. Sinds 1999 is het financiële toezicht
op het notariaat bij het BFT belegd en sinds 2013 is het integrale toezicht voorbehouden
aan het BFT. Het integrale toezicht van het BFT op het notariaat bestaat naast het
financieel toezicht uit toezicht op de kwaliteit en integriteit. Bij een audit van
de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) wordt gekeken naar de werkwijze
op een kantoor en wordt steekproefsgewijs een aantal dossiers bekeken. Het doel van
de audits is verbetering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening door middel van
begeleiding en een open dialoog en samenwerking met de individuele beroepsbeoefenaar.
Waar nodig wordt corrigerend opgetreden maar de primaire inzet is niet om misstanden
of onvolkomenheden op te sporen. Hiermee wordt er voor gezorgd dat op kantoor de juiste
stappen worden gezet en de kwaliteit op orde blijft. Deze audits worden inderdaad
uitgevoerd door één auditor bijgestaan door een assistent of bij de grote kantoren
door een team van auditoren. Dit is in de praktijk voldoende.
De taak van de KNB om intercollegiale toetsen binnen de beroepsgroep uit te laten
te voeren, ter bevordering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening, dient nadrukkelijk
te worden onderscheiden van het toezicht door het BFT, en heeft als afzonderlijke
activiteit naast het toezicht van het Bureau een belangrijke meerwaarde. Kwaliteitstoetsing
en toezicht vullen elkaar aan en versterken elkaars effectiviteit. Een belangrijk
kenmerk van de kwaliteitstoetsing is het intercollegiale karakter, waarbij de toetsing
gericht is op verbetering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening door middel van
begeleiding en een open dialoog en samenwerking met de individuele beroepsbeoefenaar.
Deze situatie verschilt van de verhouding tussen een ondertoezichtgestelde en de toezichthouder.
De toezichtstaak van het Bureau is gericht op het controleren van de naleving van
de geldende wettelijke voorschriften en op (het initiëren van) de handhaving ervan.
In beginsel is een kantoor met de kwaliteitstoetsing eens in de drie jaar «aan de
beurt». Daar waar onvolkomenheden worden geconstateerd kan een verbetertraject worden
ingezet dat gevolgd kan worden door een heraudit. De termijn van 3 jaar is geen maximumtermijn
maar flexibel. Dat wil zeggen dat een kantoor eerder – bijvoorbeeld na één jaar –
bezocht kan worden voor een reguliere audit als de eerdere audit daar aanleiding voor
geeft. Overigens hebben het BFT en de KNB ten behoeve van de onderlinge samenwerking
een samenwerkingsconvenant afgesloten.
Vraag 4
Hoe uitgebreid kunnen bovengenoemde onderzoeken zijn als zowel de tijd die ervoor
wordt uitgetrokken als het aantal auditoren per controle dusdanig miniem is?
Antwoord 4
Het is niet mijn indruk dat de tijd en inzet die door de toetser en door het getoetste
kantoor in een audit wordt gestoken miniem is. De beroepskwaliteitstoetsingen moeten
bovendien ook niet verward worden met het wettelijk toezicht. De audits van de KNB
zijn niet bedoeld als toezicht op de beroepsgroep. Het staat naast het bestaande toezicht
van het BFT om bij te dragen aan de bewustwording van de notarissen van de werkprocessen
en waar nodig corrigerend op te treden.
Vraag 5
Hoeveel fte heeft het BFT ter beschikking voor de controle van notarissen en notariskantoren?
Hoeveel (kandidaat)notarissen en hoeveel kantoren moet het daarmee controleren? Acht
u het aantal fte voldoende om adequaat toezicht op het notariaat te garanderen? Zo
ja, waarom?
Antwoord 5
In 2020 waren er 785 notariskantoren en 3.350 (kandidaat en toegevoegd) notarissen.
Het BFT heeft nu circa 50 fte. Voor zowel het financieel toezicht als het toezicht
op de kwaliteit en integriteit op het notariaat heeft het BFT momenteel circa 15 fte.
