Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Idsinga over brieven die de Belastingdienst in Heerlen heeft gestuurd aan Nederlandse pensioengerechtigden die wonen in België en pensioen- en lijfrente-uitkeringen ontvangen uit Nederland
Vragen van het lid Idsinga (VVD) aan de Staatssecretaris van Financiën over brieven die de Belastingdienst in Heerlen heeft gestuurd aan Nederlandse pensioengerechtigden die wonen in België en pensioen- en lijfrente-uitkeringen ontvangen uit Nederland (ingezonden 9 juni 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Vijlbrief (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 2 juli 2021).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de brieven, met als titel «vooraankondiging navorderingsaanslag»,
die de Belastingdienst in Heerlen heeft gestuurd aan Nederlandse pensioengerechtigden1 die wonen in België en pensioen- en lijfrente-uitkeringen ontvangen uit Nederland?2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat de vooraankondiging ziet op het feit dat de Belastingdienst Nederlandse
inkomstenbelasting wil navorderen over de jaren 2016, 2017 en 2018?
Antwoord 2
Het klopt dat deze personen3 zijn aangeschreven met een brief waarin hen is aangekondigd dat de inspecteur over
het jaar 2018 voornemens is de uitkering te belasten. Afhankelijk van de individuele
situatie, zal dit plaatsvinden door middel van een ambtshalve aanslag, een correctie
op de aangifte of een navorderingsaanslag. Daarnaast bevat de brief een verzoek om
informatie over de jaren 2016 en 2017. Indien uit de informatie blijkt dat ook in
de jaren 2016 en 2017 de pensioenuitkeringen niet volledig in België zijn belast,
worden die uitkeringen ook in Nederland belast. Betrokkenen wordt in de brief de mogelijkheid
geboden om gegevens aan te leveren waaruit blijkt dat de uitkeringen in België wel volledig belast zijn, of dat er een specifieke uitzonderingsituatie geldt op grond
waarvan het heffingsrecht aan België toe zou vallen. Om een snelle communicatie mogelijk
te maken is in de brief een rechtstreeks e-mailadres opgenomen waar betrokkenen met
vragen terecht kunnen en wordt de mogelijkheid geboden om een telefonische afspraak
te maken. Hierna ga ik in op de aanleiding voor de brieven.
De Nederlandse en Belgische bevoegde autoriteiten hebben op 5 maart 2018 een overeenkomst
gesloten over de toepassing van artikel 18 van het belastingverdrag tussen Nederland
en België.4 Deze overeenkomst is gesloten nadat – als gevolg van Belgische rechtspraak – onduidelijkheid
was ontstaan over de Belgische fiscale behandeling van uit Nederland afkomstige pensioenen.
Om te vermijden dat zowel Nederland als België het pensioen belast (dubbele belasting)
en te voorkomen dat beide landen het pensioen niet belasten (ontgaan van belasting
/ dubbele niet-heffing) is – kort weergegeven – in deze overeenkomst vastgelegd dat
Nederland het heffingsrecht heeft over uit Nederland afkomstige pensioen- en lijfrente-uitkeringen
als, naast enkele andere voorwaarden, deze in België feitelijk niet volledig in de
(progressieve) belastingheffing zijn betrokken. Daarnaast is in de overeenkomst vastgelegd
dat België jaarlijks informatie aanlevert over de wijze waarop de uit Nederland afkomstige
pensioenen in België feitelijk worden belast.
Op basis van de door de Belgische belastingdienst over 2018 aangeleverde gegevens
heeft de Nederlandse Belastingdienst een selectie gemaakt van de personen waarvan
de uitkeringen in België waarschijnlijk niet volledig belast zijn. In die gevallen
zou wèl geprofiteerd zijn van de Nederlandse fiscale faciliëring (in de opbouwfase
is de pensioenaanspraak niet belast), terwijl de uitkeringen in België niet volledig
belast zouden zijn. Het heffingsrecht komt dan op grond van het belastingverdrag tussen
Nederland en België aan Nederland toe.
