Brief Presidium : Brief van het Presidium over instelling van een tijdelijke commissie fraudebeleid en dienstverlening
35 867 Instelling van een tijdelijke commissie fraudebeleid en dienstverlening
Nr. 1
BRIEF VAN HET PRESIDIUM
Aan de Leden
Den Haag, 23 juni 2021
Het presidium legt hierbij aan u voor een brief van de voorzitter van de vaste commissie
voor Binnenlandse Zaken d.d. 4 juni 2021 waarin wordt voorgesteld om een tijdelijke
commissie in te stellen met als taak een onderzoeksvoorstel uit te werken voor de
opzet van een parlementaire enquête over fraudebestrijding en handhaving, informatie-uitwisseling
en dienstverlening bij uitvoeringsorganisatie.
Het presidium stelt u voor om in te stemmen met het voorstel tot instelling van een
tijdelijke commissie fraudebeleid en dienstverlening.
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten – Generaal, V.A. Bergkamp
Bijlage Brief van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
Aan het presidium
Den Haag, 4 juni 2021
Hierbij bied ik u namens de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (BiZa) een voorstel
aan tot instelling van een tijdelijke commissie Fraudebeleid en Dienstverlening, met
als taak voorstellen te doen voor de opzet van een parlementaire enquête naar Fraudebeleid
en Dienstverlening. Dit betreft de nadere uitwerking van de op 11 februari 2021 aangenomen
motie-Marijnissen c.s. (Kamerstuk 35 510, nr. 51), die uitspreekt dat een parlementaire enquête naar de dienstverlening, handhaving
en fraudebestrijding bij uitvoeringsorganisaties wenselijk is.
Namens de commissie verzoek ik u het voorstel ter besluitvorming door te geleiden
naar de Kamer.
De bij dit voorstel behorende begroting voor de instelling van een tijdelijke commissie
is ter advisering aan de stafdienst Financieel Economische Zaken (FEZ) van de Kamer
voorgelegd en goedgekeurd. De financiering van de tijdelijke commissie ter voorbereiding
van de parlementaire enquête vindt plaats conform artikel 3 van de Wpe, hetgeen betekent
dat de uitgaven van de ondervraging vanuit de rijksbegroting worden toegevoegd aan
de begroting van de Staten-Generaal.
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, Bosma
De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, Roovers
Voorstel tot instelling tijdelijke commissie Fraudebeleid en Dienstverlening
1 Inleiding
Het presidium heeft naar aanleiding van de motie-Marijnissen c.s per brief van 25 februari
2021 de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (hierna: commissie BiZa) verzocht
een onderzoeksvoorstel op te stellen voor een parlementaire enquête naar de dienstverlening,
handhaving en fraudebestrijding bij overheidsdiensten. Het proces om te komen tot
een parlementaire enquête kent doorgaans drie stappen: een voorbereidingsgroep, de
instelling van een tijdelijke commissie en de instelling van een enquêtecommissie
(die doorgaans uit dezelfde leden bestaat als de tijdelijke commissie).
De commissie BiZa heeft in haar procedurevergadering van 22 april 2021 besloten om
een voorbereidingsgroep in stellen die als taak heeft een voorstel te doen tot de
instelling van een tijdelijke commissie, waarbij de reikwijdte/scope van de enquête
globaal wordt omschreven in thema’s en deelvragen, inclusief een planning en begroting
voor de tijdelijke commissie.1
De voorbereidingsgroep bestond uit de leden Leijten (SP, voorzitter), Yeşilgöz-Zegerius
(VVD, tot 25 mei), Becker (VVD, vanaf 25 mei), Belhaj (D66), Peters (CDA), Nijboer
(PvdA, 10 mei), Kathmann (PvdA, vanaf 17 mei) en Van Raan (PvdD). De motie-Marijnissen
c.s. (Kamerstuk 35 510, nr. 51) is bij het opstellen van het voorstel als uitgangspunt genomen.