Overigens is bij deze cijfers niet de capaciteit meegenomen voor de afdeling Juridische
Zaken/Handhaving en andere medewerkers die ondersteuning verlenen. Afhankelijk van
de ernst en de omvang van mogelijke risico’s kunnen één of meerdere toezichthouders
ter plekke een nader onderzoek uitvoeren.
Zoals in de beantwoording van eerdere Kamervragen op dit onderwerp is aangegeven,
is er de afgelopen jaren met de zogenaamde doorontwikkeling flink geïnvesteerd in
het BFT en heeft het BFT de afgelopen twee jaar door verschillende inspanningen het
toezicht versterkt.2 Daarnaast is door de KNB de afgelopen jaren ingezet op de beroepskwaliteitstoetsen
die voor het BFT een aanvullend aanknopingspunt vormen voor het uitoefenen van toezicht.
Om zo effectief en efficiënt mogelijk toezicht te houden zijn er mechanismen in het
leven geroepen om de risico’s te beperken, zoals het periodiek indienen van financiële
gegevens bij het BFT en het risicogericht toezicht aan de hand van signalen. Aan de
hand van nader onderzoek vindt al dan niet verder handhaving plaats conform het gepubliceerde
handhavingsbeleid. Hierbij dient opgemerkt te worden dat er geen toezichtsstelsel
bestaat dat alle incidenten volledig uitsluit. De KNB heeft vanuit de verantwoordelijkheid
voor de kwaliteit en aanzien van de beroepsgroep hier zelf alle belang bij en is zelf
overigens ook actief bij het indienen van tuchtklachten.
Vraag 6
Klopt het dat een onderzoeker van het BFT wel aanbevelingen kan doen, maar niet corrigerend
kan optreden en geen klachten in kan dienen? Zo ja, acht u deze situatie wenselijk?
Antwoord 6
Nee, dit klopt niet. Het BFT beschikt over verschillende handhavingsinstrumenten oplopend
van een normoverdragend gesprek, via een schriftelijke waarschuwing tot het indienen
van een klacht bij de Kamers voor het notariaat. Tevens geeft het BFT de notaris,
bijvoorbeeld bij een slechte financiële positie, de mogelijkheid om de situatie (onder
bepaalde voorwaarden) te herstellen. Het handhavingsbeleid is bewust gedifferentieerd
van aard, al naar gelang de specifieke casus die het BFT aantreft. Zie hiervoor het
handhavingsbeleid van het Bureau Financieel Toezicht.3
Vraag 7
Kunt u uiteenzetten waar het BFT vooral op controleert bij een controle van een notaris
dan wel een kantoor?
Antwoord 7
Het toezicht van het BFT op het notariaat bestaat uit het financieel toezicht en het
toezicht op de kwaliteit en integriteit. Het BFT beoordeelt ten aanzien van het financieel
toezicht in eerste instantie aan de hand van periodiek (per kwartaal) indiende cijfers
hoe het met de notariskantoren is gesteld en waar mogelijk risico’s zitten. Voor de
jaarstukken is het notariskantoor verplicht de cijfers vergezeld te laten gaan van
een verklaring dan wel een mededeling die is afgegeven door een accountant.
In 2019 bestond deze periodieke beoordeling uit ongeveer 4.000 toetsingen bij ongeveer
770 notariskantoren. Deze toetsingen leidden tot risico-indicaties en risico-classificaties
en zijn met name gericht op financiële aspecten zoals de bewaringspositie en liquiditeit
en solvabiliteitspositie, waaronder de continuïteit van het notariskantoor.
Daarnaast is er het toezicht op de kwaliteit en integriteit. Aangezien ook dit toezicht
risicogericht is, zijn (externe) signalen van belang voor de prioritering van toezichtsonderzoeken.
Deze signalen kunnen afkomstig zijn van verschillende organisaties zoals de politie/
justitie, de belastingdienst, het notariaat zelf, kadaster, burgers, krantenberichten
of eigen analyses. De risicogerichte onderzoeken zijn hierbij gericht op o.a. de onafhankelijkheid
en onpartijdigheid, misbruik van rechtspersonen, rechtszekerheid en belangen van derden.
Ook de poortwachtersfunctie (Wna/Wwft) is een belangrijk onderwerp.
