Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragenvan de leden Van den Anker en Von Martels over het bericht ‘Rivierenbuurt kampt met rattenplaag: Springen zelfs uit de wc'
Vragen van de leden Van den Anker en Von Martels (beiden CDA) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht «Rivierenbuurt kampt met rattenplaag: «Sprongen zelfs uit de wc»» (ingezonden 1 februari 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer (Infrastructuur en Waterstaat)
(ontvangen 21 juni 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021,
nr. 1752.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Rivierenbuurt kampt met rattenplaag: «Sprongen zelfs
uit de wc»? 1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat heeft de rijksoverheid de afgelopen jaren ondernomen om op planmatige wijze en
samenhangend plaagdieren te voorkomen of te bestrijden?
Antwoord 2
Voor inwoners en bedrijven zijn gemeenten het eerste aanspreekpunt wanneer er overlast
is van plaagdieren. De rijksoverheid stelt de kaders waarbinnen de bestrijding mag
plaatsvinden, bijvoorbeeld voor wat betreft het gebruik van chemische middelen. Hierbij
is preventie het uitgangspunt, en dit wordt uitgewerkt in de geïntegreerde knaagdierbeheersing
(of: IPM, Integrated Pest Management), waarbij het voorkómen van knaagdieroverlast
voorop staat. Als er na toepassing van preventieve maatregelen toch overlast ontstaat,
dan is de volgende stap de inzet van niet-chemische bestrijdingsmethoden zoals klapvallen.
Pas als deze onvoldoende werken, kan als laatste stap een chemisch bestrijdingsmiddel
worden ingezet.
Om IPM knaagdierbeheersing te verbeteren heeft het RIVM in 2018 en 2019 onderzoek
gedaan naar de ervaren knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen van deze aanpak2. Zoals ik, samen met mijn collega’s van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid (LNV);
Medische Zorg en Sport (MZS) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), in
de beleidsreactie op het rapport van dit verkennend onderzoek3 heb aangegeven wordt nu samen met betrokken partijen, in de in het voorjaar van 2020
ingestelde werkgroep IPM knaagdierbeheersing, verder gewerkt aan deze knelpunten en
oplossingsrichtingen. Hierbij wordt ook gekeken hoe nadere invulling kan worden gegeven
aan ondersteuning van gemeenten bij kennisuitwisseling en voorlichting over de IPM-aanpak
bij knaagdierbeheersing. Onlangs is daartoe een verkenningsstudie onder gemeenten,
waaronder Amsterdam, uitgevoerd4. Het vervolg hierop zal worden besproken in de genoemde werkgroep IPM-knaagdierbeheersing.
Vraag 3
Wat vindt u van de uitspraak van de heer Schmit in dit artikel over dat er te vaak
gebruik gemaakt wordt van «ad-hoc oplossingen» en dat het tijd is voor een structurele
aanpak?
Antwoord 3
Ik herken het beeld en ben het eens met het belang van meer structurele oplossingen
zoals ook in het artikel geschetst. Voorlichting door en kennisuitwisseling tussen
gemeenten kan hierbij een goede rol spelen. Zie voor de structurele aanpak het antwoord
op vraag 2.
Vraag 4
Bent u ermee bekend dat in een artikel uit 2019 van RTL Nieuws te lezen is dat de
overheid erg actief bezig was om het aantal stalbranden als gevolg van knaagdieren
omlaag te krijgen? Kunt u aangeven welke activiteiten de rijksoverheid ondernomen
heeft om stalbranden als gevolg van knaagdieren terug te dringen en of die effect
hebben gehad op de wijze van bestrijden van knaagdieren?5
Antwoord 4
Voor de aanpak van stalbranden door het Ministerie van LNV verwijs ik naar de Kamerbrief
van 24 maart6. Het klopt dat de aanwezigheid van knaagdieren bij veestallen kan leiden tot knaagschade
aan bijvoorbeeld elektriciteitskabels en infectieziektes kan overbrengen. De Onderzoeksraad
voor Veiligheid geeft overigens aan dat het aan concrete bewijzen ontbreekt dat knaagschade
aan electriciteitskabels daadwerkelijk tot stalbranden heeft geleid7.
Het is voor veehouders, mede ter voorkoming van genoemde effecten, van belang in te
zetten op de preventie van knaagdieren in stallen. Preventie is een centraal onderwerp
in de eerder genoemde werkgroep IPM-knaagdierbeheersing.
