Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Vestering over het verhoogde risico op Parkinson door het levenslange gebruik van melkproducten
Vragen van het lid Vestering (PvdD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het verhoogde risico op Parkinson door het levenslange gebruik van melkproducten (ingezonden 7 april 2021).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), mede namens
Minister Van Ark (Medische Zorg) (ontvangen 21 juni 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2020–2021, nr. 2281.
Vraag 1
Kent u het bericht «Verhoogde kans op ziekte van Parkinson door levenslang gebruik
melkproducten»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 3
Kunt u bevestigen dat verschillende wetenschappelijke studies aangeven dat de levenslange
consumptie van melkproducten een verhoogd risico geeft op het ontwikkelen van de ziekte
van Parkinson?2,
3,
4
Kunt u uitsluiten dat dit verhoogde risico wordt veroorzaakt door resten van landbouwgif
in de melk, die koeien via het voer binnenkrijgen? Zo ja, hoe meent u dan dat het
verhoogde risico op Parkinson door melkconsumptie verklaard kan worden?
Antwoord 2 en 3
Nee, dit kan ik niet bevestigen. Er is in de aangehaalde studies geen sprake van een
verhoogd risico door melkconsumptie, maar van een verband tussen deze twee verschijnselen.
Dit verband hoeft niet oorzakelijk te zijn. Er kan een andere factor zijn die ook
een positief verband heeft met de melkconsumptie en die een oorzakelijk verband met
de ziekte van Parkinson heeft.
Vraag 4
Kunt u bevestigen dat er geen maximale normen voor gifresten (Maximale Residu Limieten,
MRL-en) zijn opgesteld voor gewassen die uitsluitend als veevoer bestemd zijn, zoals
voederbieten, weidegras, kuilgras en snijmais?
Antwoord 4
Voor de genoemde producten, die niet als voedsel voor de mens dienen, bestaan inderdaad
geen maximale residu limieten (hierna: MRL’s). Voor andere producten, die verwerkt
worden in veevoeder maar in principe ook geschikt zijn als ingrediënt van voedingsmiddelen
voor de mens, gelden wel MRL’s.
De afwezigheid van MRL’s voor bepaalde voedermiddelen betekent echter niet dat er
daarvoor geen veiligheidsvoorschriften gelden. Deze zijn vastgelegd in Verordening
(EG) 178/2002: voedermiddelen moeten veilig zijn.
Vraag 5
Wordt bij de toelating van landbouwgif voor de toepassing op veevoergewassen (ruwvoer
en krachtvoer) rekening gehouden met de menselijke consumptie van de melk, vlees of
eieren en de gezondheidseffecten op mensen daarvan, waaronder het risico op de ziekte
van Parkinson?
Antwoord 5
Ja, met overdracht op dierlijke producten wordt rekening gehouden. Het gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen kan leiden tot het achterblijven van residuen op gewassen
die als veevoeder worden gebruikt. Deze residuen kunnen na consumptie door het dier
ook in dierlijke producten, zoals melk, vlees of eieren, terechtkomen. Het Ctgb beoordeelt
als onderdeel van de toelatingsprocedure of consumenten via deze route worden blootgesteld.
Als dat het geval is, dan dient die blootstelling binnen de gezondheidskundige grenswaarden
te vallen. Deze grenswaarden zijn op Europees niveau afgeleid en daarbij wordt gekeken
naar verschillende vormen van toxiciteit, waaronder eventuele neurotoxiciteit. De
specifieke testmethoden om de effecten op Parkinson te kunnen onderzoeken zijn nog
in ontwikkeling. Ik wil daar ook mijn steentje aan bijdragen. Ik heb begin dit jaar
het RIVM gevraagd een verkenning uit te voeren naar de mogelijkheden om de risicobeoordeling
bij de goedkeuring van werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren
met betrekking tot neurotoxiciteit.