De voorbereidingsgroep heeft de commissie BiZa voorgesteld de Tweede Kamer voor te
stellen om een tijdelijke commissie Fraudebeleid en Dienstverlening (TCFD) in te stellen,
onder verwijzing naar de Regeling parlementair en extern onderzoek en op basis van
artikel 7.2 Reglement van Orde. De tijdelijke commissie krijgt als opdracht een onderzoeksvoorstel
uit te werken voor de opzet van een parlementaire enquête over fraudebestrijding en
handhaving, informatie-uitwisseling en dienstverlening bij uitvoeringsorganisaties
(kortweg: parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening). In de procedurevergadering
van 3 juni 2021 heeft de commissie BiZa ingestemd met dit voorstel.
In deze brief treft u het voorstel van de commissie BiZa aan voor de (globale) invulling
van de onderzoeksopdracht aan de tijdelijke commissie. Het voorstel bestaat uit een
indicatie van nader te onderzoeken thema’s en suggesties voor te betrekken uitvoeringsorganisaties,
inclusief een planning en begroting voor de tijdelijke commissie. Ook geeft de commissie
een aantal aandachtspunten mee.
2 Suggesties invulling opdracht aan de tijdelijke commissie
Om tot een concreet en behapbaar onderzoeksvoorstel te komen, doet de commissie BiZa
de suggestie om de breed ingestoken motie af te bakenen in een aantal thema’s en deze
thema’s te onderzoeken bij een aantal uitvoeringsorganisaties. Daarbij stelt de commissie
BiZa voor dat waarheidsvinding om lessen te trekken voor de toekomst het hoofddoel
van de enquête is. De commissie BiZa adviseert de tijdelijke commissie om bij het
opstellen van het onderzoeksvoorstel ervoor te zorgen dat de aanbevelingen, die op
basis van het onderzoek gedaan worden, breed geïmplementeerd kunnen worden.
2.1 Thema’s
Politieke besluitvorming en de rol van de Tweede Kamer in het bijzonder
De commissie BiZa stelt voor dat in het onderzoek de rol die de Tweede Kamer heeft
gespeeld expliciet onder de loep wordt genomen. Ook de politieke context en de dynamiek
van beïnvloedende krachten over en weer, en de zogenoemde «gelaagdheid» wordt nader
in kaart gebracht. Het gaat dan onder meer om de relatie tussen de politieke besluitvorming
(kabinet – Staten-Generaal), de ambtelijke vormgeving (ambtelijke top departement
– beleidsambtenaren), de uitvoering in de praktijk (ambtelijke top uitvoeringsorganisatie
– ambtenaren op de werkvloer) en de terugkoppeling van de uitvoering richting wetgever
(in het rapport van de tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties wordt onder meer
gesproken over de slechte samenwerking van de driehoek Tweede Kamer, departementen
en uitvoeringsorganisaties).
Daarnaast denkt de commissie BiZa indicatief aan de volgende thema’s voor de parlementaire
enquête:
Fraudebestrijding en handhaving
Dit betreft een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis en de ontwikkeling van het
fraudebeleid (inclusief preventie, handhaving en het toezicht daarop) en de wijze
waarop de betreffende uitvoeringsorganisaties dit beleid nader hebben uitgewerkt en
overheidsbreed in de praktijk hebben gebracht (waarbij ««onder de motorkap»» wordt
gekeken bij een aantal uitvoeringsorganisaties). Hierbij wordt onder meer onderzocht
in hoeverre de praktische uitwerking van dat beleid voldeed aan bestaande wet- en
regelgeving (waarbij onder meer wordt gekeken in hoeverre er sprake was van etnische
profilering, het bijhouden van de dubbele nationaliteit, de rol van de toenemende
digitalisering en het toepassen van algoritmes) en wat de (neven-)effecten waren.
