Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Beckerman en Leijten over winsten die worden gemaakt met publiek geld voor verduurzaming
Vragen van de leden Beckerman en Leijten (beiden SP) aan de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën over winsten die worden gemaakt met publiek geld voor verduurzaming (ingezonden 6 mei 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Yeşilgöz-Zegerius (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen
28 juni 2021).
Vraag 1
Kent u het bericht «Van subsidie windturbines tot 50% overwinst ondernemer»?1
Antwoord 1
Ja ik ben op de hoogte van het bericht in De Telegraaf, alsook van het onderzoek van
de Rijksuniversiteit Groningen waarnaar verwezen wordt in het bericht.
Vraag 2
Klopt de conclusie dat de overwinsten voor windturbines vele miljarden euro’s behelzen
en dat 30 tot 50 procent als overwinst naar de initiatiefnemers gaat?
Antwoord 2
Ik herken dit beeld niet. Het kabinet streeft naar een kosteneffectieve uitrol van
CO2-reducerende technieken, waaronder wind op land. Daartoe is de SDE+(+) erop gericht
om de onrendabele top van wind op land projecten af te dekken en overstimulering zoveel
mogelijk te beperken. Zoals het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen benoemt,
is er daarbij een afruil tussen het realiseren van kosteneffectiviteit en doeltreffendheid
(hoeveel projecten worden er ondersteund). Een hogere mate van kosteneffectiviteit
vertaalt zich in een lager doelbereik en vice versa.
Voor de SDE+(+) wordt daarom voor hernieuwbare energietechnieken het uitgangspunt
gehanteerd dat het merendeel van de projecten gerealiseerd moet kunnen worden met
de betreffende subsidiebedragen zoals deze door het Planbureau voor de Leefomgeving
(hierna: PBL) berekend worden. Dit betekent dat een deel van de projecten in potentie
aanspraak kan maken op een subsidiebedrag dat hoger ligt dan het benodigde subsidiebedrag
en voor een (kleiner) deel van de projecten het berekende subsidiebedrag in potentie
te laag is. Het benodigde subsidiebedrag wordt voorafgaand aan elke openstellingsronde
van de SDE+(+) opnieuw berekend door het PBL.
Het PBL doet hiertoe uitvoerig onderzoek naar de projectkarakteristieken en kosten
van wind op land, waarbij de meest actuele informatie wordt meegenomen. Om overstimulering
verder te beperken werkt de SDE+(+) als een tender, waardoor aanvragen voor een lager
subsidiebedrag meer kans maken op subsidie dan aanvragen voor een hoger subsidiebedrag.
Op deze manier worden projecten gestimuleerd om tegen een lager subsidiebedrag in
te dienen dan door het PBL geadviseerd.
Met deze systematiek scoort de SDE+(+) goed op het beperken van overstimulering in
vergelijking met andere subsidieregelingen. Dit blijkt ook uit de evaluatie van de
regeling door CE Delft. Daarom wekt de regeling ook in de landen om ons heen veel
belangstelling. Desalniettemin blijf ik het van belang vinden om de kosteneffectiviteit
van de regeling te blijven monitoren en waar mogelijk te verbeteren. Mede vanwege
het belang van een betaalbare transitie voor maatschappelijk draagvlak en acceptatie.
Daarbij zullen ook de resultaten van dit onderzoek worden meegenomen. Daarnaast zal
de regeling dit jaar opnieuw worden geëvalueerd, waarbij de mate waarin overwinsten
optreden en verder kunnen worden beperkt ook zal worden onderzocht.
Vraag 3
Kunt u een berekening maken hoeveel private winst is gemaakt met de publieke subsidies
uit de Stimulering Duurzame Energieproductie en klimaattransitie (SDE+) pot?
Antwoord 3
De subsidiebedragen in de SDE regeling komen jaarlijks via een zorgvuldig proces tot
stand. Het PBL brengt hiertoe jaarlijks een advies uit, waarbij wordt uitgegaan van
de meest recente informatie ten aanzien van de kostprijsontwikkeling. Ook vindt er
een uitgebreide marktconsultatie en een externe review plaats. Dit proces maakt, naast
het veilingmechanisme in de SDE, dat we het beleid zo kosteneffectief mogelijk vorm
geven en overwinsten beperken. Ik heb geen direct inzicht in de hoeveelheid private
winst die is gemaakt met SDE+-subsidies. Wel heeft CE Delft in de evaluatie van de
regeling op basis van de verwachte kosten en opbrengsten naar het verwachte rendement
van deze projecten in vergelijking tot het door PBL gehanteerde rendement. Daaruit
bleek toen voor een beperkt aantal projecten de rentabiliteit boven de eis ligt die
door de ontwikkelaar en de financiële sector gesteld worden. De regeling zal dit jaar
opnieuw geëvalueerd worden.
