Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 816 Wijziging van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 teneinde de uitvoeringslasten bij het aanbesteden van diensten als bedoeld in die wetten te verlichten, alsmede grondslagen op te nemen voor het stellen van regels die bij de inkoop of subsidiëring van die diensten in acht worden genomen (Wet maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 18 juni 2021
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend
onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende
door de regering worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN
1
1.
Inleiding
3
2.
Beperking uitvoeringslasten van aanbesteden
4
3.
Delegatiebepaling voor reële prijzen in de Jeugdwet
12
4.
Delegatiebepaling voor regels over op continuïteit gerichte opdrachtverlening of subsidiëring
13
5.
Gevolgen voor de regeldruk
14
6.
Bespreking adviezen en reacties uit de internetconsultatie
15
7.
Overig
17
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel Wijziging van
de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 teneinde de uitvoeringslasten
bij het aanbesteden van diensten als bedoeld in die wetten te verlichten, alsmede
grondslagen op te nemen voor het stellen van regels die bij de inkoop of subsidiëring
van die diensten in acht worden genomen (Wet maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet
en Wmo 2015) (hierna: het wetsvoorstel). Zij hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben in dit verband nog enkele vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben het onderhavige wetsvoorstel gelezen en ondersteunen het doel ervan om de
uitvoeringslasten van het aanbestedingsproces te verlichten en dit proces eenvoudiger
te maken. Iedere euro die immers aan een aanbestedingsprocedure wordt besteed, kan
niet meer voor zorg voor jongeren of ten behoeve van de maatschappelijke ondersteuning
zelf worden ingezet. Wel hebben genoemde leden nog enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven
het doel van deze wetswijziging, namelijk om de aanbestedingsprocedure te vereenvoudigen
en om de inkoop of subsidiëring te laten voldoen aan reële prijzen en aan enkele zorgvuldigheidseisen,
zodat niet vooral de prijs leidend is bij inkoop of subsidiëring, maar de kwaliteit.
Zowel gemeenten als zorgaanbieders als cliënten zijn gebaat bij minder administratie
en meer kwaliteit. Tegelijk vinden genoemde leden deze wetswijziging slechts een van
de vele stappen in de goede richting van een toekomstbestendig jeugdzorgstelsel die
gezet moeten worden. Deze leden hebben nog enkele vragen bij het wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het wetsvoorstel, waarmee wordt beoogd
de inkoop in het sociaal domein door gemeenten te verbeteren. Zij steunen het doel
van het wetsvoorstel van harte, namelijk het verminderen van de administratieve lastendruk
voor gemeenten en zorgaanbieders. Genoemde leden zouden echter het liefst zien dat
de Europese aanbestedingsregels een uitzondering zouden maken voor inkoop in het sociaal
domein. Hiertoe hebben zij samen met leden van de GroenLinks-fractie een initiatiefwetsvoorstel
ingediend. 1 Daarnaast vrezen deze leden dat de voorgestelde wetswijziging ertoe kan leiden dat
kleinere (specialistische) zorgaanbieders minder gemakkelijk door gemeenten zullen
worden gecontracteerd. Dit leidt tot een verschraling van het zorgaanbod. Een belangrijke
vraag voor de leden van de SGP-fractie is daarom hoe de regering de breedte van het
zorgaanbod in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en in de jeugdhulp
waarborgt.
Het lid van de fractie van BIJ1 bedankt de regering voor dit wetsvoorstel met haar poging om de inkoopprocedure in
het sociale domein te verbeteren. De beoogde effecten van deze aanpassingswet worden
door genoemd lid ondersteund. De voorgestelde wetswijziging gaat echter niet ver genoeg
en is te vrijblijvend om er gerust op te zijn dat in de praktijk van jongeren en gezinnen
de effecten te merken zullen zijn.
1. Inleiding
De leden van de PVV-fractie constateren dat in de praktijk de Europese aanbestedingsregels voor de zorg voor
jeugdigen en de maatschappelijke ondersteuning blijken te knellen. Waarom stopt de
regering niet met deze Europese aanbestedingsregels? Waarom kunnen wij niet onze eigen
regels bepalen voor wat betreft de zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning,
zeker nu uit onderzoek tevens blijkt dat er niet eens een Europese markt bestaat voor
zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning?
De regering hoopt de gemeenten daarmee tevens een prikkel te geven om het inkopen
van zorg voor jeugdigen of maatschappelijke ondersteuning volgens de zogenoemde open
house-procedure te verminderen. Waarom verbiedt de regering deze procedures niet gewoon,
zo vragen de leden van de PVV-fractie. Hebben deze open house-procedures mede gezorgd
voor de enorme toename in het aanbod van lichte jeugdzorg?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de opname van een «kan-bepaling» in zowel de Jeugdwet als in de Wmo
2015 betekent dat gemeenten een keuze kunnen maken bij de inkoop in het sociaal domein
en kunnen kiezen voor het lichtere aanbestedingsregime. Het doel van dit wetsvoorstel
om meer en zoveel mogelijk middelen direct aan zorg te kunnen besteden wordt door
genoemde leden van harte onderschreven.
Zij hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen bij dit wetsvoorstel. Zo vragen zij
de regering in hoeverre zij het aannemelijk acht dat gemeenten door het invoeren van
dit wetsvoorstel ook daadwerkelijk voor het verlichte aanbestedingsregime zullen kiezen.
Dat kunnen gemeenten immers alleen op een goede manier doen als zij bij aanvang een
aantal zaken op orde hebben, zoals de cyclus van beleid, contractering en uitvoering.
Dit punt wordt ook naar voren gebracht door de afdeling advisering van de Raad van
State. Doordat het verlichte aanbestedingsregime in de wetten komt, wordt dit nog
veel belangrijker en is een professionaliseringsslag noodzakelijk. De leden van de
CDA-fractie delen deze zorg van de Raad van State en vragen aan de regering of zij
van mening is dat het ondersteunende programma aan de gemeenten hiervoor voldoende
soelaas kan bieden. Genoemde leden vragen aan de regering of zij niet vreest dat elke
gemeente opnieuw hetzelfde proces gaat doorlopen, zeker kleinere gemeenten. Kan de
regering hier ondersteuning bij bieden?
De regering stelt in de memorie van toelichting dat wijzigingen van de Aanbestedingswet
en de Aanbestedingsrichtlijn niet op korte termijn te verwachten vallen, zo lezen
de leden van de CDA-fractie. Kan aangegeven worden wanneer de regering verwacht dat
de Aanbestedingswet 2012 en de Aanbestedingsrichtlijn geëvalueerd zullen worden?
In de toelichting wordt aangegeven dat het onderhavige wetsvoorstel binnen de grenzen
valt van wat op dit moment mogelijk is. Dit veronderstelt dat de regering meer zou
willen wijzigen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader in te gaan op
dit punt en aan te geven wat naar haar oordeel idealiter nog meer gewijzigd zou moeten
worden in de Wmo 2015 en in de Jeugdwet. De regering stelt zich op het standpunt dat
het onderhavige wetsvoorstel niet schuurt met Europese wetgeving of met het Europees
recht. Kan beargumenteerd aangegeven worden waarom dit volgens de regering niet zo
is?
De leden van de SP-fractie zijn nooit een voorstander geweest van verplichte Europese aanbestedingen en open
house-procedures. Deze leden vinden het positief dat de regering kijkt hoe de inkoop
van de Wmo 2015 en de jeugdzorg kan worden vereenvoudigd. Deze leden hebben een aantal
vragen over het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het wijziging van de Aanbestedingsrichtlijn niet op korte termijn te verwachten
valt. Kan de regering uitleggen waarom dit zo lastig is? Is er enig tijdpad te geven
waarop dit wel te realiseren is? Genoemde leden vragen tevens wat de samenhang is
tussen dit wetsvoorstel en het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid zorg voor
jeugdigen» en de adviezen uit het rapport «Maatregelen financiële beheersbaarheid
Jeugdwet» van de Stuurgroep onder voorzitterschap van mevrouw Sint. Is het logisch
om het onderhavige wetsvoorstel nu al te behandelen, terwijl er tegelijk een discussie
gaande is over de inrichting van het jeugdzorgstelsel als geheel? Wat is de opvatting
van de regering hierover?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering de verwachte positieve en negatieve gevolgen van dit wetsvoorstel
te schetsen voor grote zorgaanbieders, kleine zorgaanbieders, gemeenten met een regiofunctie,
kleine gemeenten en cliënten.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat een wijziging van de Aanbestedingsrichtlijn
afhankelijk is van de evaluatie ervan en dat deze is uitgesteld. Heeft de regering
zicht op het moment waarop de evaluatie wel zal plaatsvinden? Zijn er andere gewenste
wijzigingen waarbij de regering de evaluatie van de Aanbestedingsrichtlijn afwacht?