Vraag 8
Hoe verklaart u dat de fraude door Frank O. bij Pels Rijcken, die onlangs aan het
licht kwam, klaarblijkelijk jarenlang aan de aandacht van het BFT heeft kunnen ontsnappen?
Zijn de controles die worden uitgevoerd door het BFT wel afdoende om dat soort misstanden
op te sporen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Antwoord 8
Zoals ook bij eerdere beantwoording op de Kamervragen is aangegeven is het nooit te
garanderen dat alle ondertoezichtstaanden alles op orde hebben. Het BFT kan niet garanderen,
zoals dat ook voor alle andere toezichthouders geldt, dat iedere misstand aan het
licht komt. Om zo effectief en efficiënt mogelijk toezicht te houden zijn er mechanismen
in het leven geroepen om de risico’s te beperken, zoals het periodiek indienen van
financiële gegevens bij het BFT en het risicogericht toezicht aan de hand van signalen.4 Tevens verwijs ik naar de eerder gegeven antwoorden op vraag 5.
Overigens neemt het BFT in zijn onderzoek mee in hoeverre hier lering uit getrokken
kan worden en of er mechanisme/maatregelen zijn, die dit hadden kunnen voorkomen.
Vraag 9
Klopt het dat er al jarenlang tientallen notariskantoren onder verscherpt financieel
toezicht staan, zogenoemde hoogrisicokantoren, maar het voor het publiek niet mogelijk
is erachter te komen om welke kantoren dit gaat? Acht u dat een wenselijke situatie;
zowel dat al jaren zoveel kantoren onder toezicht staan, als dat het publiek daar
geen kennis van kan nemen?
Antwoord 9
Dit klopt ten dele. In het jaarverslag 2020 heeft het BFT aangegeven dat er eind 2020
bij 30 notariskantoren/notarissen een verhoogd risico wordt onderkend. Bij 9 kantoren
is dit op grond van kwaliteit/integriteit. Bij deze kantoren zijn (begin 2021) drie
notarissen definitief uit het ambt ontzet. Eind 2019 werd nog bij 37 notariskantoren
een verhoogd risico onderkend.5
Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat het bestand hoog risico dynamisch is. Dat
wil zeggen dat het niet steeds dezelfde kantoren en personen zijn die in deze categorie
vallen. Het bestand fluctueert dan ook. In bepaalde gevallen vertaalt het hogere risico
zich in handelen door de toezichthouder.
Van belang is dat er in deze gevallen altijd en doorlopend een professionele beoordeling
van de toezichthouder per individueel kantoor/notaris plaatsvindt (zoals indienen
maand- of weekcijfers), waarbij bijvoorbeeld de bewaringspositie goed in de gaten
wordt gehouden. Indien geen herstel plaatsvindt of de geconstateerde bevinding zodanig
ernstig is, kan het BFT een klacht indienen bij de tuchtrechter. Gezien zijn wettelijke
geheimhoudingsplicht is het voor het BFT niet toegestaan om informatie hierover openbaar
te maken.
De tuchtrechter kan diverse maatregelen opleggen, waarbij ontzetting uit het ambt
de zwaarste maatregel is. Een ontzetting uit het ambt is wel zichtbaar voor de burger.
Het enkele feit dat er een verhoogd risico is betekent nog niet dat dit zich ook manifesteert.
Vraag 10
Wat vindt u in algemene zin van samenwerkingsverbanden tussen notarissen en anderen,
zoals accountants en belastingadviseurs, zeker in het licht van art. 18 Wna dat beoogt
dergelijke samenwerkingsverbanden te verbieden wegens gevaar voor verlies van kernwaarden
als onafhankelijkheid en onpartijdigheid? Onder welke voorwaarden kunnen notarissen
en anderen, zoals accountants en belastingadviseurs, volgens u wél samenwerken?