Vraag 4
Onderschrijft u de conclusie van Dr. Daan Hulshof dat hoewel de gemiddelde overwinst
per kilowattuur (KWh) tussen 2003 en 2018 is gedaald, deze in relatieve termen gelijk
zijn gebleven en als percentage van het subsidiebedrag met 32 procent in 2018 niet
lager is dan de 31 procent in 2003?
Antwoord 4
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, herken ik de in het proefschrift
aangehaalde cijfers niet. Wel klopt het dat tussen 2003 en 2018 een aantal aanpassingen
in de regeling zijn gedaan om te komen tot het SDE+(+)-instrument zoals beschreven
in het antwoord op vraag 1. Hierdoor is het risico op overstimulering significant
afgenomen. Of de gemiddelde overwinst in relatieve termen gelijk is gebleven, is moeilijk
te duiden. De onderzoeker heeft namelijk de benodigde subsidiebedragen berekend voor
potentiële investeringen in plaats van daadwerkelijke investeringen. Bovendien is
de gebruikte data (vollasturen, economische levensduur, en aandeel en rendement op
eigen vermogen) grotendeels een benadering van de werkelijkheid, omdat geen gebruik
is gemaakt van projectspecifieke gegevens.
Vraag 5
Bent u het voorts eens met de conclusie van Dr. Daan Hulshof dat veel investeerders
in hernieuwbare energie een stuk minder subsidie nodig hebben dan ze ontvangen?2
Antwoord 5
Nee. Zie voor een nadere toelichting mijn antwoord op vraag 1.
Vraag 6
Deelt u de mening dat het slecht is voor het draagvlak van de energietransitie, dat
er grote (private) winsten worden gemaakt met publiek geld? Zo nee, waarom niet? Zo
ja, wat gaat u eraan doen?
Antwoord 6
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat lusten en lasten van maatregelen eerlijk
verdeeld moeten worden; dit is van groot belang voor het draagvlak en acceptatie ervan.
Oversubsidiëring kan leiden tot een oneerlijke verdeling van lusten en lasten en mede
om die reden wordt dit, zoals hierboven beschreven, zo veel mogelijk beperkt. Er wordt
ook op andere manieren gewerkt aan een eerlijke verdeling van lusten en lasten voor
hernieuwbare energieprojecten, zoals met het streven naar 50% lokaal eigendom. Ook
voor het realiseren van deze afspraak is het echter van belang dat projecten een reëel
rendement maken, zodat het voor omwonenden aantrekkelijk is om mee te investeren.
Vraag 7
Bent u ook van mening dat er meer tempo gemaakt kan worden met de energietransitie
en dat dit kan met minder private winsten door publieke investeringen?
Antwoord 7
Het kabinet streeft op verschillende manieren naar versnelling van de energietransitie.
Daarbij ondersteunt het burgers en bedrijven bij het doen van de benodigde investeringen.
Het Rijk neemt ook de verantwoordelijkheid voor het verduurzamen van het eigen vastgoed
en gronden. Op deze manier kunnen zoveel mogelijk partijen een bijdrage leveren aan
de energietransitie.
Vraag 8
Kent u het onderzoek van peil.nl in opdracht van de SP waaruit blijkt dat 26 procent
van de Nederlanders een veel hoger energieverbruik heeft dan voor de coronacrisis?3
Antwoord 8
Ja.
Vraag 9
Wat vindt u ervan dat uit deze peiling blijkt dat 18 procent van de Nederlanders zich
zorgen of veel zorgen maakt over de hoogte van de energierekening? Wat vindt u er
voorts van dat een derde van de mensen met een lager inkomen zich zorgen of grote
zorgen maakt over de hoogte van de energierekening?