De leden van de SGP-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot het Europese traject om de Europese
Aanbestedingsrichtlijn te herzien op het punt van de aanbesteding van zorg door gemeenten.
Welke inzet pleegt de regering in de komende periode om te komen tot een herziening
van de Aanbestedingsrichtlijn? Uit de voortgangsrapportage van 8 december 2020 2 maken deze leden op dat ook in andere lidstaten dezelfde problematiek speelt, namelijk
dat een Europese aanbestedingsprocedure slecht geschikt is om de beste zorg voor burgers
te realiseren waarbij continuïteit, lokaal partnerschap en samenwerking voorop staan.
Kan de regering aangeven welke maatregelen deze lidstaten hebben genomen om de problematiek
tegen te gaan (naast druk uitoefenen op de Europese Commissie om de Aanbestedingsrichtlijn
te herzien op dit punt)? Wat kan Nederland van andere EU-lidstaten leren? Is er sprake
van een gecoördineerde aanpak van Nederland met gelijkgestemde lidstaten jegens de
Europese Commissie om dit op te lossen?
De Afdeling advisering van de Raad van State wijst op het belang van professionalisering
van het contractmanagement door gemeenten. Een goede inkoop is alleen mogelijk indien
gemeenten goed zicht hebben op wat nodig is om de verantwoordelijkheden die zij hebben
gekregen waar te kunnen maken. De leden van de SGP-fractie vragen de regering naar
de stand van zaken met betrekking tot het ondersteuningsprogramma voor gemeenten.
Welke acties worden ondernomen om gemeenten te helpen om het contractmanagement daadwerkelijk
te verbeteren? Waar hebben gemeenten zelf behoefte aan?
2. Beperking uitvoeringslasten van aanbesteden
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat wordt gesteld dat er voor zorg voor jeugdigen
en maatschappelijke ondersteuning in het geheel geen Europese markt bestaat. Moeten
genoemde leden dit zo begrijpen dat dit ook het geval is bij de Nederlandse grensgemeenten?
Naar de opvatting van de regering zijn de uit de aanbestedingsplicht voortvloeiende
lasten bij de inkoop van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning dan
ook disproportioneel ten opzichte van de ermee behaalde baten. De leden van de CDA-fractie
vragen de regering om hiervan voorbeelden te geven.
Daarnaast wordt in de memorie van toelichting gesteld, zo lezen de leden van de CDA-fractie,
dat de in de Jeugdwet en de Wmo 2015 opgenomen verplichting om te gunnen op basis
van het emvi (economisch meest voordelige inschrijving)-criterium tot onnodige uitvoeringslasten
kan leiden. Uit de praktijk blijkt, zo lezen deze leden tevens, dat de in de Jeugdwet
en de Wmo 2015 opgenomen verplichting om te gunnen op basis van het emvi-criterium
ervoor zorgt dat bepaalde eenvoudige aanbestedingsprocedures binnen het verlichte
regime niet worden gebruikt.
Kan de regering aangeven welke overwegingen bij gemeenten spelen om nu niet voor het
verlichte (eenvoudige) aanbestedingsregime te kiezen? Kan tevens worden aangegeven
of de regering dan vervolgens denkt dat een «kan-bepaling» in de wet wel de aanleiding
kan vormen om de eenvoudige aanbestedingsprocedure binnen het verlichte regime te
gaan gebruiken?
Er dient te worden gewaarborgd dat de eenvoudigere aanbestedingsprocedures eerlijk
verlopen, dat wil zeggen dat geschikte aanbieders een eerlijke kans hebben op een
contract. In de consultatieronde vrezen enkele partijen dat de vereenvoudigde procedures
die met het wetsvoorstel mogelijk worden gemaakt, zullen leiden tot «vriendjespolitiek».
Deze procedures kennen immers geen offertefase. De regering deelt deze vrees niet
en heeft daarom paragraaf 2.3 toegevoegd. De leden van de CDA-fractie vragen of de
regering kan toelichten waarom zij deze vrees niet deelt. Kan hierbij tevens ingegaan
worden op het verschil tussen grote en kleine zorginstellingen?
Een aantal vormen van zorg voor jeugdigen zal in de toekomst op regionaal niveau moeten
worden ingekocht. Een en ander zal in het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid
zorg voor jeugdigen» worden uitgewerkt. Nu wordt volstaan met de mededeling dat de
hiervoor bedoelde, vereenvoudigde aanbestedingsprocedures ook voor de inkoop op regionaal
niveau gebruikt zullen kunnen worden. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering
kan aangeven wanneer het bovengenoemde wetsvoorstel naar de Kamer komt. Kan tevens
aangegeven worden waarom de zwaardere zorg voor jeugdigen, die indien de toekomstige
wetswijziging van kracht zou worden, regionaal ingekocht moet gaan worden, ook onder
het lichte regime kan vallen?
2.1 Inleiding
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering zich heeft ingespannen om de Europese aanbestedingsregels
aan te passen op het gebied van het sociaal domein. Klopt het dat deze wetswijziging
niet nodig was geweest als deze inspanningen succesvol waren geweest? Kan de regering
aangeven waarom dit wetsvoorstel niet eerder is ingediend?
De leden van de SP-fractie vragen de regering of het juist is dat gemeenten in de praktijk nog steeds kunnen
kiezen voor een uitgebreide Europese aanbestedingsprocedure. In hoeverre is de verwachting
dat gemeenten alsnog gebruik maken van deze procedures? Kan de regering schetsen wanneer
op Europees vlak wijzigingen in het verplicht Europees aanbesteden worden verwacht?
Voorts zijn de leden van de SP-fractie benieuwd op welke wijze gemeenten de gemeentelijke
zorg kunnen uitvoeren zonder inachtneming van de aanbestedingsprocedures. Kan de regering
aangeven welke mogelijkheden er zijn bij subsidierelaties of bij het opzetten van
gemeentelijke zorgorganisaties? Kan de regering duidelijker aangeven welke vorm van
organisatie en inkoop van de gemeentelijke zorg de voorkeur heeft? Is het de bedoeling
dat gemeenten het verlichte regime in de Aanbestedingswet gaan toepassen of heeft
de regering een andere voorkeur?
Kan de regering tevens aangeven in hoeverre het haalbaar is om de gemeentelijke zorg
uit te zonderen van de Aanbestedingswet 2012? Waarom wordt – ondanks een risico op
een Europese inbreukprocedure – niet gekozen voor deze route? Is de regering van mening
dat de organisatie van de gemeentelijke zorg beter af zou zijn indien deze uitzondering
zou gelden? De leden van de SP-fractie vragen de regering voorts of zij uiteen kan
zetten hoeveel gemeenten gebruik maken van aanbestedingen, subsidierelaties en open
house-constructies. Ook vragen genoemde leden welke verschillen daarin te zien zijn
tussen de Wmo 2015 en de jeugdzorg. Kan de regering daar nadere informatie over verstrekken?
Tenslotte zijn de leden van de SP-fractie benieuwd naar een Europese vergelijking
op het terrein van de lokale inkoop van zorg. Kan de regering uiteenzetten hoe dit
in verschillende landen plaatsvindt? Zijn er landen die hun gemeentelijke zorg hebben
uitgezonderd van het Europese aanbestedingsbeleid? Zo ja, welke landen zijn dat, hoe
pakt dit voor deze landen uit en hebben deze landen te maken gehad met interventies
vanuit de EU op dit punt?