De ministeries van VWS, LNV, I&W en BZK werken samen, ieder vanuit eigen verantwoordelijkheid,
aan knaagdierbeheersing. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 20 november 20218 faciliteert de Minister van LNV samen met mij momenteel het proces om tot een meer
sectorgerichte, laagdrempelige IPM-cursus te komen, zodat deze toegankelijker wordt
voor veehouders.
Daarnaast voert het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD) momenteel op verzoek
van de Minister van LNV-plaagdierrisico-inventarisaties uit op veehouderijen om inzicht
te krijgen in de aanwezigheid en de risico’s van ratten en muizen op pluimvee-, varkens-,
melkvee- en vleesveebedrijven. Het onderzoek biedt inzicht in de meest effectieve
maatregelen ter monitoring, preventie en beheersing van knaagdieren. Dit onderzoek
zal meer inzicht geven in de mate van knaagschade bij bijvoorbeeld elektriciteitskabels.
Vraag 5
Hoe gaat de rijksoverheid beter toezien op de taak die gemeenten hebben volgens de
Wet publieke gezondheid (Wpg) om bij dierplagen (in het kader van algemene infectieziekten
bestrijding) op te treden als de volksgezondheid in gevaar is en het nemen van algemene
preventieve maatregelen op dit gebied?
Antwoord 5
Gemeenten zijn in principe op grond van artikel 47 van de Wet publieke gezondheid
(Wpg) verantwoordelijk voor infectieziektebestrijding. Als er een uitbraak van een
infectieziekte dreigt, ook infectieziektes die via plaagdieren zoals ratten worden
verspreid, moet de gemeente maatregelen nemen. Het Rijk faciliteert de gemeenten om
deze taak zo goed als mogelijk uit te voeren. Indien de gemeente haar taak niet naar
behoren uitvoert, is het in de eerste plaats aan de gemeenteraad om te controleren
op de uitvoering van gemeentelijke taken, waaronder die van plaagdierbestrijding.
Vanuit het Rijk wordt er echter terughoudend omgegaan met interbestuurlijk toezicht,
maar er is interbestuurlijk toezicht (volgens de interventieladder) mogelijk indien
de taken nauw omschreven zijn en het bij taakverwaarlozing redelijk onmiskenbaar is
dat de decentrale overheid in gebreke blijft. Dat geldt ook voor de Wet publieke gezondheid
als het gaat om de toepassing van het interbestuurlijk toezicht op grond van de Gemeentewet
(bijlage ex 124b, eerste lid). Het ministerie neemt dus niet de gemeentelijke taken
over, maar stimuleert vooral om de taakuitoefening naar behoren uit te voeren. Er
zijn geen signalen, zoals een toename van het aantal gevallen van ratten overdraagbare
ziektes, dat er sprake is van een gevaar voor de volksgezondheid.
Voor de preventieve aanpak vanuit het Rijk verwijs ik naar mijn antwoord op vraag
2.
Vraag 6
Welke risico’s ziet u op het gebied van voedselveiligheid en volksgezondheid? Welke
extra maatregelen en instrumenten kunnen worden genomen of ingezet om deze risico’s
in te dammen? Wat kan de gemeente Amsterdam op dit vlak verwachten van de rijksoverheid?
Antwoord 6
Ongedierte in de keuken tast de hygiëne van levensmiddelen direct aan. Ratten en/of
hun uitwerpsels of urine kunnen zowel direct als via gereedschap of oppervlakten waar
levensmiddelen worden bereid (kruiscontaminatie) levensmiddelen verontreinigen. Dit
kan leiden tot de aanwezigheid van diverse ziekteverwekkers die voedselinfecties kunnen
veroorzaken, denk bijvoorbeeld aan Salmonella of Campylobacter, met mogelijke symptomen
zoals buikpijn, misselijkheid, braken, diarree en koorts. Daarnaast kan in de keuken
en ergens anders in de woning, depositie plaatsvinden van andere ziekteverwekkers
die door direct contact met de mens bepaalde ziektes kunnen overdragen zoals Hantavirus
en Leptospirose (Ziekte van Weil).
Ten aanzien van de maatregelen om de risico’s van voedsel te beheersen wordt het nemen
van specifieke antiplaagmaatregelen in de keuken aangeraden. Ook is het aan te bevelen
om extra aandacht te hebben voor het hygiënisch omgaan met (de bereiding van) levensmiddelen.
Het Voedingscentrum geeft voorlichting aan de consument voor het voorkomen van voedselinfecties
en ook ongediertebestrijding in de thuissituatie (https://www.voedingscentrum.nl/nl/veilig-eten-voedselinfectie-voorkomen…).