Antwoord 9
Er is terecht veel aandacht voor de betaalbaarheid van de energietransitie. Het kabinet
wil dat de transitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Het kabinet stuurt niet
op de ontwikkeling van de energierekening, maar monitort de ontwikkeling hiervan wel
nauwgezet. Wel is de lastenverdeling in de ODE aangepast om tot een evenwichtigere
verdeling van de lasten tussen burgers en bedrijven te komen. Hierdoor zijn de energiebelastingen
voor een huishouden met een gemiddeld verbruik vorig jaar met € 100 euro gedaald en
stijgen ze dit jaar niet.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven
aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven
van huishoudens. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks alle plussen
en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Vraag 10
Bent u ook mening dat het niet is uit te leggen dat terwijl steeds meer mensen hun
energierekening niet of nauwelijks kunnen betalen, ze tegelijkertijd moeten meebetalen
aan de private winsten voor eigenaren van windmolens?
Antwoord 10
Ik ben van mening dat overwinsten zoveel mogelijk beperkt moeten worden. Dit is van
belang zowel geldt op het belang van een rechtvaardige verdeling van lusten en lasten
als een betaalbare transitie.
Vraag 11
Bent u bereid de energierekening voor huishoudens te laten dalen door bijvoorbeeld
de energiebelasting en/of Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) voor
kleinverbruikers te verlagen en/of de heffingsvermindering te verhogen? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 11
Het kabinet heeft reeds bij het Klimaatakkoord aanpassingen gedaan in de energiebelastingen
ten gunste van huishoudens, hierdoor zijn huishoudens een derde van de ODE-lasten
gaan bijdragen in plaats van de helft. Deze aangepaste lastenverdeling wordt dit jaar
voortgezet. Hierdoor zijn de energiebelastingen voor een huishouden met een gemiddeld
verbruik vorig jaar met € 100 euro gedaald en stijgen ze dit jaar niet.
Zoals ik eerder heb toegelicht hangt de mate waarin een huishouden de energierekening
kan betalen niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare
inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Daarom bekijkt het kabinet
alle inkomsten en uitgaven, inclusief de energierekening, integraal in de koopkrachtbesluitvorming.
Vraag 12
Bent u met ons van mening dat er nu teveel (ODE) belasting wordt geheven bij huishoudens?
Wat heeft het kabinet gedaan met het uiterst kritische rapport van de Algemene Rekenkamer
waaruit bleek dat veel SDE+ geld op de plank bleef liggen?4
Antwoord 12
Zoals ik hierboven heb toegelicht is als onderdeel van het Klimaatakkoord is de lastenverdeling
in de Opslag Duurzame Energie aangepast ten gunste van huishoudens. Deze aangepaste
lastenverdeling wordt dit jaar voortgezet.
Met de begrotingsreserve Duurzame Energie worden de SDE++-middelen beschikbaar gehouden
voor de energietransitie, ook wanneer in een bepaald jaar minder aan de SDE+ wordt
uitgegeven dan geraamd. Lagere uitgaven dan geraamd kunnen worden voorkomen door onvoorziene
omstandigheden, zoals vertraagde projecten, non-realisatie en onderproductie, maar
ook door hogere energieprijzen. Door middel van de begrotingsreserve blijft dit geld
behouden om tegenvallers in latere jaren op te vangen. Daarmee is voorzien dat de
begrotingsreserve in de jaren 2021–2030 geheel nodig zal zijn om de verwachte kasuitgaven
voor de SDE++ te dekken (inclusief toekomstige openstellingsrondes t/m 2025). Dit
komt ook naar voren in het verantwoordingsonderzoek dat de Algemene Rekenkamer heeft
uitgevoerd naar aanleiding van het jaarverslag van 2020.
Vraag 13
Zijn er dit jaar opnieuw overschotten ontstaan bij de SDE+? Kunt u garanderen dat
dit geld (in tegenstelling tot vorig jaar) niet naar andere posten gaat?
Antwoord 13
Het is op dit moment nog niet bekend of er een mee- of tegenvaller gaat ontstaan voor
de SDE++-middelen. Hoewel ik geen garanties kan geven over de besteding van de middelen
door een volgend kabinet, geldt wel dat alle middelen, inclusief de middelen in de
begrotingsreserve, nodig zijn voor het realiseren van de klimaat-en energiedoelstellingen.
Vraag 14
Bent u bereid de winsten die initiatiefnemers van windparken met publiek geld maken
terug te dringen door de subsidieregeling aan te passen?