2.2 Probleembeschrijving
De leden van de VVD-fractie lezen dat op dit moment de uitvoeringslasten van de aanbestedingsplicht bij de inkoop
van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning disproportioneel is ten
opzichte van de ermee behaalde voordelen. Genoemde leden zijn van mening dat onnodige
administratieve rompslomp niet in de weg mag staan aan het leveren van goede zorg.
Het belang van cliënten moet centraal staan bij de totstandkoming van beleid.
De regering heeft het voornemen om de diensten uit het sociaal domein uit te zonderen
van de Aanbestedingsrichtlijn, maar om een wijziging in gang te zetten zou zij eerst
moeten wachten op de evaluatie van de richtlijn. De leden van de VVD-fractie onderschrijven
de noodzaak die de regering voelt om nu al – zonder de evaluatie af te wachten – met
het onderhavige wetsvoorstel te komen om de aanbestedingsprocedures van gemeentes
voor zorgtaken in het sociaal domein te vereenvoudigen. Toch vragen de leden van de
VVD-fractie wanneer de evaluatie is afgerond en of deze datum naar voren kan worden
gehaald om zo nog eventueel bij dit wetsvoorstel betrokken te worden.
De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat iedere euro die aan een aanbestedingsprocedure
wordt besteed, niet meer voor de zorg voor jeugdigen of de maatschappelijke ondersteuning
zelf kan worden ingezet. De leden van de VVD-fractie zijn het hier ronduit mee eens,
daarom moet iedere euro die uitgegeven wordt aan (jeugd)hulp, goed en gericht worden
besteed.
De leden van de D66-fractie ondersteunen de zoektocht van de regering om de administratieve lasten te verminderen
als gevolg van aanbestedingsprocedures en dat zij daarover gesprekken voert met gemeenten
en aanbieders. Hoeveel gemeenten zijn aangesloten bij het traject om te komen tot
dit wetsvoorstel en wat is bijvoorbeeld de positie van de VNG (Vereniging van Nederlandse
Gemeenten) hierin? Welk deel van de betrokken gemeenten heeft aangegeven gebruik te
zullen maken van het verlichte aanbestedingsregime na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel,
die dat daarvoor nog niet deed? Welke andere aanwijzingen heeft de regering dat deze
procedure voorziet in een behoefte bij gemeenten? Met deze procedure wordt het aantal
verschillende soorten aanbestedingen eerder uitgebreid dan ingeperkt. Kan de regering
aangeven in hoeverre dit de complexiteit van de inkoop niet vergroot? Kan tevens worden
aangegeven of zij heeft onderzocht op welke wijze het aantal verschillende soorten
inkoop ook had kunnen worden teruggebracht? Of kan hierbij het verband gelegd worden
met de ontmoediging van de open house-procedure? Zo ja, hoe kansrijk acht de regering
die poging?
De leden van de PVV-fractie delen de mening van de regering dat de voortvloeiende uitvoeringslasten bij de inkoop
van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning disproportioneel zijn. Waarom
wordt niet gewoon gestopt met deze aanbestedingsplicht? Waarom laten we de EU dit
bepalen? Met dit wetsvoorstel worden de problemen rondom de aanbestedingen niet opgelost,
zo vinden de leden van de PVV-fractie.
De leden van de SP-fractie constateren dat er vanuit de zorgsector de vraag is naar meer standaardisatie van
de procedures rondom inkoop, contractering en verantwoording. Genoemde leden vragen
in hoeverre de regering hier rekening mee heeft gehouden. Kan de regering nader toelichten
wat zij hieraan wijzigt?
Voorts hebben de leden van de SP-fractie vragen over regels over de zorginkoop. Genoemde
leden vragen op welke wijze de regels zo kunnen worden veranderd dat mensen met een
levenslange beperking niet ieder jaar opnieuw hoeven te bewijzen dat ze een levenslange
beperking hebben om gebruik te kunnen maken van zorg- of voorzieningen uit de Wmo
2015. Wat is de opvatting van de regering hierover?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering naar de stand van zaken betreffende het ondersteuningsprogramma
voor gemeenten en aanbieders. Hoeveel gemeenten, regio’s en aanbieders zijn inmiddels
ondersteund? Welke lessen worden getrokken uit de ondersteuning, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie lezen dat zowel gemeenten als zorgaanbieders tijdens het inkoopproces forse administratieve
lasten ervaren door het vereiste leeswerk en de hoeveelheid aan te leveren informatie.
De positieve ontwikkelingen zijn, dat een aantal gemeenten met standaarddocumenten
voor de inkoop is gaan werken. Genoemde leden vragen in hoeverre de standaardisering
van inkoop- en verantwoordingseisen nu echt van de grond komt. Kan de regering aangeven
of zij ook meer verplichtende vormen van standaardisering en harmonisering overweegt?
2.3 Aanbestedingsprocedure die met dit wetsvoorstel mogelijk wordt gemaakt
De leden van de VVD-fractie lezen dat gunning op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding de voorkeursoptie
is bij het toekennen van overheidsopdrachten. De regering stelt dat deze regel gehandhaafd
blijft wanneer het emvi-criterium uit de Jeugdwet en de Wmo 2015 wordt geschrapt.
Kan de regering toelichten hoe wordt gestuurd op de prijs-kwaliteit en hoe dit zich
verhoudt tot de andere twee criteria die zijn omschreven in het wetsvoorstel?
Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat gemeenten een eerlijk aanbestedingsproces
kunnen waarborgen door minimumeisen op te stellen waaraan aanbieders moeten voldoen,
alsmede criteria op basis waarvan zal worden geselecteerd. Genoemde leden vragen of
te verwachten is dat er grote verschillen zullen ontstaan in de criteria die verschillende
gemeenten gaan opstellen en of dit kan leiden tot een verschil in kwaliteit van zorg
tussen gemeenten. Aan welke lokale criteria kan zoal worden gedacht?
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat de nieuwe werkwijze direct ingaat
en zal worden opgenomen in een handreiking die wordt gepubliceerd op www.inkoopsociaaldomein.nl. Is de regering ervan verzekerd dat deze nieuwe aanpak op deze manier voldoende onder
de aandacht wordt gebracht van iedere gemeente? Wordt er nog op andere wijze over
deze wijziging in de richting van gemeenten gecommuniceerd? Is de VNG hierbij betrokken?
Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie dat de regering het onwenselijk vindt om
open house-procedures te gebruiken voor de gemeentelijke inkoop van complexe vormen
van zorg voor jeugdigen of maatschappelijke ondersteuning, omdat dit leidt tot een
groot aantal gecontracteerde partijen. De vereenvoudigde aanbestedingsprocedure die
wordt voorgesteld moet hiervoor een beter alternatief bieden. Eenvoudigere aanbestedingsprocedures
zijn wat de leden van de VVD-fractie betreft zeer welkom. De regering voert een aantal
negatieve argumenten op tegen de open house-constructies, maar stelt ook dat ze in
«…in bepaalde situaties goed kan helpen». Genoemde leden zouden graag willen weten
in welke situaties, of onder welke omstandigheden, dit het geval zou zijn.
Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie hoe de regering ervoor gaat zorgen dat
gemeenten daadwerkelijk voor de vereenvoudigde aanbevelingsprocedure zullen kiezen?
