Schriftelijke vragen : De cv/bv-structuur
Vragen van het lid Snels (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Financiën over de cv/bv-structuur (ingezonden 16 juli 2021).
Vraag 1
Kunt u, in het licht van de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Snels
over belastingontwijking door Pfizer1, aangeven naar welke «oude notities en Kamerstukken» wordt verwezen op pagina vier
van de door u bijgevoegde ambtelijke notitie (hierna «de ambtelijke memo») inzake
het uitbreiden naar hybride bepalingen in andere verdragen? Kunnen de desbetreffende
notities ongelakt aan de Kamer worden toegezonden?
Vraag 2
Kunt u de notitie DGB 2016/688, waaraan in de ambtelijke memo gerefereerd wordt, in
het kader van de open bestuurscultuur ongelakt aan de Kamer verstrekken?
Vraag 3
Heeft dit of vorig kabinet op enig moment een brief ontvangen van de Europese Commissie
met een verzoek om informatie over de cv/bv-structuur? Zo ja, kan deze brief worden
verstrekt? En hoe heeft het (toenmalige) kabinet hierop gereageerd? Kunt u de hierop
volgende correspondentie met de Europese Commissie en eventuele andere stukken die
hierop betrekking hebben, aan de Kamer verstrekken?
Vraag 4
Is er op enig ander moment contact geweest, in de vorm van een brief dan wel anderszins,
formeel dan wel informeel, met de Europese Commissie over staatssteunaspecten van
de cv/bv-structuur, voorafgaand aan het moment dat het fiscale voordeel van de cv/bv-structuur
is weggenomen?
Vraag 5
Hoe kijkt u terug op de ambtelijke suggestie om «summier» op het artikel van professor
Vleggeert te reageren, teneinde geen onrust te veroorzaken bij Amerikaanse bedrijven,
terwijl hierdoor mogelijk een oneerlijk belastingvoordeel van Amerikaanse bedrijven
ten opzichte van concurrenten doelbewust in stand gehouden werd en de Nederlandse
schatkist belastinginkomsten misliep? Deelt u de mening dat dit geen toonbeeld is
van transparant bestuur?
Vraag 6
Was het in het verleden gebruikelijk, in de zin van beleid of praktijk, om de Europese
Commissie niet te informeren en de zaak «summier» te houden bij staatssteunaspecten?
Waaruit blijkt dit wel/niet? Zijn er soortgelijke casussen?
Vraag 7
Deelt u de mening dat het wenselijk is om bij eventuele risico’s van staatssteun de
Europese Commissie te informeren, teneinde te voorkomen dat er een oneerlijk speelveld
ontstaat tussen verschillende bedrijven actief op de interne markt? Is dat op dit
moment ook beleid? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Vraag 8
Heeft de toenmalige Staatssecretaris, of andere personen namens het Ministerie van
Financiën, naar aanleiding van deze notitie contact gehad met belangengroepen, zoals
de American Chamber of Commerce, of de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, over
de staatssteunaspecten van de cv/bv-structuur? Zo ja, zijn hier verslagen of andersoortige
stukken over en kunnen deze aan de Kamer worden toegezonden?
Vraag 9
Wat kunt u verder zeggen over het contact dat u, uw voorganger of personen namens
het Ministerie van Financiën hebben gehad met organisaties als de American Chamber
of Commerce of de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs? Waarom is er bijvoorbeeld
voor gekozen om de American Chamber of Commerce alternatieven aan te laten leveren
voor de mismatch structuur «om achter de hand te houden» (notitie 4 juni 2014)? Wat
voor soort «advance warning» (10 juni 2015, brief van de American Chamber of Commerce
aan Ministerie van Financiën) is er vanuit het ministerie aan de American Chamber
of Commerce gegeven? En op welke manier heeft de American Chamber of Commerce «meegedacht»
over alternatieven (zelfde brief)? Welke alternatieven zijn destijds door het ministerie
zelf onderzocht? Waarom is uiteindelijk niet voor die alternatieven gekozen? Kunnen
de desbetreffende onderliggende adviezen aan de Kamer verstrekt worden, in het kader
van de nieuwe, open bestuurscultuur?
Vraag 10
Hoe kan het dat Nederland zich, bij monde van het toenmalige kabinet, in Europees
verband lange tijd verzet heeft tegen maatregelen die de fiscale voordelen van de
cv/bv-structuur teniet zouden doen, terwijl in de ambtelijke notitie «staatssteunaspecten
van CV/BV structuur» de voorkeur uitgesproken wordt om de problematiek op gecoördineerde
wijze samen met andere landen op te lossen?
