Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Minhas en Koerhuis over het NRC-bericht ‘Nieuwe bouwcrisis dreigt door ‘onwerkbare’ megawet’
Vragen van de leden Minhas en Koerhuis (beiden VVD) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht «Nieuwbouwcrisis dreigt door «onwerkbare» megawet» (ingezonden 26 april 2021).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
9 juni 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2663.
Vraag 1
Kent u het bericht «Nieuwbouwcrisis dreigt door «onwerkbare» megawet»?1
Antwoord 1
Ja
Vraag 2
Is het waar dat, indien de invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2022 plaatsvindt,
bouwprojecten en gebiedsontwikkelingen mogelijk niet tijdig kunnen starten in verschillende
gemeenten? Zo ja, wat zijn daarvan de redenen?
Antwoord 2
Met het oog op het voldoen aan de minimumcriteria voor inwerkingtreding is samen met
de andere overheden besloten de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2022 naar 1 juli
2022 te verplaatsten. Deze nieuwe startdatum zorgt er mede voor dat de uitvoeringspraktijk
voldoende gelegenheid heeft om zich goed voor te bereiden op de toepassing van de
nieuwe regelgeving en de bijbehorende digitale voorzieningen, zodat bouwprojecten
en gebiedsontwikkelingen tijdig kunnen starten.
De continuïteit van de besluitvorming over bouwprojecten en gebiedsontwikkelingen
dient, net als over andere activiteiten, met de invoering van de Omgevingswet geborgd
te zijn. Voor lopende besluitvormingsprocedures is dan ook voorzien in overgangsrecht.
Die kunnen conform het huidige recht worden afgehandeld. Dit geldt ook voor projecten
en ontwikkelingen die urgent zijn en nu moeten starten.
Veel gemeenten zijn echter in hun planvorming al volop in voorbereiding op de Omgevingswet
en willen bij inwerkingtreding maximaal gebruik maken van de geboden mogelijkheden.
De besluitvorming over deze nieuwe activiteiten verloopt volgens het nieuwe recht.
Bij de uitvoering daarvan is maatwerk mogelijk, onder andere via tijdelijk alternatieve
maatregelen die een «vangnet» bieden in het geval een bevoegd gezag tegen een probleem
aanloopt2. Bijvoorbeeld als een gemeente onverhoopt nog niet beschikt over een leverancier
die in staat is met de nieuwe voorzieningen te werken. De mogelijkheid om onder het
nieuwe recht tijdelijk nog iets langer met een oude standaard te mogen werken kan
dan uitkomst bieden. Op die manier wordt bij de inwerkingtreding voldaan aan de geformuleerde
minimumcriteria. Die borgen bijvoorbeeld dat nieuwe planvorming wel kan starten maar
ook dat een vergunning voor een bouwproject kan worden ingediend.
Vraag 3
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het digitale stelsel Omgevingswet? Klopt
het dat dat stelsel nog niet op orde is? Zo ja, wat is het probleem?
Antwoord 3
Kort gezegd bestaat het digitale stelsel Omgevingswet uit de landelijke voorziening
(DSO-LV), de lokale ICT-systemen van decentrale overheden, de aansluitingen tussen
die systemen en de content (inhoud) die in het stelsel ontsloten en uitgewisseld wordt.
Die inhoud in het stelsel bestaat onder meer uit vergunningaanvragen, meldingen en
omgevingsdocumenten.
Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet moet er een digitaal stelsel zijn gerealiseerd
dat in elk geval op orde is om te voldoen aan de vijf minimale eisen: provincies en
Rijk hebben een omgevingsvisie die ontsloten is in het DSO (1); provincies hebben
een vastgestelde omgevingsverordening ontsloten in het DSO (2); provincies, waterschappen
en rijkspartijen kunnen werken met het projectbesluit (3); gemeenten kunnen het omgevingsplan
wijzigingen (4); bevoegd gezagen kunnen vergunningen en meldingen ontvangen en behandelen
(5). Ook na inwerkingtreding zal er verder gebouwd worden aan het digitale stelsel
om te komen tot oplevering van het afgesproken basisniveau.
Wat betreft de landelijke voorziening (DSO-LV) is eind vorig jaar in nauw overleg
met de bestuurlijke partners bepaald op welk niveau de DSO-LV moet zijn om de Omgevingswet
in werking te kunnen laten treden. Daarna zijn enkele tegenvallers opgetreden in de
landelijke voorziening. De performance en beschikbaarheid waren onvoldoende en de
implementatie van de STOP-standaard in de software bleek complexer dan ingeschat.