Antwoord 14
Ik ben het ermee eens dat overwinsten zoveel mogelijk beperkt moeten worden. De aanscherping
van de SDE+(+) subsidieregeling draagt hieraan bij. Dit is een doorlopend proces.
Daarbij bezie ik hoe we de regeling kunnen verbeteren en het risico op overstimulering
kunnen beperken. Voor elke openstellingsronde doet het PBL uitvoerig onderzoek naar
de project karakteristieken en kosten van wind op land projecten. Daarbij neemt het
PBL alle beschikbare nieuwe informatie mee om de berekeningen van de benodigde subsidiebedragen
te verbeteren. Daarnaast laten we de regeling regelmatig evalueren door externe partijen.
In 2016 heeft CE Delft de regeling geëvalueerd en dit zullen we binnenkort opnieuw
laten doen. Als uit deze evaluatie blijkt dat aanvullende maatregelen genomen kunnen
worden om het risico op overstimulering verder te beperken, dan zal ik deze meenemen
bij de verdere vormgeving van de regeling.
Vraag 15
Is u bekend dat verschillende landen waaronder Zwitserland en Denemarken ervoor hebben
gekozen om niet voor generieke subsidies te kiezen, maar te differentiëren? Bent u
bereid om ook in Nederland voor lagere en (nog) meer gedifferentieerde subsidies te
kiezen zodat er niet langer grote private winsten kunnen worden gemaakt met publiek
geld?
Antwoord 15
Ja. Ook in Nederland wordt er gedifferentieerd in de subsidies voor windenergie op
land, onder andere door onderscheid te maken in de locatie van de projecten. Tegelijkertijd
moet de uitvoerbaarheid van de regeling ook gewaarborgd blijven. Dit betekent dat
er ook een grens zit aan de mate van differentiatie die kan worden toegepast.
Vraag 16
Hoe staat u tegenover de aanbeveling van Dr. Daan Hulshof om subsidies afhankelijk
te maken van de specifieke windsnelheid op de locatie van de turbines? Hoe staat u
voorts tegenover zijn aanbeveling om de subsidie afhankelijk te maken van de specifieke
hoogte van de turbine?
Antwoord 16
De onderzoeker concludeert dat overwinsten verder beperkt kunnen worden door de daadwerkelijke
windsnelheid op locatie mee te wegen in de berekening van het subsidiebedrag. Ik deel
de veronderstelling dat dit het risico op overstimulering verder kan beperken. Om
die reden heb ik in een brief op 17 februari 2020 (Kamerstuk 31 239, nr. 312) aangekondigd om met ingang van de openstellingsronde in het najaar van 2020 de windviewer
te gebruiken voor het bepalen van de windsnelheid van projecten. Daarmee zou de gemeentelijke
indeling voor winsnelheden vervallen en de windsnelheid worden bepaald aan de hand
van KNMI-data per coördinaten. In de uitwerking van de onderliggende regelgeving bleek
echter dat dit zou leiden tot grote risico’s op fouten in de regelgeving, omdat alle
betreffende windcoördinaten opgenomen moesten worden in de regeling. Er is geen goede
manier gevonden om dit risico te mitigeren, waarna ik heb besloten van de eerdere
systematiek uit te blijven gaan (Kamerstuk 31 239, nr. 326). Bovendien speelde op de achtergrond mee dat een dergelijke aanpassing zou hebben
geleid tot een grote verzwaring van de uitvoeringslast. Deze was disproportioneel,
gelet op het feit dat dit slechts één van de relevante parameters is voor het bepalen
van het subsidiebedrag.
Daarnaast stelt de onderzoeker voor om de hoogte van de windturbine mee te nemen in
de berekening. Dit heb ik overwogen, maar niet meegenomen vanwege het volgende dilemma.
De SDE+(+) is erop gericht om de meest kosteneffectieve projecten op locatie te realiseren,
ongeacht de ashoogte van een windturbine. Als de ashoogte meegenomen zou worden, geeft
het de aanvrager een extra parameter om mee te optimaliseren. Oftewel, de aanvrager
kan een ashoogte kiezen die optimaal is voor het rendement van het project, maar mogelijk
niet voor de windopbrengst. Het differentiëren naar ashoogte zou daarom juist kunnen
leiden tot overstimulering en minder kosteneffectiviteit van de SDE+(+)-regeling.
