Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen de leden Van Nispen en Jasper van Dijk over uitleveringen en uitzettingen aan Rwanda
Vragen van de leden Van Nispen en Jasper van Dijk (beiden SP) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Justitie en Veiligheid over uitleveringen en uitzettingen aan Rwanda (ingezonden 23 april 2021).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens de Minister
van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (ontvangen
10 juni 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2835.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Het ambtsbericht Rwanda» in het Nederlands Juristenblad
van 9 april jl.? Wat is daarop uw reactie?1
Antwoord 1
Ja. In dit artikel wordt een kritisch beeld geschetst over de situatie in Rwanda en
de beoordeling daarvan door Nederland in uitleverings- en uitzettingsprocedures. Dat
kritische beeld is niet nieuw en tot op zekere hoogte herkenbaar. Ik herken mij niet
in de conclusies die worden getrokken. In navolgende antwoorden zal ik dit verder
toelichten.
Vraag 2
Staat de demissionaire regering nog altijd achter de inhoud van het betreffende ambtsbericht?
Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 2
Ja. Het ambtsbericht biedt een objectieve beschrijving van de situatie in Rwanda tijdens
de verslagperiode. Voor het opstellen van het ambtsbericht is zorgvuldig onderzoek
gedaan aan de hand van bronnen die binnen de verslagperiode zijn uitgebracht. Hierbij
is gebruikt gemaakt van geselecteerde, geanalyseerde en gecontroleerde informatie
uit openbare en vertrouwelijke bronnen, inclusief informatie die afkomstig is van
(internationale) ngo’s, vakliteratuur, berichtgeving in de media, vertrouwelijke rapportages
van Nederlandse vertegenwoordigingen en vertrouwelijke informatie die ter plaatse
wordt ingewonnen.
Vraag 3
Beschouwt de demissionaire regering Rwanda nog altijd als een land waar verdachten
aan uitgeleverd kunnen worden om een eerlijk proces te ondergaan? Zo ja, kunt u dat
toelichten?
Antwoord 3
Het kabinet ziet in dit artikel geen reden om tot een ander beleid met betrekking
tot uitlevering naar Rwanda te komen. De mensenrechtensituatie in Rwanda is sinds
de uitlevering van twee verdachten in 2016 niet significant veranderd. Nadat eerder
al het Rwandatribunaal en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens hadden geoordeeld
dat uitlevering van genocideverdachten aan Rwanda niet in strijd is met de mensenrechten
heeft het VN Anti-Foltercomité in 2019 twee klachten over uitlevering aan Rwanda ongegrond
verklaard.2 Dit oordeel van het Comité ondersteunt de conclusie dat de algemene mensenrechtensituatie
in Rwanda niet dusdanig zorgelijk is dat het uitleveren van genocideverdachten per
definitie niet verantwoord is.
Het kabinet hecht grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid en het voorkomen
dat Nederland een toevluchtsoord wordt voor genocideplegers. Sinds jaar en dag hanteert
Nederland het uitgangspunt dat de opsporing en vervolging van internationale misdrijven
zoveel mogelijk plaatsvindt in het land waar de misdrijven zijn gepleegd. Dit heeft
een aantal praktische en maatschappelijke redenen: zo bevindt zich daar doorgaans
het meeste bewijs en zijn de procesdeelnemers ingevoerd in de taal, de cultuur en
de achtergronden van de gebeurtenissen. Daarnaast bevinden zich daar over het algemeen
ook de meeste slachtoffers en getuigen. Door deze misdrijven aldaar te vervolgen kunnen
slachtoffers, nabestaanden en getuigen met eigen ogen zien dat en hoe er recht wordt
gedaan. Door te kijken of verdachten van deze misdrijven uitgeleverd kunnen worden
komt Nederland verdrags- en mensenrechtelijke verplichtingen na die van wezenlijk
belang zijn voor de handhaving en het bestaan van de internationale rechtsorde.
Vraag 4
Hoe waardeert u de beschouwingen van internationale ngo’s zoals Ibrahim Index of African
Governance, Freedom House, Amnesty International en Human Rights Watch die allen kritisch
zijn op de situatie met betrekking tot mensenrechten en justitie in Rwanda?
