Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van der Plas over het bericht ‘Grote opgaven in een beperkte ruimte’
Vragen van het lid Van der Plas (BBB) aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het bericht «Grote opgaven in een beperkte ruimte» (ingezonden 23 april 2021).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede
namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (ontvangen 21 juni 2021).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2661.
Vraag 1
Bent u bekend met het rapport «Grote opgaven in een beperkte ruimte» van het Planbureau
voor de Leefomgeving?1
Antwoord 1
Ja, zowel ik als de Minister van LNV zijn bekend met het rapport «Grote opgaven in
een beperkte ruimte». Het rapport is opgesteld op initiatief van het PBL als onafhankelijk
onderzoeksinstituut.
Vraag 2
Wie bepaalt op welk moment dergelijke rapporten worden gepubliceerd?
Antwoord 2
De directeur van het PBL bepaalt het publicatiemoment van PBL-rapporten. De inhoudelijke
onafhankelijkheid van het PBL en de collega-planbureaus CPB en SCP is gewaarborgd
in de Aanwijzingen voor de Planbureaus, Staatscourant 3200, 21 februari 2012.
Vraag 3
Waarom ontbreekt in het rapport het belang van voedselproductie en de wereldvoedselvoorziening?
Antwoord 3
Het PBL-rapport «Grote opgaven in een beperkte ruimte» richt zich op de ruimtelijke
keuzes die het nieuwe kabinet moet maken. Het rapport is opgesteld op initiatief van
het PBL als onafhankelijk onderzoeksinstituut. Om een indruk te kunnen geven van de
met deze opgaven samenhangende ruimteclaims is uitgegaan van vigerend nationaal beleid
en (inter)nationale beleidsdoelen en -afspraken. Het ontwikkelen van een duurzame
voedsel- en agroproductie is één van de nationale belangen in de Nationale omgevingsvisie.
Op het gebied van voedselproductie en de wereld-voedselvoorziening bestaan echter
geen ruimtelijk vertaalde nationale beleidsdoelstellingen.
Vraag 4
Bent u ermee bekend dat de Europese Commissie toenemende problemen met de voedselproductie
signaleert omdat landbouw in Zuid-Europa moeilijker wordt door klimaatverandering?
Antwoord 4
Ja, de Minister van LNV is er mee bekend. Overigens zal klimaatverandering ook gevolgen
hebben voor de voedsel- en landbouwproductie in de rest van Europa en in andere delen
van de wereld.
Vraag 5
Wie bepaalt of bij de balans tussen de landbouw en natuur dit ten koste moet gaan
van de landbouw?
Antwoord 5
Inzet van het kabinet is dat landbouw en natuur niet ten koste van elkaar gaan, maar
elkaar versterken. Of en op welke wijze dit doel bereikt wordt (hoe deze balans uitvalt)
is afhankelijk van politieke besluiten over de inrichting van het landelijk gebied
en de druk die we vanuit de omgeving op de natuur willen toestaan.
Vraag 6
Waarom nemen de onderzoekers niet als uitgangspunt mee dat de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit kringlooplandbouw en extensivering wil stimuleren waardoor
juist meer landbouwgrond nodig is?
Antwoord 6
Het PBL-onderzoek neemt bestaande ruimteclaims als uitgangspunt. De vraag of kringlooplandbouw
en extensivering leiden tot een grotere vraag naar landbouwgrond is niet eenduidig
te beantwoorden. Dat is bijvoorbeeld afhankelijk van de wijze waarop de transitie
naar kringlooplandbouw verder vorm krijgt en de mogelijke implicaties daarvan voor
het productievolume en het verdienvermogen. Het PBL maakt hierin geen keuze. Het rapport
laat zien dat bij een maximale honorering van de ruimtevraag het ruimtebeslag voor
klimaatadaptatie en -mitigatie, verstedelijking en natuur zal toenemen. Voor kringlooplandbouw
is inderdaad ook ruimte nodig. Extensivering vraagt op zichzelf om meer ruimte. Stoppende
boeren bieden hun grond aan op de grondmarkt, die vervolgens voor landbouw maar ook
voor andere doeleinden wordt ingezet.
Als gevolg hiervan zal het landbouwareaal dan mogelijk dalen van 59 procent nu tot
zo’n 50 procent in 2050. Het rapport geeft daarom aan dat het voor de hand ligt om
te verkennen in welke mate en op welke wijze deze ruimtelijke opgaven met elkaar en
met die van de landbouw kunnen worden gecombineerd.
Vraag 7
Is er een andere onderbouwing beschikbaar dan de referentie aan ooit eerder door Bouwend
Nederland (de bouwsector) genoemde aantallen, waarvan overigens geen onderbouwing
beschikbaar is, met betrekking tot de uitspraak dat volgens de onderzoekers het doel
is om tot 2035 1 miljoen woningen te bouwen?
Antwoord 7
Waar in PBL-rapport «Grote opgaven in een beperkte ruimte» het aantal van 1 miljoen
woningen wordt genoemd, is dat een verwijzing naar de Nationale Omgevingsvisie.