Dat heeft extra werk met zich meegebracht. Softwareleveranciers van bevoegd gezagen
pleiten voor rust en het beperken van wijzigingen in de landelijke voorziening t.b.v.
de ontwikkeling van de lokale software. Ook is nog flink wat werk te verzetten in
het productie-gereed maken van de landelijke voorziening. Dit heeft ertoe geleid dat
recent opnieuw samen met de bestuurlijke partners is gekeken naar de prioriteiten
voor dit jaar. Afgesproken is om de oplevering van een aantal onderdelen te verschuiven
in de tijd ten gunste van zaken die urgent zijn met het oog op inwerkingtreding. Concreet
betekent dit dat de gefaseerde implementatie van de STOP-standaard over een langere
periode uitgespreid wordt.
Wat betreft de aansluitingen tussen de lokale en landelijke systemen verwijs ik u
naar het maandelijkse voortgangsoverzicht «Aanmelding, aansluiting, ontvangst & publicatie».
Dit voortgangsoverzicht toon door middel van kaartjes de stand van de aansluitingen
van gemeenten, provincies, waterschappen, rijkspartijen en omgevingsdiensten. Over
het meest recente overzicht (dd. 29 april 2021) is uw kamer op 11 mei geïnformeerd3. Uit het voortgangsoverzicht van april blijkt onder meer dat 94% van de gemeenten
zich heeft aangemeld voor aansluiting op het DSO voor het kunnen ontvangen van aanvragen
en meldingen. Circa 60% van de gemeenten is reeds aangesloten op deze vergunningketen.
Voor het kunnen publiceren van omgevingswetbesluiten heeft 80% van de gemeenten zich
aangemeld. 72% van de gemeenten is reeds aangesloten op deze keten.
Naast een aansluiting en de landelijke voorziening (DSO-LV) is het noodzakelijk dat
bevoegd gezagen en hun uitvoeringsorganisaties ook beschikken over werkende lokale
ICT-systemen. Wat betreft de lokale ICT-systemen voor vergunningverlening en toepasbare
regels (vragenbomen) is er aanbod in de markt beschikbaar van software die voldoende
is uitontwikkeld om mee te kunnen werken bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De ontwikkeling van lokale ICT-systemen voor planvorming loopt wat achter op de software
voor vergunningverlening en toepasbare regels.
Een deel van de leveranciers levert in het derde kwartaal van 2021 zijn software voor
planvorming op. Dit is het gevolg van het feit dat de STOP-standaard later beschikbaar
kwam en het later implementeren van de mutatiefunctionaliteit in de landelijke voorziening
van het DSO. De mutatiefunctionaliteit is noodzakelijk t.b.v. het kunnen wijzigingen
van omgevingsdocumenten door overheden. Naast het beschikbaar zijn van software in
de markt, dient deze ook lokaal geïmplementeerd en ingericht te worden.
De leden Minhas en Koerhuis vragen of het digitale stelsel op orde is. Op dit moment
is dat dus nog niet geheel op orde. Aan de landelijke voorziening wordt nog gebouwd
en overheden zijn nog bezig met het werkend krijgen van de eigen software. Ondertussen
wordt er volop getest en beproefd en komen knelpunten naar voren komen die opgelost
moeten worden. Op zichzelf is dat ook niet vreemd bij de implementatie van ICT-systemen.
Het is een noodzakelijke fase waar we met elkaar doorheen moeten om tot een werkend
DSO te komen. Het uitstel van de startdatum met zes maanden naar 1 juli 2022 geeft
de extra tijd die nodig is om het digitale stelsel op het juiste niveau opgeleverd,
ingeregeld en werkend te krijgen.
Vraag 4
In hoeverre is het nu nodig om op onderdelen van het digitale stelsel een alternatieve
route aan te bieden, zoals u schrijft in uw brief van 8 april jl. (Kamerstuk 33 118, nr. 186)? Zo ja, hoe ziet die alternatieve route eruit?