Antwoord 4
Nederland volgt de mensenrechtensituatie en rechtsstaat in Rwanda op de voet, onder
meer via onze ambassade. We vormen daarover een oordeel op basis van verschillende
bronnen. Daarbij worden beschouwingen van betrouwbare internationale ngo’s, zoals
van de organisaties die hierboven genoemd zijn, meegewogen. Behalve kritische beschouwingen
verschijnen er ook rapporten die positief zijn over Rwanda, zoals het rapport van
maart jl. van The World Justice Project. Al deze verschillende beschouwingen tezamen
helpen bij de eigen oordeelsvorming.
Het kabinet deelt een deel van de zorgen van de genoemde organisaties als het gaat
om de mensenrechtensituatie en rechtsstaat in Rwanda. Er wordt regelmatig met de Rwandese
autoriteiten in gesprek gegaan over onze zorgpunten. Zo vroeg de toenmalig Minister
van Buitenlandse Zaken in een gesprek met zijn Rwandese collega Biruta in september
2020 aandacht voor het belang van mensenrechten, onder andere door te wijzen op het
belang van een open en eerlijk proces in een in Rwanda lopende rechtszaak. Maar dit
gebeurt ook publiekelijk, zoals op 25 januari jl. tijdens de Universal Periodic Review
van de VN Mensenrechtenraad. Nederland sprak toen onder meer zijn zorgen uit over
berichten over gedwongen verdwijningen waar niet altijd door de Rwandese autoriteiten
op wordt gereageerd en riep Rwanda op om zich aan te sluiten bij het internationale
VN-verdrag tegen gedwongen verdwijningen.
Daarnaast draagt Nederland sinds het einde van de genocide in 1994 bij aan de promotie
en bescherming van de mensenrechten en de opbouw en versterking van de rechtsstaat
in Rwanda. Zo draagt Nederland al 25 jaar bij aan de versterking van de justitieketen
en de verbetering van de toegang tot justitie. Van 1 t/m 3 juni organiseert Nederland
samen met het Rwandese Ministerie van Justitie een conferentie in Kigali ter gelegenheid
van 25 jaar justitiesamenwerking. Daar zullen we gezamenlijk stilstaan bij de behaalde
successen van de samenwerking maar ook bij de uitdagingen die Rwanda nog voor zich
heeft liggen. Onze ambassade in Kigali heeft een eigen mensenrechtenfonds waarmee
het projecten en initiatieven op het terrein van mensenrechten ondersteunt.
Vraag 5
Hoe beoordeelt u de monitoring van het proces van de twee Rwandese verdachten die
in 2016 zijn uitgeleverd aan Rwanda? Is er volgens u nog altijd sprake van een eerlijk
proces?3
Antwoord 5
Het kabinet heeft er op basis van de thans beschikbare informatie vertrouwen in dat
de verdachten een behoorlijk strafproces krijgen.
De vervolging en berechting van uitgeleverde genocideverdachten aan Rwanda vindt plaats
onder de zogenoemde «Transfer Law». Dit betekent dat zij onder internationale wetgeving
worden vervolgd en berecht en dat het proces kan worden getoetst aan artikelen 3 (verbod
op foltering) en 6 (recht op een eerlijk proces) van het Europees Verdrag voor de
Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (afgekort EVRM). Op advies van de
rechtbank en in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden de processen
van deze twee verdachten gemonitord door de non-gouvernementele organisatie de International
Commission of Jurists (ICJ). Het doel van deze monitoring is om informatie te vergaren
over de Rwandese gerechtelijke procedures en de naleving van het recht van de verdachten
op een eerlijk proces. De rapportages die ICJ opstelt zijn openbaar beschikbaar via
de website van de rijksoverheid.4 Het meest recente rapport ziet toe op de periode december 2020–februari 2021. Uit
de monitoringsrapporten is mij niet gebleken van schendingen van het recht op een
eerlijk proces, noch van problemen die niet binnen het Rwandese strafrechtsysteem
kunnen worden opgelost.
Naast ICJ houdt ook de Nederlandse Ambassade in Kigali een vinger aan de pols. Rwanda
is zich bewust van het belang dat Nederland eraan hecht dat de processen aan de internationale
standaarden voldoen. Dat aan die internationale standaarden wordt voldaan is overigens
ook in het belang van Rwanda zelf omdat deze zaken een belangrijk precedent kunnen
vormen voor toekomstige uitleveringen en de toelaatbaarheid daarvan.
