Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over het jaarverslag van de rechtspraak 2020 en het belang van de dialoog tussen wetgever en rechtspraak
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister voor Rechtsbescherming over het jaarverslag van de rechtspraak 2020 en het belang van de dialoog tussen wetgever en rechtspraak (ingezonden 29 april 2021).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 7 juni 2021). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2867.
Vraag 1
Heeft u inhoudelijk kennisgenomen van het jaarverslag van de rechtspraak 2020 en wat
is daarop uw reactie?
Antwoord 1
Ja. Op 26 april jongstleden heb ik het jaarverslag van de rechtspraak 2020 naar beide
Kamers gestuurd.1
Vraag 2
Wat is uw reactie op de constatering van de voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak
(RvdR) dat er een gebrek aan ruimte is voor maatwerk in de coronasteunwetgeving? Herkent
u dat en, zo ja, hoe legitimeert u deze keuze?2
Antwoord 2
De coronasteunwetgeving kent inderdaad beperkte mogelijkheden tot het leveren van
maatwerk. De tijdelijke wetgeving rond de ondersteunende crisismaatregelen is noodzakelijkwijs
zeer snel tot stand gekomen. De eerste prioriteit was om ondernemers die als gevolg
van de coronacrisis in financiële problemen waren geraakt, zo snel mogelijk financieel
te ondersteunen. Daarmee kon werkgelegenheid worden behouden voor de werknemers (NOW)
en inkomenszekerheid worden geboden aan de ondernemers (Tozo). Het ging daarbij om
een buitengewoon hoog aantal aanvragen, waarop de reguliere wetgeving niet bleek toegerust.
Het hoge aantal aanvragen stelde ook eisen aan de uitvoerbaarheid van de noodregelgeving
door gemeenten en UWV, binnen de beschikbare personeels- en ICT-capaciteit, waardoor
deze regelgeving niet anders dan eenvoudig kon zijn.
Daar waar de Tozo beperkte mogelijkheden tot het leveren van maatwerk kent, wordt
volledigheidshalve opgemerkt dat de uitkeringsvoorwaarden vergeleken met het reguliere
instrumentarium van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en
de Participatiewet (Pw), weliswaar om uitvoeringstechnische redenen, ruimhartig zijn.
Zo ontbreekt er in de Tozo bijvoorbeeld een vermogenstoets en een toets op de levensvatbaarheid
van het bedrijf. Bovendien kent de Tozo, anders dan het Bbz 2004 en de Pw, de bijzondere
mogelijkheid van het aanvragen van bijstand met terugwerkende kracht. In de uitvoering
van de NOW kan bij de initiële toekenning en vaststelling maar beperkt maatwerk worden
geboden. Dat neemt niet weg dat er steeds gezocht wordt naar wat wel mogelijk is.
Zo is er bijvoorbeeld een mogelijkheid geboden voor seizoenswerkgevers om een aanvraag
te doen voor NOW 1, waarbij zij een andere referentieperiode konden gebruiken. Daarnaast
heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het UWV gevraagd in bezwaarzaken
goed te kijken naar een incidentele hogere loonsom, bijvoorbeeld omdat in de referentiemaand
overuren waren uitbetaald. Het UWV kan in bezwaarzaken, uiteraard afhankelijk van
de specifieke omstandigheden van het geval, dergelijke zaken corrigeren.
Vraag 3
Wat is uw reactie op de constatering van de voorzitter van de RvdR dat er ondanks
de jeugdwet kinderen in de knel zitten en soms zelfs als gevolg van de jeugdwet? Herkent
u dat en, zo ja, wat gaat u hieraan doen?3
Antwoord 3
Ik deel de constatering van de voorzitter van de Rvdr dat ondanks de Jeugdwet niet
alle kinderen de hulp krijgen die zij nodig hebben. De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport en ik zetten, samen met gemeenten en aanbieders, op verschillende
sporen in om discontinuïteit van jeugdhulp, kinderbescherming en jeugdreclassering
te voorkomen. Een van deze sporen is het wijzigen van de Jeugdwet op een aantal onderdelen.
Samen met de Staatssecretaris van VWS werk ik aan een wijziging van de Jeugdwet voor
het versterken van het gezamenlijk opdrachtgeverschap van gemeenten (wetsvoorstel
Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen). Ook bevat dit wetsvoorstel,
naast de al bestaande eis van een openbare jaarverantwoording, een aantal eisen die
gesteld moeten worden aan goed bestuur van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde
instellingen ten behoeve van een beter systeem van intern en extern toezicht op de
bedrijfsvoering (een onafhankelijk intern toezichthouder en een transparante financiële
bedrijfsvoering). Verder komt er meer toezicht op de naleving van governance verplichtingen
van aanbieders en op de continuïteit van zorg. Tevens gaan we de taken van de Jeugdautoriteit
wettelijk verankeren, om het inzicht in de ontwikkeling van het jeugdhulplandschap
te vergroten.
Daarnaast hebben JenV, VWS, VNG, Jeugdzorg Nederland en de Branches Gespecialiseerde
Zorg voor Jeugd (BGZJ) in het najaar 2020 afspraken gemaakt om een doorbraak in de
zorg en ondersteuning te realiseren voor kinderen met een gerechtelijke maatregel.
Vraag 4
Wat is uw reactie op de constatering dat het kabinet steeds meer met wetten werkt
waarin open normen zijn opgenomen?4
Antwoord 4
De constatering van de Rvdr in het jaarverslag heeft specifiek betrekking op open
normen in wetten, zoals de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, die nader moeten worden
uitgewerkt in nog vast te stellen amvb’s en ministeriële regelingen (delegatiegrondslagen).