Vraag 17
Klopt het dat het opwekken van windenergie op zee goedkoper is dan het opwekken van
windenergie op land en dat het mogelijk is alle benodigde windenergie op zee op te
wekken? Kunt u een gedetailleerde berekening geven waarin de totale kosten van het
plaatsen van alle benodigde molens op land vergeleken wordt met alle benodigde molens
op zee? Wanneer deze berekeningen er niet zijn, bent u bereid dit alsnog te laten
onderzoeken?
Antwoord 17
Nee. De kosten van zowel wind op zee als wind op land zijn de afgelopen jaren gedaald.
Bij wind op zee is dit heel zichtbaar geweest omdat sinds een aantal jaren de tenders
voor de aanleg van windparken zonder subsidie worden gedaan. Dat klopt voor de windparken,
maar voor het net op zee wordt wel nog subsidie betaald. Bij wind op land is het minder
zichtbaar geweest maar de subsidiebedragen die het PBL elk jaar vaststelt voor de
SDE++ (en voorheen SDE+) zijn ieder jaar lager door de dalende kostprijs.
Voor wind op zee heeft PBL in 2019 de kostprijs van de huidige windparken op zee geschat
op ~45 euro/MWh (zonder subsidie) en kosten voor het net op zee ~15–20 euro/MWh (subsidie).
Onderzoek van Afry (2020, in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en
Klimaat) gaf aan dat de kostprijsdaling voor wind op zee verder gaat en dat de kosten
dus inmiddels lager liggen, maar onzeker is hoe hard dit gaat. Omdat de tenders subsidievrij
zijn, zien we niet wat de exacte kostprijs is van concrete projecten. Voor wind op
land liggen de door PBL vastgestelde basisbedragen voor de SDE++ in 2021 tussen de
39–54 euro/MWh. Hoeveel subsidie hiervoor betaald zal worden is afhankelijk van toekomstige
elektriciteitsprijzen. Als de kosten nu vergeleken worden is wind op land nog goedkoper
dan wind op zee. Richting 2030 kan dit vanwege verdere kostendalingen anders zijn.
Vraag 18
Kent u het onderzoek Zon op dak uitgevoerd door CE Delft in opdracht van de SP? Deelt
u hun conclusie dat ten minste 92 procent van wat huishoudens nu gebruiken met zonnepanelen
op daken kan worden opgewekt, maar waarschijnlijker is dat meer of zelfs veel meer
stroom opgewekt kan worden dan huishoudens nu gebruiken?5
Antwoord 18
Ja, ik ken het onderzoek van CE Delft en zon op dak wordt steeds belangrijker in de
energiemix, maar ik onderschrijf deze conclusie niet. Het cijfer van 92 procent is
gebaseerd op het technisch potentieel voor de opwek van zonnestroom op koopwoningen.
Dit betekent dat er geen rekening is gehouden met schaduwwerking, andere gebruiksvormen
zoals bijvoorbeeld dakramen of schoorstenen, en de financiële haalbaarheid voor woningeigenaren.
Daarnaast gaat het hier om jaartotalen: de energievraag kan niet op elk moment van
de dag door zonnepanelen worden voorzien omdat de zon niet altijd schijnt.
Dit betekent dat zon op dak bijvoorbeeld ’s avonds geen bijdrage levert aan het elektriciteitsverbruik
terwijl er op een zonnige zomerdag grote hoeveelheden zonnestroom op het net worden
terug geleverd, wat vrijwel overal voor capaciteitsproblemen en overbelasting van
het elektriciteitsnet zal zorgen. Kortom, het klopt dat er theoretisch gezien meer
of zelfs veel meer stroom kan worden opgewekt op daken dan huishoudens nu gebruiken,
maar dit leidt niet direct tot minder gebruik van grijze stroom op de momenten dat
de zon niet schijnt.
Vraag 19
Bent u bereid extra te investeren in zonnepanelen op daken van huizen, bijvoorbeeld
op huurwoningen en te zorgen dat de energierekening van huishoudens daalt en we meer
duurzame energie opwekken?
Antwoord 19
Er zijn op dit moment al diverse regelingen die het plaatsen van zonnepanelen op daken
stimuleren, zoals de salderingsregeling, de SDE++ en de Subsidieregeling coöperatieve
energieopwekking.