De leden van de D66-fractie wijzen op het belang van effectieve inkoopprocedures die administratief niet zwaar
belastend zijn, maar wel een goede inkoop mogelijk moeten maken. Kan de regering een
overzicht geven van de overblijvende checks and balances in de verlichte inkoopprocedure en antwoord op de vraag waarom deze voldoende zijn
om een goede inkoop te garanderen? In hoeverre zijn cliëntenorganisaties er ook bij
betrokken om vanuit hun positie te bezien of het risico op kwalitatief minder goede
zorg zo laag mogelijk is? Of is gebruik gemaakt van een andere wijze om hun betrokkenheid
te regelen bij deze wetswijziging? Kan de regering daarnaast ingaan op de vraag waarom
ervoor is gekozen om deze wetsaanpassing dermate breed van toepassing te laten zijn
en niet op een specifieker deel van de inkoop in de Wmo 2015 en de jeugdzorg? Kan
de regering tevens een nadere analyse geven welke bijdrage het opvragen en beoordelen
van offertes levert aan de kwaliteit van de inkoop en wanneer deze wel of niet van
belang zijn voor een zorgvuldige inkoop van zorg of ondersteuning? Kan de regering
ook ingaan op het risico dat hiermee impliciet gestimuleerd wordt om een kleiner aantal
grotere aanbieders te contracteren en welk effect dat kan hebben op het maatwerk en
de kleinschaligheid van zorg die soms nodig is?
De leden van de PVV-fractie ondersteunen elk goed voorstel dat ervoor kan zorgen dat minder tijd aan (onzinnige)
administratieve en uitvoeringslasten besteed wordt en dat meer tijd en geld aan zorg
besteed kan worden. Kan de regering door middel van een schatting aangeven hoeveel
tijd (en geld) het schrappen van het emvi-criterium zal opleveren?
Door het emvi-criterium te schrappen moeten gemeenten met een vereenvoudigde aanbestedingsprocedure
kunnen selecteren, waardoor ze «aan een beperkte groep van beste partners kunnen gunnen».
Op welke wijze bepalen gemeenten in de toekomst wie de beste aanbieders zijn? Hoe
worden gemeenten toegerust om ervoor te zorgen dat juist aan ervaren en goed opgeleide
aanbieders ruimte wordt geboden binnen de aanbestedingsprocedures?
Het wetsvoorstel geeft grote verantwoordelijkheid aan gemeenten om minimumeisen en
selectiecriteria op te stellen. Zijn de gemeenten voldoende toegerust om een aanbestedingsprocedure
in te richten? Op welke wijze worden gemeenten ondersteund bij het inrichten van de
procedures? Hoe wordt voorkomen dat alleen op prijs geselecteerd zal worden?
De leden van de PVV-fractie vragen voorts welke waarborgen het wetsvoorstel biedt
om verschraling van het zorgaanbod tegen te gaan. Hoe wordt voorkomen dat verschraling
optreedt doordat gemeenten veelal grote aanbieders contracteren die tegen een lage
prijs een gegarandeerde hoeveelheid output leveren? Deelt de regering de vrees dat
kleinere instellingen en vrijgevestigde therapeuten daarmee buiten de boot dreigen
te vallen?
Op welke wijze gaat de regering ervoor zorgen dat er een evenwichtige benadering komt
waarbij niet alleen vermindering van de administratieve lasten, maar ook de inhoud
van de zorg, de cliënt en het systeem rondom de cliënt meegenomen worden in het aanbestedingsproces?
De regering stelt voor dat aanbieders referenties kunnen overleggen. De leden van
de PVV-fractie vragen hoe de regering gaat borgen dat aanbieders niet op andere manieren
weer belast worden met administratieve lasten.
Dat aanbieders scoren met het aantal jaren ervaring met het leveren van zorg of maatschappelijke
ondersteuning, roept de vraag op bij de leden van de PVV-fractie of dit niet in het
nadeel is van nieuwe aanbieders. Deze leden zouden hierover graag een reactie ontvangen.
Voorts moet voorkomen worden dat het streven is naar alleen nog grootschalige aanbieders
van zorg, waardoor er voor cliënten minder keus zal zijn en het zorgaanbod zal verschalen
en gemeenten te afhankelijk worden van enkele grote zorgaanbieders. Deze leden zouden
hierover graag een reactie ontvangen.
Met dit wetsvoorstel wordt enkel de verplichting geschrapt om te gunnen op basis van
de emvi-criteria. Gemeenten behouden in de praktijk nog steeds de vrijheid om de Europese
aanbestedingsprocedure te volgen. Prijs kan daarmee nog steeds een belangrijk selectiecriterium
zijn. Het aantal vormen van aanbesteding wordt door dit voorstel niet beperkt, maar
juist uitgebreid. Deze leden zouden hierover graag een reactie ontvangen.
De leden van de SP-fractie lezen dat bij twee van de drie criteria op basis waarvan een gunning kan plaatsvinden
nog steeds het geld centraal staat. Om te kiezen voor deze gunningscriteria moet dit
wel gemotiveerd worden. Kan de regering toelichten hoe lastig, of juist hoe gemakkelijk,
het voor gemeenten is om te motiveren dat zij niet voor de beste prijs-kwaliteitverhouding
gaan? Hoe vaak komt het voor dat gemeenten een van deze twee gunningscriteria hanteren?
Wat is de opvatting van de regering over de wenselijkheid daarvan? Is het uiteindelijk
de bedoeling dat een dergelijke gunning niet meer mogelijk wordt?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering met dit wetsvoorstel de plicht om op grond van het emvi-criterium
te gunnen, wil schrappen uit de Jeugdwet en de Wmo 2015. Deze verplichting wordt geschrapt,
maar gemeenten kunnen nog wel kiezen om te gunnen op basis van emvi. Is het niet zo
dat hierdoor weer een nieuwe aanbestedingsvariant wordt gecreëerd en dus nog meer
verschillende mogelijkheden van aanbestedingen tussen gemeenten? Wat is de opvatting
van de regering hierover? Is erover nagedacht om deze wetswijziging dwingender te
maken, zoals bijvoorbeeld verbieden? Zo ja, welke mogelijkheden zijn daarvoor en waarom
is daar niet voor gekozen? Deze leden ontvangen hierop graag een reflectie van de
regering.
De leden van de GroenLinks-fractie concluderen dat ook bij het afschaffen van het
emvi-criterium, de regel wordt gehandhaafd dat niet louter op de laagste prijs mag
worden gegund en dat er altijd rekening gehouden moet worden met de aangeboden kwaliteit.
Genoemde leden vinden dit zeer belangrijk en vragen hoe deze regel wordt ingevuld,
wat de eisen zijn en op welke manier deze regel wordt gehandhaafd. Op welke wijze
gaat de regering ervoor zorgen dat er een evenwichtige benadering komt waarbij niet
alleen vermindering van administratieve lasten maar ook de zorginhoud, de cliënt en
het systeem rondom de cliënt meegenomen worden in het aanbestedingsproces?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen voorts dat de gemeenten minimumeisen moeten
opnemen waaraan aanbieders moeten voldoen, alsmede criteria op basis waarvan wordt
geselecteerd indien het aantal geschikte aanbieders hoger is dan de gemeente wenst
te contracteren. Zijn gemeenten voldoende toegerust om een aanbestedingsprocedure
op die manier in te richten? Heeft men voldoende kennis om deze criteria en eisen
op te stellen? Op welke manier worden zij hierin ondersteund? Hoe wordt voorkomen
dat alleen op prijs geselecteerd wordt? In hoeverre worden aanbestedingsprocedures
eenduidiger als op deze manier alle gemeenten hun eigen en dus weer verschillende
eisen en criteria gaan opstellen?