Vraag 6
Kunt u bevestigen dat u in uw brief aan de Europese Commissie wel uw zorgen uit over
het verhoogde risico op de ziekte van Parkinson door het gebruik van landbouwgif voor
de toepasser (de landbouwer) en voor omwonenden van bespoten percelen, maar niet voor
de consument van groente, fruit en melk? Heeft u hier zorgen over?5
Antwoord 6
Ik heb in de brief aan de Europese Commissie inderdaad gevraagd om in het kader van
Verordening (EG) 1107/2009 de datavereisten voor neurologische aandoeningen voortaan
standaard op te nemen in de goedkeuringsprocedure voor werkzame stoffen en in de toelatingsprocedure
voor gewasbeschermingsmiddelen. Uit een meta-analyse van epidemiologische studies
uit de periode 1989 tot en met 2010 bleek dat er in die periode een verhoogde kans
was op het ontwikkelen van de ziekte van Parkinson na beroepsmatige blootstelling
aan gewasbeschermingsmiddelen6. Dergelijke aanwijzingen zijn er niet voor blootstelling aan voedsel.
Vraag 7
Indien de Europese Commissie besluit om de datavereisten voor neurologische aandoeningen
(waarvan de ziekte van Parkinson er een is) voortaan standaard op te nemen in de toelatingsprocedure
voor landbouwgif, geldt dit dan ook voor de blootstelling van consumenten aan het
gif?
Antwoord 7
Ja. De datavereisten zijn gericht op het verkrijgen van informatie over de neurotoxiciteit
van een stof via studies. Samen met informatie over andere vormen van toxiciteit wordt
dit gebruikt voor het afleiden van de gezondheidskundige grenswaarden die in de Europese
Unie worden gehanteerd bij de beoordeling van risico’s voor de mens (toepasser, werker,
omstander, omwonende, consument) voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen.
Vraag 8
Heeft u reeds een reactie ontvangen van de Europese Commissie op uw brief?
Antwoord 8
Ja. De Europese Commissie heeft aangegeven dat het SCoPAFF het juiste gremium is voor
het bespreken van nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen en de eventuele gevolgen
daarvan voor de bestaande richtsnoeren.
Recent heeft het Ctgb een brief gestuurd aan EFSA met het verzoek om de op dit moment
in de Europese Unie goedgekeurde werkzame stoffen te screenen op een mogelijk verband
met Parkinson en om stoffen uit deze screening nader te onderzoeken met de in ontwikkeling
zijn «nieuwe aanpak methodieken» voor Parkinson en nog te ontwikkelen specifieke testmethoden
om toxische effecten op de substantia nigra van de hersenen te kunnen bepalen. EFSA
heeft in reactie aangegeven in te willen zetten op een multidisciplinaire aanpak en
komt hiervoor binnenkort met een plan.
Vraag 9
Kunt u bevestigen dat het onderzoek van Buijs en Mantingh aantoont dat op veebedrijven
met veel bestrijdingsmiddelen in het krachtvoer die gifresten in de regel ook in de
mest worden teruggevonden?7
Antwoord 9
Het onderzoek van Buijs en Mantingh legt onder andere een verband tussen chemische
stoffen in krachtvoer en mest op veehouderijbedrijven. Deze stoffen zouden volgens
deze onderzoekers in de mest terechtkomen, insecten doden en daardoor effect hebben
op weidevogelpopulaties.
Volgens Wageningen UR blijkt uit het onderzoek van Buijs en Mantingh niet duidelijk
dat er een relatie is tussen chemische stoffen in krachtvoer en de mest. Ik verwijs
hiervoor naar mijn eerdere brieven aan de Kamer hierover (Kamerstuk 27 858, nr. 452 en Aanhangsel Handelingen II 2018–2019, nr. 2395).
Vraag 10
Waarom heeft u Wageningen Environmental Research, in de evaluatie van het onderzoek
van Buijs en Mantingh, niet opdracht gegeven om het aangetoonde verband tussen gifresten
in krachtvoer en koeienmest en de afwezigheid van mestkevers te evalueren, zoals u
schrijft in antwoord 16 op eerdere Kamervragen?8
Antwoord 10
Het Ctgb en Wageningen Environmental Research (hierna: WEnR) wezen mij naar aanleiding
van het onderzoek van Buijs en Matingh op het feit dat voor gewasbeschermingsmiddelen
de route van toepassing van het middel op het gewas via het uitrijden van de mest
naar de bodem niet meegenomen wordt binnen het huidige toetsingskader. Ik heb WEnR
daarom gevraagd om op basis van de gerapporteerde stoffen in mest te beredeneren of
er sprake is van deze risico’s voor bodem- en mestleven (Aanhangsel Handelingen II
2020/21, nr. 2167.