Vraag 6
Zijn er sinds de uitlevering van de twee bovenstaande verdachten nog meer verdachten
uitgeleverd aan Rwanda en worden die gemonitord? Zo ja, hoe beoordeelt u het proces
in die zaken?
Antwoord 6
De twee uitleveringen uit 2016 zijn tot dit moment de laatste uitleveringen door Nederland
aan Rwanda geweest. Wel heeft de rechtbank in 20195 en 2021 de uitlevering van twee andere verdachten aan Rwanda toelaatbaar verklaard
en mij geadviseerd de procedures in Rwanda te laten monitoren. Dit advies van de rechtbank
heb ik overgenomen in mijn besluit de uitlevering van een van deze verdachten toe
te staan. De verdachte heeft daarop een kortgedingprocedure aangespannen. De rechtbank
heeft zijn vorderingen afgelopen december 2020 afgewezen waarna het gerechtshof dat
vonnis op 4 mei jl. heeft bekrachtigd. De beslissing van de rechtbank tot toelaatbaarverklaring
van de uitlevering van de andere verdachte is nog niet onherroepelijk, zodat ik over
die uitlevering nog geen besluit heb genomen.
Voor een overzicht van de lopende procedures met betrekking tot internationale misdrijven
verwijs ik u naar de jaarlijkse rapportagebrief internationale misdrijven.6
Vraag 7
Zijn er sinds 2016 asielzoekers geweigerd op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag
en uitgezet naar Rwanda? Zo ja, heeft u vertrouwen in een eerlijk proces mocht Rwanda
daartoe over gaan?
Antwoord 7
Er zijn sinds 2016 geen 1F-tegenwerpingen gedaan in asielaanvragen van Rwandese vreemdelingen.
Ook heeft in deze periode geen (gedwongen) vertrek plaatsgevonden naar Rwanda van
personen aan wie artikel 1F is tegengeworpen. Zoals hiervoor is vermeld werden in
2016 wel twee Rwandezen uitgeleverd aan Rwanda. Hun strafzaken in Rwanda lopen momenteel.
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven worden hun processen gemonitord door ICJ.
Op basis van de beschikbare informatie heeft het kabinet er vertrouwen in dat zij
een behoorlijk strafproces krijgen.
Ik wijs er in dit kader nog op dat in 2008 is besloten alle in het verleden door de
IND in behandeling genomen aanvragen, asiel en regulier, van Rwandese vreemdelingen
waarin geen 1F-onderzoek had plaatsgevonden, alsnog te screenen op mogelijke 1F-indicaties.
Aanleiding hiervoor was dat er in de periode na 1994 meer gedetailleerde informatie
beschikbaar was gekomen over de Rwandese genocide en mogelijke daders – onder meer
uit ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, rapportages van mensenrechtenorganisaties
en strafprocedures gevoerd voor het Rwandatribunaal in Arusha. Over de voortgang in
deze zaken wordt de Tweede Kamer verder geïnformeerd in de volgende rapportagebrief
Internationale Misdrijven.
Vraag 8
Is de demissionaire regering voornemens om op basis van dit artikel tot een ander
beleid met betrekking tot uitleveringen en uitzettingen naar Rwanda te komen? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 8
Nee, het kabinet ziet in dit artikel geen reden om tot ander beleid te komen.
Voor wat betreft het beleid ten aanzien van uitlevering verwijs ik u naar mijn reactie
op vraag 3.
Voor wat betreft gedwongen vertrek naar Rwanda geldt dat als een in Nederland verblijvende
vreemdeling aanvoert dat hij of zij gevaar loopt, de IND het risico op een schending
van artikel 3 EVRM in een asielaanvraag zal beoordelen en daarbij de dan bekende informatie
uit diverse (internationale) bronnen over Rwanda betrekt. Voor Rwanda geldt geen specifiek
landgebonden asielbeleid, dit is mede ingegeven door de zeer lage asielinstroom uit
dat land (ongeveer vijf eerste asielaanvragen per jaar in 2019 en 2020. De informatie
uit het artikel geeft geen aanleiding aanpassingen te doen in het algemene beleid
voor asielaanvragen, noch specifiek landgebonden beleid op te stellen voor asielzoekers
afkomstig uit Rwanda.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
S.A.M. Kaag, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.