In de beschrijving zal tevens (de dynamiek tussen) het politieke debat en de maatschappelijke
discussie, de tijdsgeest en het discours2 worden betrokken. De commissie BiZa doet de suggestie om een tijdlijn op te stellen,
waarin de belangrijkste momenten in de ontwikkeling van het fraudebeleid zichtbaar
worden. Als startpunt kan daarbij gedacht worden aan eind jaren negentig, wanneer
het toenmalige kabinet het noodzakelijk achtte om fraude krachtiger te gaan bestrijden.3 De tijdelijke commissie kan vervolgens op basis van deze tijdlijn de onderzoeksperiode
voor het casusonderzoek (zie paragraaf 2.2) nader bepalen.
Informatie-uitwisseling
Bij dit thema gaat het om de wijze waarop uitvoeringsorganisaties informatie in het
kader van de fraudebestrijding met andere uitvoeringsorganisaties (centraal en decentraal)
hebben gedeeld, en in hoeverre hierbij is gehandeld conform bestaande wet- en regelgeving.
Hierbij gaat het zowel om eventuele zogenoemde «zwarte lijsten» als om de aanpak/methode
van fraudebestrijding (werken met algoritmes).
Dienstverlening
Uitvoeringsorganisaties kunnen met hun handelen een (in)directe invloed en grote impact
hebben op mensenlevens. Hier gaat het om de wijze waarop de betreffende uitvoeringsorganisaties
hun dienstverlening aan de burger in het kader van het fraudebeleid hebben vormgegeven,
hoe professionals werkzaam binnen het fraudebeleid zijn opgeleid, welke werkinstructies
en doelen zij hebben meegekregen, hoe zij werden aangestuurd en afgerekend, welke
werkcultuur er heerste, hoe zij het beleid richting de burger hebben uitgevoerd en
in hoeverre principes zoals rechtsstatelijkheid, behoorlijk bestuur, en de menselijk
maat in acht zijn genomen.
2.2 Casusonderzoek bij uitvoeringsorganisaties
In de motie wordt gesproken over «overheidsdiensten». Deze term acht de commissie
BiZa te beperkt, omdat het verwijst naar diensten rechtstreeks vallend onder departementen.
Zij stelt voor te spreken van «uitvoeringsorganisaties». Een uitvoeringsorganisatie
in dit onderzoek is: een organisatie van de rijksoverheid, een publieke organisatie
of een van publieke taken en verantwoordelijkheden voorziene organisatie met als taak
beleid uitvoeren met daarvoor beschikbare middelen en het toepassen van ter zake toegekende
bevoegdheden.4
De commissie BiZa doet de suggestie om naast het brede beschrijvende onderzoek van
het fraudebeleid, casusonderzoek uit te voeren en de thema’s te onderzoeken bij een
(beperkt) aantal uitvoeringsorganisaties met een directe en grote impact op de burger.
De commissie BiZa kan zich voorstellen dat de tijdelijke commissie hier nog wijzigingen
in aanbrengt door uitvoeringsorganisaties af te laten vallen of toe te voegen. Te
denken valt aan uitvoeringsorganisaties zoals:
• Belastingdienst;
• Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV);
• Inlichtingenbureau (IB);
• Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND);
• Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).
Ook is denkbaar dat in het onderzoek van de enquêtecommissie bepaalde organisaties
(zowel publieke als private partijen) naar voren komen die ook in het onderzoek betrokken
kunnen worden.
3 Planning
In de motie Marijnissen c.s. wordt aangegeven om ernaar te streven de openbare verhoren
te houden voor de zomer van 2022. Gezien dit streven spreekt de commissie BiZa de
wens uit dat de tijdelijke commissie nog voor het zomerreces 2021 wordt ingesteld.
De commissie BiZa stelt daarbij voor dat de leden van de tijdelijke commissie tevens
de beoogde leden van de parlementaire enquêtecommissie zijn, zoals veelal gebruikelijk
is. Op die manier kan de tijdelijke commissie zich al inwerken en tot een uitgewerkt
onderzoeksvoorstel komen. Na instelling van de enquêtecommissie kan vervolgens direct
worden overgegaan tot het vorderen van de noodzakelijke schriftelijke inlichtingen
en documenten. De tijdelijke commissie zal in het onderzoeksvoorstel moeten aangeven
of het houden van openbare verhoren voor de zomer van 2022 een realistisch streven
is.