De leden van de GroenLinks-fractie concluderen dat de regering met dit wetsvoorstel
de open house-procedure wil ontmoedigen. Op deze manier zullen gemeenten een beperktere
groep «beste partners» gunnen, zo schrijft de regering. Hoe wordt de diversiteit van
het aanbod hierbij gegarandeerd? Bestaat er geen risico dat hierdoor aan dezelfde
groep partners sneller een volgende keer opnieuw gegund zal worden? Kunnen wachtlijsten
in de jeugdhulp op de korte termijn toenemen omdat veel zorgverleners geen contract
krijgen? Op welke wijze dragen de voorgestelde wijzigingen in de aanbestedingsprocedures
bij aan het verminderen van de wachtlijsten? Tevens vragen genoemde leden of de regering
de mogelijkheid ziet om lokale en regionale cliënten- en gehandicaptenorganisaties
een formele plek te geven bij inkoopprocedures. Zo nee, hoe is de regering voornemens
de kwaliteit van de ingekochte zorg vanuit een cliëntperspectief te waarborgen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast hoe de regering de rol van de
vrijgevestigde jeugdhulpaanbieder in dit wetsvoorstel ziet. Kan deze groep nog afspraken
maken met gemeenten? Bestaat er een risico dat gemeenten door dit wetsvoorstel enkel
grote aanbieders zullen contracteren en veel vrijgevestigde zorgverleners niet meer
gecontracteerd zullen worden? Bestaat het risico dat deze zorgverleners hierdoor de
jeugdhulp zullen verlaten? Hoe weegt de regering de kans dat door dit wetsvoorstel
de keuzevrijheid van de cliënt voor een specifieke zorgverlener wordt beperkt?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen tenslotte dat de regering erkent dat kwalitatief
goede zorg staat of valt met goed opgeleid en voldoende personeel. Er is een groot
tekort aan goed opgeleide professionals in de jeugdzorg. Kan dit wetsvoorstel op enig
manier helpen om dit tekort tegen te gaan? Hoe worden gemeenten toegerust om ervoor
te zorgen dat juist aan ervaren en goed opgeleide aanbieders ruimte wordt geboden
binnen de aanbestedingsprocedures?
De leden van de SGP-fractie vragen of het klopt dat gemeenten met dit wetsvoorstel in de praktijk nog steeds
de vrijheid hebben om ervoor te kiezen de Europese aanbestedingsprocedure te volgen
en te gunnen op basis van het emvi-criterium. Klopt het dat hiermee eigenlijk een
nieuwe aanbestedingsvariant wordt geïntroduceerd, in plaats van dat het aantal mogelijke
vormen van aanbesteding wordt beperkt? Kan de regering hierop reflecteren, als het
eigenlijke doel is dat de Europese aanbestedingsregels niet meer van toepassing zijn
op het sociaal domein? Wat «winnen» we met deze wetswijziging?
Deze wetswijziging zou ertoe kunnen leiden dat het aantal onderaannemers toeneemt.
Dit wordt in de toelichting op het wetsvoorstel ook benoemd. De leden van de SGP-fractie
vragen of het zou kunnen zijn dat hierdoor de administratieve lasten voor aanbieders
onderling worden vergroot. Leidt het daarmee wellicht niet tot een verschuiving van
het zwaartepunt van de administratieve lastendruk van gemeenten-aanbieders naar aanbieders-onderaannemers?
Genoemde leden vragen in hoeverre hier rekening mee is gehouden en vragen de regering
ervoor te zorgen dat dit risico wordt gemitigeerd.
De leden van de SGP-fractie vragen voorts aandacht voor de mogelijke consequenties
wanneer gemeenten aangemoedigd worden om alleen nog maar met een paar grote aanbieders
in de zorg in zee te gaan. Ziet de regering het risico dat een deel van de kennis
en kunde van kleinere, meer specialistische of op een specifieke doelgroep gerichte
aanbieders verdwijnt? Hoe denkt de regering dit te voorkomen? Hoe ziet de regering
deze mogelijk ontwikkeling in relatie tot het streven naar een zo passend mogelijk
zorgaanbod? Is de regering in gesprek met kleinere zorgaanbieders en -instellingen
en vrijgevestigden over de mogelijke consequenties van dit wetsvoorstel?
2.4 Ten slotte
De leden van de D66-fractie lezen dat dit wetsvoorstel als doel heeft om de open house-procedure te ontmoedigen.
Hoeveel gemeenten maken op dit moment wel of niet gebruik van de open house-procedure
binnen de Wmo 2015 en de jeugdzorg? Kan de regering ingaan op recente uitlatingen
van deskundigen op het gebied van zorginkoop dat de keuze voor het al dan niet hanteren
van een open house-procedure niet zo zeer bepalend is op de kwaliteit van de inkoop,
maar dat vooral naar andere keuzes gekeken moet worden, zoals het goed inrichten van
de toegang, goede afspraken met huisartsen en aanbieders en een goede afbakening van
de geleverde zorg? Kan de regering reflecteren op de vraag in hoeverre het wenselijk
is om veel gemeenten aan te zetten tot een grondige herziening van hun inkoopprocedure
– zoals dit wetsvoorstel als doel stelt – in plaats van tot het stimuleren van een
betere inkoop binnen de open house-procedure? Klopt het dat het afstappen van de open
house-procedure alleen een verlaging van de administratieve lasten met zich meebrengt
zoals de memorie van toelichting lijkt te suggereren? Kan een kwalitatieve vergelijking
worden gemaakt tussen de administratieve lasten die verband houden met inkoop via
de open house-procedure en het verlichte aanbestedingsregime na inwerkingtreding van
deze wetswijziging? Zijn de extra administratieve lasten als gevolg van de keuze van
veel gemeenten om te stoppen met de open house-procedure meegenomen in de analyse
van de lastendruk als gevolg van dit wetsvoorstel? Waarom geldt voor open house-procedures
dat er het risico bestaat op «reclame voor de eigen diensten bij cliënten», maar waarom
geldt dat niet bij het verlichte aanbestedingsregime?
Eindelijk deelt de regering de opvattingen van de leden van de PVV-fractie dat een aantal vormen van zorg voor jeugdigen in de toekomst op regionaal niveau
moet worden ingekocht. Kan de regering dit concreet uiteenzetten?
De leden van de SP-fractie zijn er voorstander van om de open house-procedures te verminderen. Genoemde leden
hopen dat hiermee veel ondeugdelijke aanbieders buiten de deur kunnen worden gehouden.
Deze leden vragen de regering op welke wijze de open house-procedures verminderd zullen
worden, aangezien er gemeenten zijn die deze procedure momenteel hanteren.
De leden van de SGP-fractie lezen in het wetsvoorstel dat hierin grote verantwoordelijkheid aan gemeenten wordt
gegeven om minimumeisen en selectiecriteria op te stellen. Genoemde leden vragen of
de regering van oordeel is dat gemeenten op dit moment voldoende toegerust zij om
een aanbestedingsprocedure in te richten. Op welke wijze worden gemeenten ondersteund
bij het inrichten van deze procedures?
Door het emvi-criterium te schrappen moeten gemeenten met een vereenvoudigde aanbestedingsprocedure
kunnen selecteren, waardoor ze «aan een beperkte groep van beste partners kunnen gunnen»,
zo lezen genoemde leden op pagina 8 van de toelichting. De leden van de SGP-fractie
vragen of de regering kan aangeven op welke wijze gemeenten straks bepalen wie de
beste aanbieders zijn. Als gemeenten in de toekomst nog slechts met «een beperkte
groep partners» gaan werken, hoe worden dan de diversiteit en de breedte van het zorgaanbod
gegarandeerd?
In de toelichting op het wetsvoorstel staan afspraken tussen aanbieders en gemeenten
centraal.
Hoe worden vertegenwoordigers van cliënten en (jeugd)zorgaanbieders hierbij betrokken?
Op welke manier wordt gegarandeerd dat het systeem (de relatie, het gezin en de sociale
context) een belangrijke rol krijgt bij het maken van afspraken en het inrichten van
de zorg?
In het SER-advies «Jeugdzorg: van systemen naar mensen»3 wordt gewaarschuwd voor het gegeven dat gemeenten steeds meer op de stoel van de
jeugdzorgorganisatie en jeugdprofessional gaan zitten.
Het onderhavige wetsvoorstel geeft gemeenten een grote vrijheid bij het bepalen van
de «criteria op basis waarvan zal worden geselecteerd». Hoe verhoudt zich het bovenstaande
tot de professionele autonomie van zorgverleners? Krijgen zij wel voldoende ruimte
om zorg zo in te richten dat de zorg voor de cliënt en het gezin centraal komen te
staan?
3. Delegatiebepaling voor reële prijzen in de Jeugdwet
De leden van de VVD-fractie lezen dat gemeenten bij de inkoop van hulp, zich ervan moeten vergewissen dat de
instelling in staat is om hulpverlening conform de wettelijke kwaliteitseisen uit
te voeren. Hoe kan een gemeente dit vaststellen en wat gebeurt er als een zorgaanbieder
achteraf toch niet aan de verwachtingen blijkt te kunnen voldoen?