Vraag 3
Klopt het dat deze pensioengerechtigden mede op grond van de Overeenkomst van 5 maart
2018 tussen de bevoegde autoriteiten van België en Nederland met betrekking tot toepassing
van artikel 18 van het Verdrag, reeds vragenbrieven hebben ontvangen over hun situatie
en deze vragenbrieven hebben beantwoord?
Antwoord 3
Meestal is dit niet het geval. In uitzonderingssituaties is er wel al eerder over
deze problematiek gecorrespondeerd. Sommige belastingplichtigen zijn eerder aangeschreven
naar aanleiding van de Belgische gegevens over het jaar 2016. Die correspondentie
had dan betrekking op belastingjaren van vóór 2018, terwijl er nu informatie is verkregen
over het jaar 2018. Over die samenloop is in de brief aangegeven dat de al verstrekte
informatie niet nogmaals hoeft te worden aangeleverd. In andere situaties heeft de
betrokkene eerder verzocht om een vrijstellingsverklaring voor de inhouding van loonheffingen.
In die gevallen is de vrijstelling verleend met het uitdrukkelijk voorbehoud dat deze
zou worden ingetrokken indien uit informatie van de Belgische belastingdienst mocht
blijken dat de vrijstelling ten onrechte werd verleend.
Vraag 4
Klopt het verder dat daarbij van geval tot geval door de Belastingdienst is beoordeeld
welk land bevoegd is belasting te heffen over de pensioen- en lijfrente-uitkeringen?
Antwoord 4
Zoals eerder aangegeven is er met enkele van de aangeschreven belastingplichtigen
in een eerder stadium over deze problematiek gecorrespondeerd. In die situaties heeft
doorgaans ook een beoordeling plaatsgevonden. Deze beoordeling had dan echter betrekking
op een ander belastingjaar (met mogelijk andere feitelijke omstandigheden) dan 2018,
of heeft plaatsgevonden onder een uitdrukkelijk voorbehoud.
Vraag 5
Klopt het dat dit vaak ingewikkelde puzzels zijn omdat België en Nederland anders
tegen de uitkeringen aankijken en omdat het belastingverdrag tussen Nederland en België
in artikel 18 van het verdrag een ingewikkelde regeling op dit punt bevat?
Antwoord 5
Achtergrond van deze bepaling is dat in het verleden pensioenen die in Nederland fiscaal
gefacilieerd waren (in de opbouwfase is de pensioenaanspraak niet belast) na emigratie
naar België, vanwege een verschil in systematiek, niet volledig werden belast. Met
deze bepaling wordt dus ook nadrukkelijk dubbele niet-heffing voorkomen. De regeling
uit het huidige verdrag vind ik niet te ingewikkeld, maar het is daarbij uiteraard
wel van belang dat de Belastingdienst op de hoogte is van de fiscale behandeling in
België van de uit Nederland afkomstige uitkeringen. De overeenkomst van 5 maart 2018
– waarin afspraken zijn opgenomen over informatie-uitwisseling – is hierbij behulpzaam.
Om een onterechte heffing te voorkomen hebben belastingplichtigen uiteraard de mogelijkheid
om aan te tonen dat de Nederlandse uitkeringen wel feitelijk volledig in België belast
zijn.
Vraag 6
Klopt het dat in de afgelopen jaren van geval tot geval overeenstemming is bereikt
met de betreffende pensioengerechtigden welk land bevoegd is te heffen over welke
uitkeringen en dat daarmee de zaak leek afgedaan?
Antwoord 6
Welk land tot heffing bevoegd is, hangt af van de feiten en omstandigheden van het
specifieke geval. Daarom dient ook ieder belastingjaar op zichzelf beoordeeld te worden.
Ook in de uitzonderingsgevallen waarin er over een eerder jaar reeds een beoordeling
heeft plaatsgevonden, kunnen opnieuw vragen worden gesteld indien de Belgische gegevens
daar aanleiding toe geven. Zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Vraag 7
Is bij het verzenden van de brieven door de Belastingdienst in Heerlen rekening gehouden
met deze afstemmingen?