Gezien het feit dat ook de rol van het parlement onderwerp van onderzoek zal zijn,
verdient het de voorkeur dat de leden van de tijdelijke commissie c.q. enquêtecommissie
geen woordvoerders zijn (geweest), en ook anderszins geen betrokkenheid hebben gehad,
bij het onderwerp van onderzoek.
4 Begroting
De tijdelijke commissie zal na installatie het onderzoeksvoorstel opstellen voor de
enquêtecommissie. De tijdelijke commissie zal daarbij worden ondersteund door een
ambtelijke staf bestaande uit een griffier, een adjunct-griffier, een commissie-assistent,
een onderzoekscoördinator, een plaatsvervangend onderzoekscoördinator, een juridisch
adviseur en een informatiespecialist. Daarnaast zal ondersteuning worden geboden door
onder meer de Bodedienst, Dienst Communicatie en de Dienst Verslag en Redactie.
De kosten en uitgaven voor het onderzoek van de tijdelijke commissie zijn voorgelegd
aan de Stafdienst Financieel Economische Zaken (FEZ) van de Tweede Kamer. Aangezien
parlementaire enquêtes onder de Wet op de parlementaire enquête 2008 (Wpe 2008) vallen,
waarvoor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) de financiële
middelen beheert, worden de uitgaven van de tijdelijke commissie ter voorbereiding
van de parlementaire enquête doorberekend aan BZK. De tijdelijke commissie heeft dus
geen gevolgen voor de begroting van de Kamer.
5 Overige aandachtspunten
Vorderingen
Om een voortvarend verloop van de enquête te kunnen bewerkstelligen, adviseert de
commissie BiZa de tijdelijke commissie om over de op te stellen vorderingen vroegtijdig
in overleg te treden met de betreffende uitvoeringsorganisaties, de betrokken bewindspersonen
en de Minister-President. Het betreft hier onder meer werkafspraken inzake de schriftelijke
informatievoorziening, waarbij de zogenoemde «modaliteitenregeling» kan worden gebruikt.
De commissie BiZa adviseert de tijdelijke commissie om hierbij de aanbevelingen van
de tijdelijke commissie Evaluatie wet op de parlementaire enquête (TCEWPE)5 ter harte te nemen, onder andere waar het de notulen van de ministerraad betreft.
De commissie BiZa wijst daarbij op het uitgangspunt dat de werkafspraken geen afbreuk
doen aan de wettelijke bevoegdheden van de enquêtecommissie en dat gelet op de aard
van het parlementaire enquêterecht maximale openbaarheid het streven is.
Klankbordgroep
De commissie BiZa adviseert de tijdelijke commissie een klankbordgroep in te stellen,
die onder meer kan reflecteren op het onderzoeksvoorstel voor de parlementaire enquête.
Inbreng van burgers
De ervaring leert dat parlementaire onderzoeken en enquêtes naar onderwerpen waarbij
burgers zich (direct) betrokken voelen, een stroom van aanvullende informatie oplevert.
Denk aan zogenoemde burgerbrieven, e-mails en telefonische contacten. De commissie
BiZa adviseert de tijdelijke commissie om deze inbreng systematisch te verwerken,
opdat deze in het onderzoek betrokken kan worden.
Huisvesting
De commissie BiZa is van mening dat voor zowel de tijdelijke commissie als de enquêtecommissie,
commissieleden en haar stafondersteuning bijeen, huisvesting in B67 gewenst en noodzakelijk
is. Dit acht zij essentieel om uitvoering te kunnen geven aan de onderzoeksopdracht
van de Kamer.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.A. Bergkamp, Voorzitter van de Tweede Kamer