De leden van de PVV-fractie vinden net als de regering dat goede zorg voor jeugdigen staat of valt met goed opgeleid
en voldoende personeel. Duizenden medewerkers zijn echter in de afgelopen jaren vertrokken,
mede vanwege de hoge werkdruk en de beperkte middelen. Hoe gaat het onderhavige wetsvoorstel
hier verandering in brengen? Genoemde leden vragen wat zorgprofessionals concreet
zullen merken van dit wetsvoorstel.
Op welke wijze dragen de voorgestelde wijzigingen in de aanbestedingsprocedures bij
aan het verminderen van de wachtlijsten?
De leden van de PVV-fractie constateren voorts dat een aantal gemeenten nu al ver
onder de kostprijs betaalt. Hoe gaat dit met dit wetsvoorstel veranderen? Hoe gaat
de regering deze gemeenten aanpakken?
De leden van de CDA-fractie lezen dat in navolging van wat krachtens de Wmo 2015 al in het Uitvoeringsbesluit
Wmo 2015 is geregeld, in de algemene maatregel van bestuur (AMvB) de kostprijselementen
zullen worden opgenomen waaruit de reële prijs moet worden opgebouwd. De AMvB zal
in ieder geval een verplichting tot indexatie bevatten. Omdat het een nadere invulling
van de bestaande wettelijke plicht betreft, zal dit volgens de regering geen effect
hebben op het budgettair kader van gemeenten. Dit behoeft volgens genoemde leden een
nadere uitleg. Kan de regering dit nader duiden voor de Jeugdwet, juist gezien het
Uitvoeringsbesluit van de Wmo 2015?
De leden van de SP-fractie hebben jarenlang gewezen op het belang van reële tarieven voor de zorg in het sociaal
domein. Deze leden begrijpen dat de Staten-Generaal de AMvB reële prijzen voorgelegd
krijgen. Deze leden vragen wanneer de Staten-Generaal deze AMvB overgelegd krijgen.
Ook vragen zij of de regering een garantie kan geven dat er ook daadwerkelijk reële
tarieven gehanteerd zullen worden. Daarbij vragen zij wie zal gaan toezien op deze
reële tarieven. Ziet de regering bijvoorbeeld een taak weggelegd voor de Jeugdautoriteit?
Waarom kiest de regering niet voor landelijk kostendekkende tarieven voor de Wmo 2015
en de jeugdzorg, zodat voorkomen wordt dat er alsnog te lage tarieven worden gehanteerd?
Kan de regering een overzicht presenteren van rechtszaken en conflicten die er sinds
2015 zijn geweest over verschillende interpretaties van wat kostendekkende tarieven
zijn en over de toepassing van de kostprijselementen bij het vaststellen van de reëel
prijs? Erkent de regering dat kostprijselementen voor discussie vatbaar zijn en dat
deze niet altijd leiden tot uniforme en daadwerkelijke kostendekkende tarieven?
In voorgaande jaren is er veel onrust geweest bij zorgverleners en hun cliënten in
het geval van overname van de organisatie tussen aanbieders vanwege faillissementen
of vanwege aanbestedingen. De leden van de SP-fractie wijzen op de onrust die kan
ontstaan bij overnames als het gaat om mogelijke verslechtering van arbeidsvoorwaarden.
Zij wijzen ook op het probleem dat koppels van cliënten en zorgverleners worden gescheiden.
Kan de regering verduidelijken hoe zij de rol ziet van gemeenten om ervoor te zorgen
dat zorgverleners bij overname niet achteruitgaan in salaris en arbeidsvoorwaarden
en dat koppels van cliënten en zorgverleners zoveel mogelijk bij elkaar worden gehouden?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of zij voornemens is in een AMvB systeemfuncties, zoals opleiding,
crisisdiensten of verplichtingen in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
(Wvggz), onderdeel te laten zijn van kostendekkende tarieven. Zo nee, waarom niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of het convenant Bevorderen
Continuïteit Jeugdhulp en de handreiking «Het goede gesprek over tarieven» dat de
Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ), de VNG en het Rijk in voorbereiding
hebben, worden betrokken bij de invulling van de AMvB. Zo nee, waarom niet?
De leden van de SGP-fractie vragen of de AMvB met betrekking tot de reële prijzen al beschikbaar is.
4. Delegatiebepaling voor regels over op continuïteit gerichte opdrachtverlening of
subsidiëring
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering aangeeft het van belang te vinden dat gemeenten bij de inkoop
van zorg voor jeugdigen rekening houden met een aantal zorgvuldigheidseisen die de
continuïteit van de beschikbaarheid van die zorg in het algemeen en de continuïteit
van de zorgverlening aan individuele cliënten in het bijzonder ten goede komt. Genoemde
leden kunnen zich hierin vinden. De cliënt moet wat deze leden betreft geen last ondervinden
van eventuele wijzigingen in contracten en wijzigingen bij gemeenten. Continuïteit
van zorg vinden deze leden zeer belangrijk.
De leden van de PVV-fractie vragen of de regering van mening is dat in drie maanden een zorgvuldige zorgoverdracht
kan plaatsvinden wanneer een contract met de gemeente niet verlengd wordt.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in overleg met de gemeenten en de VNG zal worden nagegaan of het nodig
is om daarnaast bij of krachtens AMvB zorgvuldigheidseisen te regelen die gemeenten
in hun verordeningen dienen op te nemen. Aan welke soort zorgvuldigheidseisen wordt
in eerste instantie gedacht?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering naar een onderbouwing van de keuze om veel van de inhoudelijke
invulling van de zorgvuldigheidseisen aan gemeentelijke verordeningen en de AMvB over
te laten. Hoe is de afweging tussen beleidsvrijheid van gemeenten en de borging van
kwaliteit en continuïteit gemaakt?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering naar de rol van de Norm voor
Opdrachtgeverschap (NvO) Jeugd en de NvO MO&BW in dit wetsvoorstel en in een AMvB.
In de toelichting lezen genoemde leden dat de eisen uit de NvO in gemeentelijke verordeningen
terug kunnen komen. Komt dit aanvullend op andere zorgvuldigheidseisen in een AMvB
of komt dit op hetzelfde neer als de voorstellen die de regering in de toelichting
doet?
Genoemde leden vragen voorts wat de regering vindt van de wens van aanbieders om tot
dwingender wetgeving voor gemeenten te komen, omdat met deze wetswijziging de prijs
nog steeds een belangrijk selectiecriterium kan zijn en er met deze wetswijziging
een mogelijke procedure bijkomt in plaats van dat er procedures worden ingeperkt.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering de opvatting is toegedaan
dat onderdeel van de kwaliteit van diensten in de Wmo 2015, duurzame relaties tussen
aanbieder en cliënt, sociale aspecten en inbedding in het lokale netwerk zijn. Is
de regering voornemens dergelijke criteria op te nemen in de AMvB? Zo nee, waarom
niet?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering «onder meer» denkt aan het stellen van regels voor tijdige
afronding van het inkoopproces, meerjarige contracten en verplichte afspraken over
de continuïteit van zorg. Kan de regering dit nader specificeren? Is de desbetreffende
AMvB waar deze zorgvuldigheidseisen in worden vastgelegd al beschikbaar?
5. Gevolgen voor de regeldruk
De leden van de VVD-fractie lezen dat deze wetswijziging kan leiden tot een reductie van 30 procent van de uitvoeringslasten.
Wanneer wordt geëvalueerd of deze lastenreductie daadwerkelijk is gerealiseerd? Ook
vragen genoemde leden wat er zal gebeuren met het mogelijk vrij te komen geld.
De leden van de PVV-fractie constateren dat er nog veel te winnen valt met het harmoniseren en standaardiseren
van procedures rond inkoop, contracteren en verantwoording. Op welke manier kan hier
meer vorm aan gegeven worden?