Antwoord 10
De kernwaarden van het notariaat zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Notarissen
mogen samenwerken zolang deze onafhankelijkheid en onpartijdigheid niet in het geding
komt. Naast de in de wet genoemde eisen hieromtrent heeft de KNB de Verordening Interdisciplinaire
samenwerking uitgevaardigd. Hierin zijn andere meer praktijkgerichte eisen gespecificeerd
voor de samenwerking tussen notarissen en anderen. De tuchtrechter toetst aan al deze
eisen en ook het BFT en de KNB zien daarop toe. De KNB heeft mij desgevraagd laten
weten dat de huidige voorwaarden werkbaar zijn in de praktijk en dat er geen signalen
zijn dat de kernwaarden van het notariaat met de huidige werkwijze op dit punt in
gevaar zijn.
Vraag 11
Herkent u het beeld dat de notaris door de jaren heen vooral ondernemer is geworden
en dat de balans tussen ambt en ondernemerschap zoek is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
De wetgever heeft er bij de invoering van de Wet op het Notarisambt in 1999 voor gekozen
vrije tarieven in te voeren in het notariaat. Notarissen waren echter ook al voor
1999 naast openbaar ambtenaar ondernemer, maar dan zonder onderlinge prijsconcurrentie.
De notaris verricht nog steeds zijn werkzaamheden als onpartijdige en onafhankelijke
professional. Er zijn geen signalen dat de notaris vooral een ondernemer is geworden:
de ambtsbediening wordt nog steeds als een kerntaak beschouwd, ook door de jongere
garde binnen de beroepsgroep. Ik herken dit beeld dus niet. Wel is de dienstverlening
competitiever, moderner en klantgerichter geworden, maar dat effect in het stelsel
werd ook bewust nagestreefd.
Vraag 12
Is de notaris nog voor iedereen betaalbaar, met andere woorden: kunnen minder draagkrachtigen
nog wel in voldoende mate bij de notaris terecht? Is bekend hoeveel personen bij de
notaris wegblijven wegens te hoge prijzen van een notariële dienst? Hoe wordt dit
in de gaten gehouden? Is het verband tussen de hoge uurtarieven en de invoering van
de marktwerking recent nog eens onderzocht?
Antwoord 12
De betaalbaarheid van het notariaat is niet in het geding. Ondanks een eventuele tariefstijging
op onderdelen zijn de diensten nog steeds betaalbaar. De werkdruk in het notariaat
geeft voldoende aanleiding om aan te nemen dat vraag en aanbod in balans zijn. Door
goed prijzen te vergelijken kan een consument eenvoudig tientjes goedkoper uit zijn.
Na invoering van de vrije tarieven in het notariaat zijn de prijzen voor de dienstverlening
van de notaris niet gestegen maar juist gedaald. Dit beeld werd bevestigd door een
in 2009 gepubliceerd onderzoek van SEO Economisch onderzoek waaruit inderdaad bleek
dat de meeste tarieven in het notariaat door de marktwerking waren gedaald.6
Nadien is er weinig aanvullend onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de tarieven
in het notariaat, maar het beeld blijft dat de tarieven sindsdien in relatieve zin,
dus bijvoorbeeld afgezet tegen de stijging van de huizenprijzen, zich gunstig ontwikkeld
hebben. Een verband tussen invoering van de marktwerking en (te) hoge uurtarieven
zie ik derhalve niet. Het notariaat werkt overigens niet met uurtarieven die bij de
klant in rekening worden gebracht, maar met prijzen voor verschillende typen dienstverlening,
zoals bijvoorbeeld een levenstestament of een samenlevingscontract. De keuze is aan
de consument. Er wordt door notarissen soms een specialisme aangeboden en ook geconcurreerd
op prijs, zoals duidelijk kenbaar is op diverse websites die uitsluitsel bieden omtrent
de goedkoopste notariële dienstverlening. Deze keuzevrijheid bestond niet voorafgaand
aan de invoering van de marktwerking, toen de consument nog overgeleverd was aan vaste
tarieven.
Voor minder draagkrachtigen is er een vangnetregeling, geregeld in de Wna in artikel
56. Deze wordt desondanks amper gebuikt, namelijk slechts enkele malen per jaar, zo
leert navraag bij de kamer voor het notariaat. Het is onbekend hoeveel mensen geen
beroep doen op notariële dienstverlening uitsluitend wegens de kosten nu dit niet
goed bijgehouden kan worden.