Daarnaast omvat de Warenwet onder andere de hygiëne-eisen voor de voedselverwerkende
industrie, handelaren en horeca. De NVWA houdt namens de overheid toezicht op de veilige
voedselproductie en -verkoop. Indien bron van de ongedierte-overlast echter in de
openbare ruimte is gelegen dan kan er een verantwoordelijkheid bij de gemeente liggen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven zal in de genoemde werkgroep IPM
knaagdierbeheersing het vervolg op de verkenningsstudie onder gemeenten, waaronder
ook Amsterdam, worden besproken. Mogelijk komen daar extra activiteiten uit voort.
Vraag 7
Vindt u het niet vreemd dat de gemaakte afspraak uit 1998 ineens wordt doorkruist
door de beslissing om de voorlichtingstaak nu onder te brengen bij Milieu Centraal,
terwijl het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD) juist geprivatiseerd is met
dit specifieke doel en daar ook de kennis en expertise over plaagdieren ligt? Wat
gaat u doen om deze situatie te herstellen?
Antwoord 7
De voorlichtingsorganisatie Milieu Centraal is in 1998 op initiatief van het toenmalige
Ministerie van VROM van start gegaan, met als doel een onafhankelijke, betrouwbare
en praktische voorlichting op het terrein van duurzaamheid.
Het KAD is in 1998 voortgekomen uit de (private) Stichting Vakopleiding Ongediertebestrijding
en is één van de organisaties met veel kennis en expertise over plaagdieren. Voor
zover mij bekend heeft het ministerie in 1998 geen afspraak gemaakt dat de voorlichtingstaak
bij het KAD zou worden ondergebracht.
Inmiddels is op 25 mei een motie aangenomen9. Daarin wordt de regering verzocht, de informatie- en voorlichtingspositie van de
aanpak van knaagdierbeheersing onder te brengen bij het KAD. In een aparte brief zal
ik aangeven hoe ik gevolg zal geven aan deze motie.
Vraag 8
Op welke wijze gaat u er alsnog voor zorgen dat er een efficiënt meldpunt voor overlast
en advies bij gemeenten wordt ingesteld?
Antwoord 8
Bij een deel van de gemeenten is een meldpunt ingericht. Het is aan de gemeenten zelf
om hier keuzes in te maken. Vanuit de rijksoverheid kan desgewenst gekeken worden
naar ondersteuning. Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Vraag 9
Op welke wijze gaat u of de rijksoverheid ervoor zorgen dat de landelijke monitoring
van rattenpopulaties verder wordt verbeterd?
Antwoord 9
Eind 2019 is de Rattenmonitor opgeleverd, een interactieve website waarop plaagdierbeheersers
de locaties van rattenoverlast kunnen melden. In 2020 is de Rattenmonitor gepromoot
onder plaagdierbeheersers. Echter, met de huidige aantallen deelnemers en hoeveelheid
meldingen kunnen er nog geen trends worden gedetecteerd. Als onderdeel van de uitwerking
van het plan zoals beschreven bij het antwoord op vraag 2 is het de bedoeling dat
in 2021 brancheverenigingen de Rattenmonitor daarom nog actiever onder de aandacht
zullen brengen bij hun leden. Eind 2021 wordt de deelname geëvalueerd.
Vraag 10
Bent u of de rijksoverheid bereid om voor een noodsituatie samen met het College voor
de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en andere betrokken
partijen een verdergaand protocol te maken in aanvulling op het Integrated Pest Management
(IPM) dat op dit moment de gouden standaard is bij het tegengaan van rattenoverlast?
Antwoord 10
Hierover vindt reeds afstemming plaats. Er is een Handboek10 waarin is vastgelegd hoe de bestrijding van ratten volgens IPM plaatsvindt. In dit
Handboek is ook een clausule over het gebruik van chemische middelen bij een noodsituatie
opgenomen. Het Handboek is, met subsidie van mij, herzien om aan de situatie in 2023
te gaan voldoen. Die nieuwe situatie houdt in dat een bedrijf voor knaagdierbeheersing
op grond van de voorschriften van het Ctgb voor het gebruik van rodenticiden zowel
buiten als binnen en voor zowel ratten als muizen IPM gecertificeerd moet zijn. Hierbij
geldt dat bestrijding maatwerk is. Een professionele plaagdierbeheerser maakt een
plan van aanpak om de overlast te beheersen.
Bij deze herziening is ook beschreven wanneer sprake is van een noodsituatie en hoe
dan te handelen. Deze afstemming vindt plaats in het Centraal College van Deskundigen
knaagdierbeheersing, waarin onder andere plaagdierbeheersers, overheden, handhaving,
dierenbescherming en de agrarische belangenorganisatie LTO zijn vertegenwoordigd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.