Wat betreft de regeldruk vragen de leden van de CDA-fractie of de regering rekening heeft gehouden met de startkosten om te komen tot eenvoudige
aanbestedingsprocedures binnen het verlichte regime. Met name omdat de Raad van State
stelt dat dit alleen goed kan functioneren als het belang wordt ingezien van professionalisering
van het contractmanagement door de gemeenten. Genoemde leden lezen deze passage zo
dat hier door gemeenten in moet worden geïnvesteerd. Klopt dit?
Vervolgens heeft de Raad van State geopperd dat de financiële gevolgen van dit wetsvoorstel
wel eens groot zouden kunnen zijn door de eisen die aan de inkoop worden gesteld.
De regering deelt dit standpunt niet en geeft in paragraaf 5 ook aan dat er middelen
bespaard kunnen worden door te kiezen voor het verlichte regime. De leden van de CDA-fractie
vragen of het een het ander echter toch niet uitsluit. Kan de regering hierop een
nadere toelichting geven?
De leden van de SGP-fractie lezen dat op voorhand niet valt te zeggen hoeveel gemeenten gebruik zullen maken
van de eenvoudigere aanbestedingsprocedures en hoe zij de nieuw gegeven ruimte precies
zullen benutten. Zij hebben ook gelezen dat het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)
adviseert om in te gaan op de vraag hoe en in welke mate bij gemeenten en aanbieders
(in mentaal opzicht) de terughoudendheid om met de verlichte aanbestedingsprocedure
van de EU-richtlijn te werken, wordt weggenomen, zodat het effect van het wetsvoorstel
maximaal wordt. Kan de regering hier nader op reflecteren?
6. Bespreking adviezen en reacties uit de internetconsultatie
De leden van de PVV-fractie lezen dat in het aanpassingsvoorstel op dit moment niets over het omgaan met onderaannemers
wordt gezegd. Genoemde leden vrezen dat deze wetswijziging ertoe zou kunnen leiden
dat het aantal onderaannemers toeneemt. Dit wordt in de toelichting van het voorstel
ook benoemd. Dit zou de administratieve lasten voor aanbieders vergroten (veel contracten,
ondoorzichtige relaties). Gemeenten kunnen namelijk minder aanbieders contracteren.
De huidige informatiestandaarden zijn alleen geschikt voor declaraties van aanbieders
aan gemeenten en niet voor onderlinge declaraties van aanbieders in het kader van
onderaanneming. In hoeverre is hier rekening mee gehouden?
De leden van de CDA-fractie lezen dat een aantal partijen vreest dat het schrappen van het emvi-criterium en
de introductie van de vereenvoudigde aanbestedingsprocedures ertoe zal leiden dat
de gemeenten minder aanbieders zullen contracteren. Het effect zal nog groter worden
indien de oproep wordt nagevolgd om voor complexere vormen van zorg en ondersteuning
de open house-procedure te vervangen door een aanbestedingsprocedure. Het gevolg daarvan
zal volgens deze partijen zijn, dat er meer onderaannemers komen. Dat vinden die partijen
geen goede ontwikkeling.
De leden van de CDA-fractie kunnen zich hier wel wat bij voorstellen, omdat onderaannemers
niet worden beschermd door de aan de gemeenten gerichte plicht om reële prijzen te
betalen. De regering geeft aan dat de opmerkingen zullen worden betrokken bij de uitwerking
van de AMvB reële prijzen Jeugdwet. Kan de regering zo concreet mogelijk aangeven
hoe onderaanneming verwerkt wordt in de AMvB?
Deelt de regering de veronderstelling van deze leden dat als kwaliteit en prijs met
elkaar in evenwicht moeten zijn, onderaannemerschap lastig ligt omdat gemeenten daar
niet direct grip op hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de regering hierop dan
nader reflecteren?
Voorts stellen de leden van de CDA-fractie de rol van de buitengerechtelijke geschilbeslechting
bij verschillen van mening over inkoop(prijzen) aan de orde. Er wordt nagegaan of
de buitengerechtelijke geschilbeslechting zich kan uitstrekken tot (prijs)geschillen
in de précontractuele fase. Genoemde leden horen graag in welk stadium dit voorstel
zich bevindt. Aangezien de regering het niet voor de hand vindt liggen om de Jeugdautoriteit
te belasten met het toezicht op de vraag of gemeenten in individuele gevallen daadwerkelijk
reële prijzen aanbieden, lijkt het deze leden raadzaam om dit punt voor de inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel duidelijk geregeld te hebben.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de vrees bestaat dat er door dit wetsvoorstel meer onderaannemers komen
en dat gemeenten geen grip hebben op de kwaliteit van deze onderaannemers. Ziet de
regering dit risico ook? Gemeenten kunnen in het contract met de hoofdaannemer opnemen
dat deze ervoor zorgt dat de onderaannemers voldoende kwaliteit leveren. Is het mogelijk
om gemeenten te verplichten om dit op te nemen in contracten met hoofdaannemers? Zo
ja, wat is de opvatting van de regering hierover? Zo niet, waarom niet? Dezelfde vraag
geldt voor het opnemen van regels over reële prijzen voor onderaannemers. Is het mogelijk
om dat te verplichten? Gelden de maatschappelijk verantwoorde tarieven bij de invoering
van deze wetswijziging in gelijke mate voor hoofd- en onderaannemers? De leden van
de GroenLinks-fractie vragen tevens of door het verschijnen van meer onderaannemers,
de administratieve last niet enkel verschuift van gemeenten naar aanbieders. Hoe ziet
de regering dit?
6.1 Aanbesteden
De leden van de D66-fractie constateren dat enkele partijen vrezen voor «vriendjespolitiek» in de inkoop van
het sociaal domein, maar dat de regering deze vrees niet deelt. Waarom niet? Is het
niet logisch dat dit risico groter wordt als de mogelijkheden worden verruimd om af
te zien van een gunningsprocedure die er specifiek voor is gemaakt om een zo eerlijk
mogelijke afweging te maken en het risico op «vriendjespolitiek» te verminderen? Hoe
is de regering voornemens toezicht te houden of de gunningen in de verlichte procedure
eerlijk verlopen?
De leden van de SP-fractie maken zich er zorgen over dat dit wetsvoorstel niets regelt over het omgaan met onderaannemers,
wat kan leiden tot meer contracten en ondoorzichtige relaties. Waarom heeft de regering
hier geen specifiek beleid voor opgesteld, omdat het voorliggend wetsvoorstel juist
uitgaat van minder regeldruk? Wat is de verwachting van de regering ten aanzien van
het aantal onderaannemers? Heeft de regering ook de zorgen dat deze wetswijziging
ertoe kan leiden dat het aantal onderaannemers toeneemt? Wat verwacht de regering
dan precies qua fraude en misstanden die hierbij een groter risico vormen?
De leden van de SGP-fractie lezen in de consultatie bij dit concept-voorstel, dat meerdere partijen aangeven
dat het contracteren volgens de open house-procedure niet verboden of ontmoedigd moet
worden. Uit het voorstel blijkt dat de regering niet van plan is om de open house-procedure
te verbieden. Wel wil zij het gebruik ervan ontmoedigen voor de complexere vormen
van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning. Kan de regering aangeven
hoe het wetsvoorstel het verschil mogelijk maakt tussen de aanbestedingsroutes voor
eenvoudigere en complexere vormen van zorg?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of de informatiestandaarden ook gelden voor de onderlinge declaraties
van aanbieders in het kader van onderaanneming en niet alleen voor declaraties van
aanbieders aan gemeenten.
Hoe voorkomt de regering dat dit wetsvoorstel tot het ongewenste effect leidt dat
het zorgaanbod verschraalt en veelal grote zorgaanbieders worden gecontracteerd? Welke
waarborgen biedt het wetsvoorstel daarvoor en welke waarborgen kunnen daartoe in AMvB’s
worden gelegd?