Uit gegevens van het Aedes datacentrum blijkt dat het aantal zonnepanelen op daken
van woningcorporaties de afgelopen jaren flink is gestegen. In 2015 had 2% van de
corporatiewoningen zonnepanelen en in 2020 was dat al gestegen tot 10,4%. Uit de cijfers
van het CBS6 blijkt dat in 2019 de elektriciteitsproductie uit zon-PV op woningen met 39% is toegenomen
ten opzichte van 2018. In de Klimaat en energieverkenning (KEV) van het PBL wordt
voor de komende jaren een sterke groei verwacht van het aantal zonnepanelen bij huishoudens.
Vraag 20
Bent u met ons van mening dat met meer zonnepanelen op daken (van woningen) en met
meer windenergie op zee, er minder wind- en zonneparken op land nodig zijn? Kunt u
dit antwoord toelichten?
Antwoord 20
Ja. Het merendeel van de opgave voor hernieuwbare elektriciteit in 2030 wordt volgens
de afspraken in het Klimaatakkoord met wind op zee gerealiseerd: 49 TWh oftewel 60%
van de afgesproken 84 TWh. Daarnaast is de prognose dat er in 2023 al ruim drie keer
meer zon op dak is in Nederland dan zon op veld. Na 2030 voorzien we, in lijn met
de afspraken uit het Klimaatakkoord en Nationale Omgevingsvisie, verdere groei van
wind op zee en zon op dak.
Momenteel werkt het kabinet aan een aanvullend ontwerp voor het Programma Noordzee
om extra windparken aan te wijzen. Dit is nodig om de verwachte extra vraag naar duurzame
elektriciteit in 2030 te accommoderen als de klimaatopgave wordt verhoogd. Op 18 mei
is hierover ook de motie Boucke c.s. aangenomen die de regering verzoekt om de aanwijzing
van windparken op zee, met inachtneming van de afspraken in het Noordzeeakkoord, te
versnellen en dit jaar te borgen dat minimaal 10 gigawatt wordt aangewezen, en de
Kamer over de voortgang te informeren in oktober 2021 (Kamerstuk 35 668, nr. 21).
Windenergie op land is, net als windenergie op zee, op dit moment volgens het Planbureau
van de Leefomgeving een van de goedkoopste en meest efficiënte bronnen van duurzame
elektriciteit. Windparken op land hebben daarbij als voordeel dat ze dichter in de
buurt van het energiegebruik kunnen worden gebouwd, waardoor er minder investeringen
in elektriciteitskabels nodig zijn dan op zee. Kortom, windenergie op land is onmisbaar
in de energietransitie.
Dit sluit aan bij de afspraken die gemeenten en provincies hebben gemaakt in het Klimaatkkoord
om in 2030 in totaal tenminste 35 Wh aan hernieuwbare energieproductie (waaronder
wind- en zonne-energie op land) te realiseren. Samen hebben zij 30 energieregio’s
gevormd om deze te vertalen naar concrete plannen in de Regionale Energiestrategieën
oftewel RES’en. Zon op grootschalige daken is een mogelijkheid voor regio’s om invulling
te geven aan hun RES’en. De verhouding zon op dak versus wind- en zonneparken is een
afweging die per regio gemaakt wordt, waarbij draagvlak, acceptatie en inpassing belangrijke
componenten zijn die worden meegewogen.
Vraag 21
Bent u met de SP van mening dat wanneer duurzame energie publiek wordt gemaakt er
geen winsten in private handen verdwijnen en we zowel het draagvlak als de democratische
controle kunnen vergroten?
Antwoord 21
Nee. Het publiek maken van duurzame energie zou zorgen voor het verlies van een gezonde
economische sector in Nederland. Bovendien is het succes van de enorme kostprijsreductie
van duurzame energie over de afgelopen jaren mede te danken aan deze sector, welke
met socialisering deels teniet gedaan zou worden. Daarmee zou de productie van duurzame
energie naar verwachting niet goedkoper maar juist duurder worden, wat doorwerkt in
de energierekening van burgers. Er is mij geen reden bekend waarom het publiek maken
van duurzame energie het draagvlak zou vergroten. Ik herken wel dat financiële participatie
– en met name lokaal eigendom – meer zeggenschap kan geven aan burgers in de keuzes
die gemaakt worden over hernieuwbare opwek en de gevolgen die daarbij horen.
De motie Dik-Faber/Sienot van 13 oktober 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 592), die verzoekt om te bevorderen dat in de uitwerking van de concept-RES’en het streven
naar 50 procent lokaal eigendom van hernieuwbare energie concreet wordt ingevuld.