Antwoord 4
Tijdelijke alternatieve maatregelen zijn met het oog op inwerkingtreding per 1-1-2022
door de bestuurlijke partners en mij uitgewerkt en besproken met bevoegde gezagen,
(software)leveranciers en stedenbouwkundige (advies) bureaus. De beschikbaarheid van
alternatieve maatregelen draagt bij aan het verzekeren van de continuïteit van dienstverlening,
maar vormen geen vervanging van het DSO-LV. De meeste maatregelen liggen in het verlengde
van het overgangsrecht4. Daarnaast zijn er voorzieningen die meer van technische aard om een bevoegd gezag
tijdelijk alternatief te bieden totdat dit bevoegd gezag zelf over de mogelijkheid
beschikt. Met de bestuurlijke partners is vastgesteld dat ook met het verschuiven
van de inwerkingtredingsdatum de inzet van tijdelijke alternatieve maatregelen gewenst
is om zo bevoegde gezagen een alternatief te bieden wanneer in hun transitie vertragingen
ontstaan.
Er is voorzien in overgangsrecht voor de omzetting van bestemmingsplannen naar omgevingsplannen.
Bij inwerkingtreding worden de geldende bestemmingsplannen van rechtswege onderdeel
van het omgevingsplan (het zogenoemde tijdelijk deel van het omgevingsplan). Alle
gemeenten hebben daarmee op het moment van inwerkingtreding een rechtsgeldig omgevingsplan.
Gemeenten hebben vervolgens tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip (2030)
de gelegenheid om het tijdelijk deel van het omgevingsplan in overeenstemming te brengen
met eisen van het nieuwe stelsel. Ook dit is overgangsrechtelijk geregeld. De rechtsgeldigheid
van bestemmingsplannen is onder de Omgevingswet dus goed geborgd.
Vanaf het moment van inwerkingtreding kunnen omgevingsplannen worden gewijzigd, bijvoorbeeld
in verband met nieuwe gebiedsontwikkelingen. Die zullen moeten voldoen aan de eisen
van het nieuwe stelsel. Dat geldt ook voor de eisen voor de digitale ontsluiting.
Voor gevallen waarin gemeenten nog niet kunnen voldoen aan de nieuwe publicatiestandaard
(STOP-TPOD) zal er een overgangsrechtelijke voorziening zijnom gedurende een jaar
na inwerkingtreding gebruik te maken van de bestaande IMRO-standaard. In combinatie
met de latere datum van inwerkingtreding van 1 juli 2022 moet dit gemeenten in staat
stellen om bij de invoering van de Omgevingswet voor de rechtsgeldige publicatie te
zorgen. Tegen besluiten tot wijziging van het omgevingsplan staat beroep open. Dit
betreft de daarin opgenomen wijziging van het omgevingsplan, niet de onderdelen van
het omgevingsplan die niet door het besluit worden geraakt.
Er zijn ook tijdelijke alternatieven geïdentificeerd van meer technische aard, bijvoorbeeld
de maatregelen die er voor zorgen dat een bevoegd gezag een «overbruggingsmogelijkheid»
heeft totdat het zelf over de mogelijkheden beschikt, of het inrichten van een serviceorganisatie.
Deze maatregelen geven vooral meer handelingsperspectief in het geval zich tegenvallers
voordoen, maar niet meer oefentijd. Het betekent dat we de implementatieaanpak vol
doorzetten, op onderdelen aanvullen en de bevoegde gezagen met hun leveranciers blijven
ondersteunen om zo snel mogelijk aan te sluiten en in te regelen. Inwerkingtreding
per 1 juli 2022 geeft alle partijen uiteraard ook meer tijd hun activiteiten af te
ronden en vermindert daarmee de directe noodzaak tot het inzetten van de tijdelijke
maatregelen. Verwachting is niettemin dat ze voor sommige bevoegde gezagen wel nodig
zullen zijn. Met de bestuurlijke partners heb ik daarom afgesproken dat de tijdelijke
alternatieve maatregelen een half jaar voor inwerkingtreding ingeregeld en gereed
zijn om mee te oefenen.
Vraag 5
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2022 daadwerkelijk
plaatsvindt, zonder dat dit tot noemenswaardige problemen leidt bij de uitvoerende
organisaties?
Antwoord 5
Samen met de bestuurlijke partners heb ik geconcludeerd dat het voor een verantwoorde
inwerkingtreding nodig is om de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet met een
half jaar te verplaatsen naar 1 juli 2022. Dit om ervoor te zorgen dat er voldoende
inregel- en oefentijd is voor alle onderdelen van het stelsel. Met inzet van de daarvoor
beschikbare instrumenten (zoals bijvoorbeeld de roadmap Route 2022, de monitor implementatie
Omgevingswet, de aansluitmonitor, het leveranciersmanagement) en in direct contact
met de mensen die het moeten doen in het land en de bestuurlijke partners, houden
we gezamenlijk vinger aan de pols om te bezien of we de beoogde voortgang realiseren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.