6.2 Delegatiebepaling voor reële prijzen in de Jeugdwet
De leden van de VVD-fractie vragen wie eindverantwoordelijk zou zijn in het geopperde kennis- en informatiepunt
dat gemeenten kan ondersteunen om te komen tot een reële prijs. Hoe wordt dit kennis-
en informatiepunt verweven met de gehele aanbestedingsprocedure?
De leden van de VVD-fractie stellen als sluitstuk vragen over het toezicht. Hier lezen
genoemde leden dat als aanbieders van mening zijn dat colleges de regels uit de verordening
niet goed naleven, zij dit kunnen aankaarten bij betrokken gemeenteraden. Stelt de
regering zich hier ook een officiële klachten- of geschillenprocedure bij voor, of
meer een laagdrempelige wijze om gemeenteraden door middel van commissies te informeren?
Hoe ziet de regering dit aankaarten voor zich?
De leden van de D66-fractie merken op dat het succes van de AMvB reële prijzen jeugdzorg afhankelijk is van de
controle daarop door de gemeenteraden. Welke mogelijkheden hebben gemeenteraden om
op effectieve wijze hierop toezicht te kunnen houden? Is het reëel om van gemeenteraden
te verwachten dat zij dat in voldoende mate kunnen doen? Is het mogelijk hiervoor
een instrument te ontwikkelen waarmee gemeenteraden makkelijk inzicht kunnen hebben
in de naleving van de AMvB?
7. Overig
Financiën moeten niet het belangrijkste criterium zijn
Natuurlijk is het lid van de fractie van BIJ1 voor het verlagen van de uitvoeringskosten bij aanbestedingen, zodat het geld vooral
kan gaan naar de zorg zelf in plaats van naar het organiseren van de zorg. Gemeenten
zijn momenteel genoodzaakt instellingen een enorme taakstelling te geven met bijbehorende
bezuinigingen. Financiële belangen hebben de overhand gekregen, zeker sinds de zorg
tot markt is gemaakt door het neoliberale beleid sinds de verkapte bezuinigingen onder
het mom van »decentralisaties». Maar perverse prikkels horen niet thuis in een systeem
waarin mensenlevens centraal staat.
Deze wetswijziging biedt geen garanties
Het lid van de fractie van BIJ1 is van mening dat het dan ook een goed teken lijkt
dat de verplichting wordt geschrapt om te selecteren op het emvi-criterium. De gemeenten
behouden echter in de praktijk nog steeds de vrijheid ervoor te kiezen de Europese
aanbestedingsprocedure te volgen en dus te blijven gunnen op basis van dit emvi-criterium.
Prijs kan daarmee nog steeds een belangrijk selectiecriterium blijven. Het lid van
de fractie van BIJ1 is van mening dat de wetswijziging veel dwingender moet zijn op
dit gebied. Hoe beziet de regering het eigen wetsvoorstel met de kennis dat het schrappen
van de emvi-criteria niet betekent dat deze niet meer gebruikt kunnen worden?
Bovendien biedt de wetswijziging nog geen garanties voor een reële prijs. Doorontwikkeling
van het vakmanschap van medewerkers, innovatie en samenwerking behoren onderdeel te
zijn van kostendekkende tarieven. Wat betreft het lid van de fractie van BIJ1 zou
een Jeugdautoriteit met wettelijk vastgelegde bevoegdheden moeten toezien op het waarborgen
van reële prijzen en bijbehorende inhoudelijke voorwaarden. Acht de regering deze
vorm van toezicht en toetsing ook noodzakelijk? Kan zij aangeven wat zij heeft gedaan
met de inbreng van onder andere Jeugdzorg Nederland bij de vorig jaar gehouden internetconsultatie op dit punt?
Gemeenten zouden niet moeten inkopen
Gemeenten behouden bij de voorgestelde wetswijziging te veel beleidsvrijheid om invulling
te geven aan het inkoopbeleid, zo vindt het lid van de fractie van BIJ1. Hierdoor
blijft de bestaande problematiek bestaan, namelijk dat de inkoper die de besluiten
neemt op de stoel van de professional gaat zitten, terwijl de praktijk heeft geleerd
dat gemeenten de benodigde kennis ontberen. Genoemd lid vindt het jammer dat het momenteel
lijkt alsof het wetsvoorstel hier geen uitkomst voor biedt.
Het lid van de fractie van BIJ1 steunt dan ook het plan van denktank De Jeugdsprong
4 om de inkoop te laten uitvoeren door regionale coöperaties van jeugdzorgprofessionals,
cliënten en ervaringsdeskundigen. Zij zullen hulp inkopen bij aanbieders die zoveel
mogelijk decentraal, dichtbij en kleinschalig uitvoeren. Hierdoor wordt investeren
in het ontwikkelen van alternatieven en bijbehorende scholing van personeel noodzakelijk.
Een uitgewerkt voorstel is te vinden in het plan van de Jeugdsprong waarover genoemd
lid eerder een motie heeft ingediend. 5 Dit lid hoort graag wat de opvatting van de regering is aangaande deze vorm van inkoop
op langere termijn. Heeft het plan van de Jeugdsprong een plek tijdens de formatie
en hoe gaat dit een basis vormen voor de inwerkperiode van de nieuwe bewindspersonen?
Inkoop in samenwerking met ervaringsdeskundigen
Het lid van de fractie van BIJ1 is blij te lezen dat er met deze wetswijziging grondslagen
worden opgenomen voor het stellen van regels. Genoemd lid hoort graag wanneer deze
aangekondigde grondslagen te verwachten zijn en wie bepaalt wat er in deze grondslagen
komt. Dit lid stelt hierbij de vraag of gekeken wordt naar goede praktijken zoals
de aanbesteding in Utrecht. Ervaringsdeskundigheid en het cliëntperspectief waren
hier een belangrijke basis in de aanpak en besluitvorming van de inkoop. Dit lid staat
namelijk voor een jeugdzorg gebaseerd op evidence based en practice based werken, in combinatie met praktische wijsheid en ervaringsdeskundigheid. Hierbij
mogen kosten en inkoop niet belemmerend werken. Het lid van de fractie van BIJ1 vraagt
de regering dan ook hoe de waardevolle kennis van mensen die jeugdzorg en maatschappelijke
ondersteuning hebben ontvangen via dit wetsvoorstel meer ruimte kan krijgen tijdens
de inkoop en in de uitvoering van deze zorg.
Geen harde knip bij 18
Het doet het lid van de fractie van BIJ1 goed te horen dat met deze wetswijziging
gepoogd wordt de verschillen tussen de Wmo 2015 en de Jeugdwet in ieder geval in de
inkoop te verkleinen en de kans op continuïteit van zorgverlening te verbeteren. Dit
lost echter niet het immense probleem op van de harde knip van zorg tussen de jeugdzorg
voor jongeren onder de 18 jaar en de Wmo 2015 voor volwassenen boven de 18 jaar. Genoemd
lid ontvangt signalen uit gemeenten dat bij de inkoop, jeugdzorginstellingen verplicht
worden om te beloven dat zij de verlengde jeugdhulp tot een minimum beperken. Terwijl
dit lid enerzijds van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hoort dat
het niet nodig is dit wettelijk vast te leggen, omdat gemeenten de mogelijkheid hebben
vaker de jeugdhulp te verlengen, sturen diezelfde gemeenten anderzijds juist aan op
het terugdringen van het inzetten van verlengde jeugdhulp. Kan de regering dit lid
nader uitleggen hoe dit wetsvoorstel kan bijdragen aan de continuïteit van zorg voor
jongeren rond hun 18e levensjaar?
Kortom, wat het lid van de fractie van BIJ1 betreft is de richting van de aanpassingen
in het wetsvoorstel goed, maar moeten zij wat haar betreft aangevuld en aangescherpt
worden om de beoogde effecten daadwerkelijk te bereiken. Kan de regering dit lid laten
weten hoe ervoor gezorgd wordt dat de gewijzigde wetsartikelen geen dode letter worden,
maar dat zij echt zorgen voor een betere hulpverlening aan jongeren, ouders en gezinnen?
De fungerend voorzitter van de vaste commissie, Agema
De adjunct-griffier van de vaste commissie, Krijger
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.