In dat geval speelt het risico van rechtsonzekerheid in mindere mate. Wel kan vergaand
gebruik van delegatiegrondslagen in wetten afbreuk doen aan het primaat van de wetgever;
het wetgevingsbeleid verlangt daarom terughoudendheid bij delegatie van regelgevende
bevoegdheid (zie de aanwijzingen 2.19 en verder van de Aanwijzingen voor de regelgeving).
Dit neemt niet weg dat delegatie soms noodzakelijk kan zijn, bijvoorbeeld waar de
noodzaak bestaat om normen snel te kunnen wijzigen. In het geval van de Tijdelijke
wet maatregelen covid-19 heeft de wetgever delegatie naar het niveau van een ministeriële
regeling noodzakelijk geacht om ter beheersing van de epidemie snel en slagvaardig
te kunnen handelen (zie o.a. Kamerstukken II 35 526, nr. 3, p. 8–9 en nr. 4, p. 7–8). Het genoemde wetsvoorstel heeft voorzien in parlementaire
betrokkenheid bij de vaststelling van de desbetreffende ministeriële regelingen (artikel
58c Wet publieke gezondheid).
Vraag 5
Wat is uw reactie op de constatering dat de gemiddelde doorlooptijd de afgelopen vijf
jaar is toegenomen ondanks alle inspanningen om dit juist omlaag te brengen? Kunt
u aangeven in hoeverre andere factoren dan de corona pandemie daar aan hebben bijgedragen?
Moeten de verwachtingen over het wegwerken van de (corona) achterstanden worden bijgesteld?
Antwoord 5
De doorlooptijden in rechtszaken hebben de volle aandacht van de Rvdr en de gerechtsbesturen.
De inspanningen zijn erop gericht om de – hardnekkige – lange doorlooptijden terug
te dringen. De praktijk blijkt echter weerbarstig omdat de doorlooptijden beïnvloed
worden door verschillende factoren, zoals een wisselende instroom, bezettingsproblemen,
een toenemende complexiteit van zaken en de vertraagde digitalisering. Daar zijn de
achterstanden als gevolg van de coronacrisis in 2020 nog bij gekomen.
Onder de noemer «Tijdige rechtspraak» werken de gerechten aan een structurele verkorting
van de doorlooptijden. Naast het wegwerken van achterstanden door de gerechten zelf
en de landelijke inloopkamer wordt ook gewerkt aan slimmer roosteren en plannen en
het vergroten van voorspelbaarheid voor rechtzoekenden door betere communicatie. Het
programma duurt drie jaar (2020–2023). Om de doorlooptijden in het strafrecht terug
te dringen hebben de Rvdr en het College van procureurs-generaal in 2019 de bevindingen
uit het onderzoek «afstemming zittingscapaciteit Openbaar Ministerie en Rechtspraak
in strafzaken» onderschreven en toegezegd gezamenlijk invulling te zullen geven aan
de aanbevelingen uit het onderzoek.5
Een doorlichting van de strafrechtketen in 2020 heeft duidelijk gemaakt dat de urgentie
groot is om flinke aanvullende stappen te zetten om het functioneren van de strafrechtketen
en de samenwerking daarbinnen verder te verbeteren. Om dat te bereiken is een gezamenlijk
actieplan vastgesteld. Dit actieplan richt zich onder meer op maatregelen die de doorlooptijden
in de strafrechtketen en daarmee ook het terugdringen van voorraden kunnen versnellen.6 Daarnaast worden er door de organisaties in de strafrecht- en executieketen maatregelen
in het strafrecht genomen om de achterstanden terug te dringen die zijn opgelopen
door de tijdelijke sluiting van de gerechten begin 2020 als gevolg van de coronamaatregelen.
Bij brief van 10 mei jongstleden hebben de Minister van Justitie en Veiligheid en
ik u geïnformeerd over de stand van zaken daaromtrent.7 Inmiddels komt de achterstand voor misdrijfzaken op landelijk niveau weer dicht in
de buurt van het niveau van 17 maart 2020. Voor het wegwerken van overtredingen –
waarbij sprake is van een hogere instroom – wordt gewerkt aan aanvullende maatregelen
om deze voorraad nog dit jaar terug te kunnen brengen naar het niveau van begin 2020.
Een uitloop van de aanpak naar 2022 is niet uitgesloten.
Vraag 6
Deelt u ook de mening dat het zinvol is om, vanwege het belang van de dialoog tussen
wetgever en rechtspraak, vaker op signalen vanuit de rechtspraak, zoals in het jaarbericht
medegedeeld, te reageren? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet? Ziet
u de meerwaarde in van een vast overleg tussen de staatsmachten over wetten en de
problemen met de uitvoering daarvan? Zo nee, hoe dan wel?
Antwoord 6
Graag onderschrijf ik het belang van een dialoog tussen wetgever en rechtspraak. Signalen
vanuit de rechtspraak zoals in het jaarverslag medegedeeld kunnen vaak behulpzaam
zijn bij het zicht houden op de uitvoeringspraktijk. Met mijn ambtsgenoot van BZK
bereid ik momenteel een rondetafelgesprek tussen vertegenwoordigers van de staatsmachten
voor. Daar komt het idee van een vast overleg tussen de staatsmachten over wetten
en problemen met de uitvoering aan de orde.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.