Vraag 13
Deelt u de zorgen over het grote aantal incidenten, signalen van niet-integer handelen
en ontzettingen uit het ambt in het notariaat? Zou er een causaal verband kunnen zijn
met de ingevoerde marktwerking in 1999?
Antwoord 13
Nee die zorg deel ik niet. Het feit dat er ontzettingen uit het ambt zijn geeft aan
dat het tuchtrecht voldoende zelfreinigend vermogen heeft, en dat de beroepsnorm dus
actief hoog gehouden wordt. Het aantal incidenten is over het algemeen redelijk constant.
Het blijft – zeker tegen de achtergrond van de groeiende omvang van de beroepsgroep –
een beperkt aantal. Toen er nog geen sprake van marktwerking was waren er ook incidenten,
signalen van niet integer handelen en ontzettingen uit het ambt.
De klachten, die door het BFT zijn ingediend, en tot een ontzetting van een notaris
hebben geleid zijn casuïstisch en staan los van elkaar. Naast de marktwerking, die
alweer van enige tijd geleden dateert, zijn er ook andere invloeden op het notariaat,
denk hierbij aan digitalisering of algemene maatschappelijke opvattingen over kwaliteit
en integriteit. Bepaalde effecten van (gewijzigde) wet- en regelgeving kunnen mogelijk
ook van invloed zijn op het aantal incidenten en signalen.
Uit de feiten en/of omstandigheden van deze zaken blijkt niet dat er een causaal verband
is tussen de invoering van marktwerking en deze incidenten en signalen.
Vraag 14 en 15
Wanneer is de Wna voor het laatst geëvalueerd en wanneer is er voor het laatst gekeken
naar de gevolgen van de invoering van de marktwerking op het notariaat? Zou het niet
goed zijn dit weer te evalueren en wellicht lessen te trekken? Zou daarbij na 21 jaar
niet ook het functioneren van de KNB als publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie dienen
te worden onderzocht?
Deelt u de mening dat het goed zou zijn een grondig onderzoek uit te laten voeren
naar de staat van het notariaat, zodat onder meer de gevolgen van de invoering van
de marktwerking op onder andere het aantal niet integere handelingen en de gevolgen
voor de tarieven in het notariaat bekeken kunnen worden, maar ook de financiële problemen
bij notariskantoren en het vertrouwen van het publiek in het notariaat? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 14 en 15
Het stelsel van het notariaat heeft mijn bijzondere aandacht en is niet zo lang geleden
nog op een aantal punten aangepast. In september 2005 heeft de commissie Evaluatie
Wet op het Notarisambt haar evaluatie gepubliceerd over de Wet op het notarisambt.
Deze evaluatie heeft uiteindelijk in 2013 geleid tot een aantal wijzigingen in de
Wet op het Notarisambt. Uit deze evaluatie volgde niet dat de wet aangepast diende
te worden op het gebied van marktwerking. Zoals gezegd is het stelsel door de komst
van de marktwerking gemoderniseerd, want klantgerichter en competitiever geworden
en zijn de prijzen van de dienstverlening in het algemeen gedaald. Het is vooral ook
belangrijk dat de publiekrechtelijke beroepsorganisatie zelf hier een actieve rol
in heeft. De KNB is momenteel bezig met een traject rond de toekomstige beroepsbeoefenaar
(future pr(o)of) waarbij onder meer gekeken wordt naar wensen rond aanpassingen van
de Wet op het Notarisambt. Ik wil deze ontwikkeling afwachten en ga dan graag met
de KNB in gesprek over de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan deze wensen.
Omdat een praktijkgerichte bezinning en reflectie op het notariële stelsel van grote
waarde is, wil ik ruimte bieden aan de toekomstverkenning die de KNB als publiekrechtelijke
beroepsorganisatie aan het uitvoeren is, en waarbij vooral ook aandacht is voor de
persoonlijke kwaliteiten en eigenschappen van de beroepsbeoefenaar en de inbreng vanuit
de beroepsgroep zelf.
Zoals eerder aangegeven zijn er geen signalen dat – buiten een beperkt aantal incidenten –
er problemen zijn met de staat van het notariaat. Dit geeft op dit moment geen aanleiding
om een dergelijk onderzoek uit te voeren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.