Vraag 11
Kunt u een inschatting maken van de grootte van de geldstromen door Nederland die
gemoeid waren met de cv/bv-structuur? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit uitsplitsen
per jaar?
Vraag 12
Indien de Europese Commissie van mening zou zijn dat er in cv/bv-structuren zowel
met betrekking tot dividenden als royalty’s sprake zou zijn van staatssteun, kan dan
de in deze benadering ten onrechte niet geheven dividendbelasting (over de dividenden)
en vennootschapsbelasting (over de royalty’s) worden teruggevorderd? Wat kan gezegd
worden over de precieze omvang hiervan (gespecificeerd naar dividendbelasting en vennootschapsbelasting),
over de verschillende jaren heen? Als niet precies kan worden aangegeven om welke
bedragen het zou gaan, kan dan een ruwe schatting worden gegeven?
Vraag 13
Erkent u dat er juridisch gezien, als er daadwerkelijk sprake is van onterechte staatssteun,
via de cv/bv- structuur Nederlandse belasting ten onrechte niet geheven is? Wat zijn
hiervan de juridische implicaties? Erkent u bijvoorbeeld dat multinationals die gebruik
maakten van de cv/bv-structuur, de door de Nederlandse Staat misgelopen dividendbelasting
alsnog zouden moeten betalen?
Vraag 14
Waarom is ervoor gekozen de Kamer op geen enkel moment te informeren over staatssteunrisico’s
ten aanzien van de cv/bv-structuur, zelfs toen er met de Kamer informatie gedeeld
werd over het feit dat er door de Commissie een formele onderzoeksprocedure was geopend
naar mogelijke staatssteun in een ruling met NIKE en Converse, terwijl bijvoorbeeld
NIKE ook een cv/bv-structuur had in Nederland?
Vraag 15
Kunt u aangeven wat bedoeld wordt op bladzijde vijf van de notitie, waar opgemerkt
wordt dat artikel 17a, onderdeel b, van de vennootschapsbelasting niet op de cv/bv-structuur
van toepassing is, omdat de royalty een element vormt om de winst te bepalen? Wordt
daarmee bedoeld dat de betreffende bepaling niet van toepassing kan zijn als de royalty
in aftrek is gekomen bij het bepalen van de belastbare winst van de bv? En zo ja,
kunt u dan aangeven waarop deze opvatting is gebaseerd? Zo nee, wat wordt hier dan
wel mee bedoeld?
Vraag 16
Kunt u ingaan op de analyse van dhr. Vleggeert, die aanleiding vormde voor de ambtelijke
notitie, op het punt van zijn stelling dat er sprake is van selectiviteit in het gebruik
van het belastingverdrag met de VS inclusief de hybridebepaling als referentiekader
voor de staatssteunanalyse? Hoe apprecieert u, met andere woorden, zijn argumentatie
dat de hybridebepaling uit het belastingverdrag met de VS (als gevolg van het cv/bv-besluit)
ten onrechte niet wordt toegepast op de cv/bv-structuur, omdat de bevoordeling van
de cv/bv-structuur niet gerechtvaardigd wordt door de doelstelling van de hybridebepaling
om dubbele niet-heffing te voorkomen, gegeven het uitgangspunt dat er bij de cv/bv-
structuur sprake is van dubbele niet-heffing, waardoor de hybridebepaling juist wel
van toepassing zou moeten zijn?
Vraag 17
Bent u het eens met de stelling dat de bevoordeling van structuren die werkgelegenheid
creëren t.o.v. structuren die geen werkgelegenheid creëren leidt tot selectiviteit,
in de context van de vraag of er sprake is van mogelijke staatssteun? Deelt u de mening
dat dit logischerwijs volgt uit het gegeven, waar ook bijlage 2 op wijst, dat de doelstelling
van de hybridebepaling is om dubbele niet-heffing te voorkomen en structuren die werkgelegenheid
creëren vanuit het oogpunt van het voorkomen van dubbele niet-heffing, ceteris paribus,
vergelijkbaar zijn met structuren die geen werkgelegenheid creëren?