Vraag 11
Kunt u bevestigen dat dit wel meegenomen zal worden in het empirische onderzoek dat
uitgevoerd zal worden naar aanleiding van de motie van de leden Wassenberg en Graus
(Kamerstuk 35 616, nr. 10)?
Antwoord 11
Het verkennende onderzoek dat zal worden uitgevoerd naar aanleiding van de motie van
de leden Wassenberg en Graus voorziet in het beantwoorden van vragen over de verspreidingsroute
van residuen van gewasbeschermingsmiddelen in krachtvoer via vee (waaronder koeien)
naar mest en de effecten daarvan op insecten (zoals mestkevers in koeienvlaaien).
Vraag 12
Deelt u het inzicht dat wanneer er wetenschappelijke aanwijzingen zijn dat resten
van landbouwgif uit veevoer in mest terecht komen, het aannemelijk is dat deze resten
ook in de melk terecht komen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
De aanwezigheid van chemische stoffen in melk is niet goed vergelijkbaar met de aanwezigheid
van chemische stoffen in mest. De residuen in de melk zijn door het dier opgenomen,
de residuen in de mest juist niet. Het is bekend dat er residuen aanwezig kunnen zijn
in producten van dierlijke oorsprong die als voedsel dienen voor de mens, daarom worden
voor deze producten MRL’s vastgesteld.
Vraag 13
Beaamt u dat de MRL-en voor landbouwgif voor de componenten van krachtvoer drastisch
omlaag zouden moeten, zodat ze niet alleen niet schadelijk zijn voor koeien, maar
ook voor het bodem- en mestleven en voor mensen die de melk consumeren? Zo ja, welke
actie gaat u hiervoor ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 13
Ik heb in het antwoord op vraag 4 aangegeven voor welke producten er een MRL wordt
vastgesteld en voor welke producten er geen MRL wordt vastgesteld. Het proces van
het vaststellen van een MRL leidt ertoe dat de hoogte daarvan adequaat is voor het
beschermen van mensen die deze producten consumeren. In praktijk worden MRL’s meestal
lager vastgesteld dan voor de bescherming van de menselijke gezondheid nodig is; er
wordt ook uitgegaan van het principe «as low as reasonably achievable» (zie ook het
antwoord op vraag 5).
Vraag 14
Beaamt u dat er MRL-en gesteld moeten worden voor ruwvoer? Zo ja, welke actie gaat
u hiervoor ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 14
Ik constateer dat de MRL’s voor dierlijke producten bestemd voor menselijke consumptie
(die zo laag mogelijk als haalbaar zijn vastgesteld) niet worden overschreden. Er
is daarmee geen risico voor de consumenten vastgesteld. Het stellen van MRL’s voor
diervoedergrondstoffen heeft daarom nu geen meerwaarde.
Vraag 15
Deelt u het inzicht dat vanuit het voorzorgsprincipe alle soorten landbouwgif die
momenteel op de markt zijn toegelaten direct een herbeoordeling zouden moeten doorstaan
waarbij getest wordt op neurologische effecten? Zo nee, deelt u het inzicht dat hiermee
een onverantwoord risico voor de volksgezondheid blijft voortbestaan?
Antwoord 15
Verordening (EG) nr. 1107/2009 gaat uit van het voorzorgsprincipe. Dit betekent dat
werkzame stoffen alleen goedgekeurd worden als uit de Europees geharmoniseerde beoordeling
blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu.
De Europees geharmoniseerde toelatingsprocedure voorziet op dit moment in een getrapte
benadering voor het aspect «toxiciteit voor mensen». Dit betekent dat er standaard
(proefdier)studies en openbare wetenschappelijke literatuur opgenomen dienen te worden
in het aanvraagdossier. In deze proefdierstudies wordt ook naar mogelijke neurotoxische
effecten gekeken. Als tijdens de beoordeling hiervan blijkt dat er aanwijzingen zijn
voor mogelijke motorische en neurologische aandoeningen, dan dient de aanvrager aanvullende
specifieke (proefdier)studies uit te voeren, gericht op neurotoxische effecten. Ik
heb de Europese Commissie verzocht de datavereisten voor neurologische aandoeningen
voortaan standaard op te nemen in de goedkeuringsprocedure voor werkzame stoffen en
in de toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen (zie antwoord 6, 7 en 8).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede namens
T. van Ark, minister voor Medische Zorg
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.