Antwoord 7
Ja, zie het antwoord op de vragen 3, 4 en 6.
Vraag 8
Hoe kan worden voorkomen dat in sommige gevallen pensioengerechtigden zowel in Nederland
als België dreigen te worden belast, waarbij dus een dubbele belastingheffing ontstaat?
Antwoord 8
De afspraken uit het belastingverdrag en de hiervoor genoemde nadere overeenkomst
van 5 maart 2018 zijn uitdrukkelijk bedoeld om zowel een situatie van dubbele heffing
als een situatie van dubbele niet-heffing te voorkomen. Beide situaties vind ik natuurlijk
ongewenst. Met de informatie die wordt verkregen van de Belgische autoriteiten en/of
de informatie die belastingplichtigen verstrekken over het volledig belasten van Nederlandse
uitkeringen wordt dit voorkomen. Nederland is daarmee immers op de hoogte van de feitelijke
heffing in België. Indien België feitelijk onvoldoende heeft geheven, komt het heffingsrecht
aan Nederland toe en dient België alsnog vrijstelling te verlenen voor de Nederlandse
uitkeringen. Ingeval belastingplichtigen van oordeel zijn dat desondanks een (dubbele)
belastingheffing in strijd met het belastingverdrag dreigt, kunnen zij in woonland
België een verzoek doen tot een zogenoemde onderlinge overlegprocedure (zoals beschreven
in artikel 28 van het belastingverdrag en voor Nederland uitgewerkt in het Besluit
onderlinge overlegprocedures, Stcrt. 2020, 32 689). De ervaringen met deze procedure met België zijn positief en in de relatie tot
België leidt deze procedure doorgaans tot een tijdige oplossing, dat wil zeggen binnen
twee jaar na start van de procedure, voor de dubbele belastingheffing.
Vraag 9
Kunt u uw visie toelichten op het feit dat pensioenen in de regel worden geindexeerd
terwijl de doelmatigheidsgrens van € 25.000 van artikel 18 paragraaf 2 van het verdrag
is ingevoerd begin deze eeuw toen overeenstemming werd bereikt over het huidige belastingverdrag?
Antwoord 9
Het uitgangspunt van artikel 18 van het belastingverdrag is een woonstaatheffing,
waarbij een bronstaatheffing passend werd geacht om een onevenwichtige verhouding
te voorkomen tussen de verleende fiscale faciliteiten tijdens de opbouwfase in het
bronland en de belastingheffing in de uitkeringsfase in het woonland van de (pensioen)gerechtigde.
Om praktische redenen is kort gezegd voor pensioenen die € 25.000 niet overschrijden
gekozen voor een uitsluitende woonstaatheffing. Het is door de geleidelijk stijging
van het gemiddelde pensioen inmiddels mogelijk bij meer pensioenen dan in het verleden
relevant of deze in het woonland volledig worden belast. Gegeven de verleende fiscale
faciliteiten en gegeven het praktische karakter van de overeengekomen doelmatigheidsgrens
(waarbij niet is gekozen voor indexatie), vind ik dit gevolg niet onwenselijk.
Vraag 10
Wordt bij de (lopende) besprekingen met de Belgische regering rekening gehouden met
deze kwestie en/of wordt aangestuurd op een eenvoudige(re) woonstaatheffing dan wel
een eenvoudige bronstaatheffing, zodat de onduidelijkheid en ongerustheid bij deze
groep belastingplichtigen weggenomen kan worden?
Antwoord 10
In algemene zin is de door mij voorgestane Nederlandse onderhandelingsinzet uiteengezet
in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020. Over lopende onderhandelingen doe ik in
het belang van de vertrouwelijkheid (ook richting verdragspartners) geen inhoudelijke
mededelingen. Wel merk ik op dat informatie die van belang is bij de Nederlandse verdragsinzet
zorgvuldig in beschouwing wordt genomen.
Vraag 11
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Antwoord 11
Omdat het antwoord op een aantal vragen vanwege de onderlinge samenhang onlosmakelijk
met elkaar verbonden is, zijn enkele vragen gezamenlijk beantwoord.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.