In lijn daarmee bleek in februari jl. dat 90% van de RES- regio’s de ambities rondom
50 procent lokaal eigendom hebben opgenomen in de RES 1.0. Samen met het Nationaal
Programma RES ondersteun ik hen in de uitvoering van dit streven. Tot slot zou de
socialisering van duurzame energie de democratische controle hierop niet vergroten.
Ook nu al wordt in de RES’en door gemeenten en provincies in samenspraak met bewoners
en bedrijven, keuzes voorbereid over de opwekking van zonne- en/of windenergie en
de locaties van deze projecten. De gemeenten en provincies zijn in veel gevallen het
bevoegde gezag voor de ruimtelijke inpassing.
Vraag 22
Ziet u dat op vele plekken in het land omwonenden in actie komen tegen de komst van
wind- en zonneparken? Herkent u de klacht van veel omwonenden dat zij weinig zeggenschap
hebben over deze ontwikkelingen? Wat gaat u hieraan doen? Bent u voorts bereid tot
strengere afstands- of geluidsnormen? Bent u bereid om te garanderen dat naar bewoners
geluisterd moet worden om overlast te beperken, bijvoorbeeld door het ‘s avonds en
‘s nachts stilzetten van molens en de molens enkel te verlichten wanneer er vliegtuigen
in de buurt zijn? Hoe zorgt u dat alle omwonenden altijd mee kunnen delen in de opbrengsten?
Antwoord 22
Ja, ik zie deze acties en ken de klachten van omwonenden. Het organiseren van participatie
en inspraak gebeurt op regionaal niveau door de RES’en en gemeenten. Zij richten hiervoor
zorgvuldige processen in om alle bewoners zo goed mogelijk bij de besluitvorming te
betrekken. Eventuele oplossingen voor overlast worden op projectbasis door de ontwikkelaar
vastgesteld in overleg met omwonenden en de gemeente.
De afstands- en geluidsnormen voor windmolenparken op land worden vastgesteld door
het RIVM. Om hinder en slaapverstoring te beperken moeten alle windmolens die in Nederland
worden gebouwd voldoen aan normen voor geluid. Deze normen voor windturbinegeluid
zijn in Nederland al relatief streng ten opzichte van die voor andere geluidbronnen,
zoals wegverkeersgeluid. Volgens het RIVM zijn er vooralsnog geen aanwijzingen voor
een direct verband tussen windturbinegeluid en andere gezondheidseffecten. Er zal
aanvullend onderzoek gedaan worden door het RIVM in samenwerking met de GGD’s binnen
het nieuwe Expertisepunt Windenergie en Gezondheid.
Tot slot is in het Klimaatakkoord afgesproken om gezamenlijk te streven naar 50% lokaal
eigendom. In het licht van deze afspraak worden overheden, ontwikkelaars en de coöperatieve
sector reeds op verschillende manieren gestimuleerd en ondersteund in het realiseren
van de afspraken over (financiële) participatie. Dit gebeurt onder meer met (juridische)
kennis en expertise, het ontwikkelfonds voor energiecoöperaties en het werk van de
Participatiecoalitie in de RES’en. Aanvullend werkt de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties aan invulling van de motie Van Gerven (Kamerstuk 34 682, nr. 60), waarin wordt verzocht te onderzoeken op welke wijze publieke en collectieve lokale
initiatieven rond de energietransitie een grotere kans kunnen krijgen. Het beeld is
dat lokaal eigendom steeds vaker wordt toegepast.
Dit komt onder andere naar voren in de Lokale Energie Monitor 2020 van Stichting HIER,
die laat zien dat Nederland inmiddels 623 energiecoöperaties telt. Om de voortgang
van participatie te kunnen volgen, heeft mijn voorganger, naar aanleiding van de motie
Heerma c.s. van 3 juli 2019 (Kamerstuk 32 813, nr. 361), opdracht gegeven tot de ontwikkeling van een Monitor Participatie Hernieuwbare
energie op land. De nulmeting van deze monitor is 30 oktober 2020 naar uw Kamer gestuurd
(bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 613) en de eerste meting wordt dit jaar uitgevoerd. Als in de loop van de uitvoering
van het Klimaatakkoord blijkt dat de ontwikkeling van participatie, en specifiek lokaal
eigendom, achterblijft, kan dit aanleiding zijn tot aanvullende afspraken of maatregelen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.