Daarin staat: Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens
vraagt een groei van de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen tussen 2019
en 2035 (ABF research, Primos prognose, Delft 2020). Omdat ook woningen gesloopt en
vervangen moeten worden, betekent dit dat er meer dan 1,1 miljoen woningen moeten
worden gebouwd en/of via transformatie tot stand moeten komen om de toename in de
behoefte op te vangen en het woningtekort terug te dringen. Dit is gebaseerd op de
regionale huishoudens- en bevolkingsprognose Primos. In de jaarlijkse Staat van de
Woningmarkt wordt op de uitkomsten van deze prognose uitgebreider ingegaan, met daarbij
aandacht voor bandbreedtes en onzekerheden van prognoses (Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, Staat van de woningmarkt, Jaarrapportage 2020, Den Haag
2020). Binnenkort ontvangt u de uitkomsten van de geactualiseerde prognose.
Het PBL wijst zelf op de onzekerheid in de bevolkings- en huishoudensgroei, ook op
korte termijn. De groei van het aantal huishoudens loopt volgens het PBL voor 2030
(ten opzichte van 2020) uiteen van zo’n 300.000 in een laag scenario tot 1,1 miljoen
in een hoog scenario.
Vraag 8
Waarom gaat het rapport ervan uit dat veel ruimte nodig is voor zonneparken en windmolens
terwijl alternatieven voor energieopwekking, zoals kernenergie, niet worden genoemd
en waarom, met welke onderbouwing, wordt dan toch gekozen voor dit ruimtevretende
uitgangspunt?
Antwoord 8
Het PBL-rapport «Grote opgaven in een beperkte ruimte» gaat uit van het Klimaatakkoord
en de concept RES-en. Het Klimaatakkoord heeft geen doelstelling voor kernenergie
vastgelegd. De RES-en claimen ruimte voor zonneparken en windmolens. In de RESsen
wordt het belang van het sparen van open ruimte benadrukt, onder andere door de «zonneladder»:
het uitgangspunt dat eerst wordt gekeken naar de mogelijkheden van daken en bebouwd
gebied voordat wordt gekeken naar zonneparken op landbouw- en natuurgrond.
Vraag 9
Realiseren de onderzoekers zich dat de landbouwgrond, soms al eeuwen, in bezit is
van families en dus niet zomaar vrij beschikbaar te «gebruiken» zijn alsof ze collectief
bezit zijn?
Antwoord 9
De onderzoekers laten zich niet uit over het vrij beschikbaar zijn van gronden. In
voorkomende gevallen baseren de onderzoekers zich voor wat betreft de eigendomssituatie
van landbouwgrond op informatie van het Kadaster.
Het PBL-rapport «Grote opgaven in een beperkte ruimte» gaat in op enkele instrumenten
die de overheid kan inzetten bij een ruimtelijk gedifferentieerd beleid in het landelijk
gebied, zoals landinrichting en een actiever inzetten op de eigen grondposities van
overheden. De overheid kan daarnaast de bestemming van grond via leefomgevingsbeleid
reguleren.
Vraag 10
Waarom hebben de onderzoekers zich niet eerst gericht op de mogelijkheden om bestaande
leegstaande kantoor- en fabrieksgebouwen en leegstaande terreinen met bedrijfsbestemming
te gebruiken om de gewenste bouwinitiatieven te ontplooien alvorens gekeken is naar
landbouwgrond?
Vraag 10
Waarom hebben de onderzoekers zich niet eerst gericht op de mogelijkheden om bestaande
leegstaande kantoor- en fabrieksgebouwen en leegstaande terreinen met bedrijfsbestemming
te gebruiken om de gewenste bouwinitiatieven te ontplooien alvorens gekeken is naar
landbouwgrond?
Vraag 11
Hoe verhouden het oppervlakte en capaciteit van datacenters zich op dit moment tot
de behoefte van de Nederlandse inwoners en Nederlandse bedrijven, inclusief en exclusief
export en activiteiten voor buitenlands gebruik van de capaciteit?
Antwoord 11
Op dit moment hebben maar een aantal steden in Europa, waaronder Amsterdam de unieke
vestigingsvoorwaarden voor (hyperconnectiviteit) datacenters. Deze steden zijn van
groot belang voor de doorvoer van internetverkeer in Europa. Nederland fungeert als
datacenterrotonde binnen Europa. Het wordt echter steeds lastiger om datacenters duurzaam
te faciliteren. Het ruimtebeslag van datacenters groeit, en datacenters vergen veel
van de energie-infrastructuur gezien het hoge energieverbruik. Het bruto in gebruik
zijnde oppervlakte van de in Nederland gevestigde datacenters bedroeg per 2020 circa
240 ha. Dit komt overeen met ongeveer 0,007% van het Nederlands landoppervlak en 0,2%
van het areaal bedrijventerrein in Nederland. Het merendeel van de datacenters in
Nederland is gevestigd in de Metropoolregio Amsterdam. Bij datacenters gaat het om
verschillende typen die zowel nationaal als internationaal kunnen opereren. De co-locatie
datacenters bedienen meerdere, externe klanten. De hyperscale datacenters zijn gebouwd
voor grote techbedrijven en verzorgen via hen platformdiensten aan een breed scala
van gebruikers. De dienstverlening van de datacenters in Nederland is zowel gericht
op bedrijven, instellingen en consumenten in Nederland als in het buitenland. Over
de exacte verdeling over binnenlands dan wel buitenlands gebruik zijn geen gegevens
bekend. De regio Amsterdam is een van de belangrijkste regio’s voor datacenters in
Europa. Andere vooraanstaande regio’s zijn London, Frankfurt en Parijs naast snelgroeiende
regio’s als Dublin en Marseille.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.