Vraag 18
Kunt u in het licht van de doelstelling van de hybridebepaling in het belastingverdrag
met de VS, het voorkomen van dubbele niet-heffing, toelichten waarom de hybridebepaling
in het verdrag met de VS niet wordt toegepast op de cv/bv-structuur, terwijl andere
situaties waarin dubbele niet-heffing optreedt wel kunnen vallen onder het bereik
van de hybridebepalingen in de andere verdragen en het verdrag met de VS? Deelt u
de mening dat de vraag of de cv/bv-structuur vanuit staatssteunperspectief vergelijkbaar
is met andere situaties, die wel onder een hybridebepaling vallen, beantwoord dient
te worden aan de hand van de doelstelling van de betreffende bepalingen – het voorkomen
van dubbele niet-heffing – en dat uit dit uitgangspunt volgt dat de cv/bv-structuur
wel degelijk vergelijkbaar is met andere situaties waarin dubbele niet-heffing ontstaat
terwijl er een hybridebepaling is?
Vraag 19
Kunt u aangeven waarom volgens u royalty’s in een cv/bv-structuur niet winstafhankelijk
zijn in de zin van artikel 17a, onderdeel b, van de vennootschapsbelasting? Kunt u
daarbij aangeven op welke punten u precies afstand neemt van de op dit punt gebruikte
argumentatie van dhr. Vleggeert (in zijn artikel die als basis dient van de ambtelijke
memo), die aangeeft dat voor de bepaling van de hoogte van de royalty uitgegaan wordt
van de winst voor aftrek van de royalty?
Vraag 20
Kunt u de in het ambtelijk memo geponeerde stelling, gedaan in het kader van de staatssteunanalyse
met betrekking tot royalty’s, dat het «nogal een bondige en in onze ogen vergezochte
analyse» zou zijn om het heffingsrecht onder het verdrag met de VS toe te kennen aan
Nederland, toelichten?
Vraag 21
Bent u het eens met de constatering dat indien het cv/bv-besluit niet van toepassing
is op royalty’s, toepassing van de hybridebepaling in het verdrag met de VS ertoe
leidt dat in cv/bv-structuren het verdrag niet op royalty’s van toepassing is? Kunt
u dit toelichten?
Vraag 22
Indien het cv/bv-besluit wel van toepassing zou zijn op royalty's, bent u het dan
eens met de constatering dat de staatssteunanalyse, veronderstellend dat Nederland
nationaalrechtelijk heffingsrecht zou hebben over de royalty's, met betrekking tot
royalty's identiek is aan die met betrekking tot dividenden (afgezien van de meer
subsidiaire stelling die in het artikel van dhr. Vleggeert wordt ingenomen met betrekking
tot de eventuele toepassing van artikel 13, lid zes van het belastingverdrag met de
VS)?
Vraag 23
Kunt u, mede in het licht van uw antwoord op voorgaande vragen, uitgebreid toelichten
en motiveren of u, en zo ja waarom u nog altijd van mening bent dat ten aanzien van
royalty’s in cv/bv-structuren geen sprake is van staatssteun?
Vraag 24
Kunt u bij het monitoren van het gebruik van hybride mismatches onderscheid maken
tussen de mate waarin dit veroorzaakt is door nieuw ingevoerde wetgeving uit de VS,
en de implementatie van de tweede EU-richtlijn antibelastingntwijking (ATAD II)? Zo
nee, moet u dan concluderen dat niet valt te zeggen of een mogelijke afname van het
gebruik van hybride mismatches of de stromen die daarmee gemoeid zijn, het gevolg
is van ATAD II? Op welke manier gaat u deze complicatie voor het bepalen van causaliteit
betrekken in de evaluatie van de effecten van ATAD II op hybride mismatches?
Vraag 25
Is er een ambtelijke analyse gemaakt van de op 15 september 2020 gepubliceerde staatssteunanalyse
van de informeelkapitaalstructuur? Zo ja, kan deze notitie in het kader van de open
bestuurscultuur ongelakt aan de Kamer verstrekt worden? Is over de staatssteunaspecten
van de informeelkapitaalstructuur formeel dan wel informeel contact geweest met de
Europese Commissie? Zo ja, kunnen deze correspondentie en de daarop betrekking hebbende
stukken aan de Kamer verstrekt worden?2
Vraag 26
Wanneer is het onderzoek over royalty’s af, dat is toegezegd naar aanleiding van voorstellen
daarover door de Commissie-Ter Haar? Kunt u inzicht geven in hoeveel royalty’s er
jaarlijks in totaal worden afgetrokken in Nederland? Hoe heeft dit zich de afgelopen
tien jaar ontwikkeld?
Vraag 27
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en voor 5 augustus a.s. retour sturen?
Indieners
-
Gericht aan
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën -
Indiener
B.A.W. Snels, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.