Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid van Nispen en Kathmann over overleveringen aan Polen
Vragen van de leden Van Nispen (SP) en Kathmann (PvdA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over overleveringen aan Polen (ingezonden 27 mei 2021).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 3 juni 2021).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel in de Telegraaf «Opeens politie voor de deur; timmerman
Rob zou een criminele organisatie leiden»? Wat is daarop uw reactie? Hoeveel mensen
zitten in een soortgelijke positie, hoeveel mensen zijn de afgelopen tijd overgeleverd
aan Polen of dreigen nog overgeleverd te gaan worden?1
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met het artikel. Zoals u weet kan ik mij over individuele zaken
niet uitlaten.
In 2020 zijn ruim 200 personen aangehouden voor overlevering aan Polen en zijn in
totaal 66 personen ook daadwerkelijk overgeleverd. Het betreft een lager aantal dan
in eerdere jaren vanwege de huidige reisrestricties en de prejudiciële vragen die
zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de EU met betrekking tot overlevering aan
Polen (in de gevoegde zaken C-354/20 en C-412/20).
In 2021 zijn vooralsnog ruim 100 personen aangehouden.
Vraag 2
Kunt u toelichten waarom Nederland nog altijd verdachten aan Polen overlevert, terwijl
dat ook enige tijd door rechters tegen is gehouden, omdat er zulke grote zorgen zijn
over de staat van de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht
in Polen en de vraag terecht is of iemand in Polen een eerlijk proces zal krijgen?
Antwoord 2
De zorgen rond de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht hebben de volle
aandacht van het kabinet. De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank
Amsterdam is tevens op de hoogte van de zorgen omtrent de Poolse rechtstaat in relatie
tot Europese aanhoudingsbevelen en heeft om deze reden prejudiciële vragen gesteld
aan het Hof van Justitie van de EU.
Het Hof van Justitie van de EU heeft in zijn uitspraak van 17 december 2020 in de
zaken C-354/20 en C-412/20 PPU geoordeeld dat door Polen uitgevaardigde Europese aanhoudingsbevelen
niet categorisch mogen worden geweigerd.
Een verzoek tot overlevering wordt, met inachtneming van de jurisprudentie van het
Hof van Justitie van de EU, door de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank
Amsterdam beoordeeld en de rechtbank Amsterdam bepaalt in elk individueel geval of
de overlevering dient te worden geweigerd. Overlevering kan alleen worden geweigerd
als daar in het individuele geval gronden voor bestaan. De Internationale Rechtshulpkamer
(IRK) van de rechtbank Amsterdam onderzoekt of er concrete en zwaarwegende redenen
zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel risico loopt dat zijn grondrecht
op een eerlijk proces zal worden geschonden.2 Dit toetsingsmodel wordt nader toegelicht bij de beantwoording van vraag 4.
Vraag 3
Deelt u de mening dat het feit dat in Europees verband is afgesproken dat er wederzijds
vertrouwen bestaat in elkaars rechtsstelsels, met als gevolg dat Nederlanders in voorkomende
situaties zonder inhoudelijke toets overgeleverd moeten worden aan Polen, niet zou
moeten betekenen dat daaraan nooit iets kan veranderen omdat de situatie gewijzigd
kan zijn, zoals nu bijvoorbeeld in Polen aan de hand is? Wanneer kan er een moment
komen om het vertrouwen en daarmee de overleveringen op te schorten?
Antwoord 3
Zoals hiervoor in reactie op vraag 2 door mij is aangegeven doet de Internationale
Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam in elk individueel geval een uitspraak
over het verzoek tot overlevering, waarbij het verzoek, met inachtneming van de jurisprudentie
van het Hof van Justitie van de EU, inhoudelijk wordt getoetst overeenkomstig de bepalingen
van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel (Kaderbesluit
EAB) en de Overleveringswet. Er vindt door de Internationale Rechtshulpkamer (IRK)
van de rechtbank Amsterdam derhalve wel een inhoudelijke toets plaats van het overleveringsverzoek.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van het Kaderbesluit EAB moet op grond van het beginsel
van wederzijdse erkenning elk Europees aanhoudingsbevel overeenkomstig de bepalingen
van het kaderbesluit ten uitvoer worden gelegd. Daaruit volgt dat een aanhoudingsbevel
slechts dan niet ten uitvoer wordt gelegd indien dit afstuit op één van de weigeringsgronden
geregeld in dat kaderbesluit. Uit de hiervoor genoemde Hof-jurisprudentie volgt hoe
die bepalingen door de overleveringsrechters in de lidstaten moeten worden toegepast.
Opschorting van die op zichzelf genomen duidelijke verplichtingen is, zoals overweging
10 van het kaderbesluit regelt, slechts mogelijk in geval van een ernstige en voortdurende
schending door een lidstaat van de in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag inzake
Europese Unie neergelegde beginselen, welke schending door de Raad is geconstateerd
overeenkomstig artikel 7, eerste lid, en volgens de procedure van artikel 7, tweede
lid, van dat Verdrag.
Vraag 4
Klopt het dat rechters nu niet de bevoegdheid hebben om alle overleveringen aan een
bepaald land op te schorten wanneer vast is komen te staan dat er niet langer sprake
kan zijn van vertrouwen in het rechtsstelsel en een eerlijk strafproces in een lidstaat?
Bent u bereid zich hiervoor in te spannen in Europees verband?
Antwoord 4
Zoals aangegeven in de reactie op vraag 3, kunnen verzoeken uit een land niet categorisch
worden geweigerd maar dient er een individuele toets plaats te vinden.
Het Kaderbesluit EAB laat enige ruimte open om uitvoering van een EAB te schorsen
en de overlevering te weigeren wanneer er sprake is van «een ernstige en voortdurende
schending van de grondrechten door een lidstaat». Om te beoordelen of daarvan sprake
is heeft het HvJEU een toetsingsmodel bestaande uit twee stappen meegegeven:
• In de eerste stap moet de uitvoerende rechterlijke autoriteit op basis van objectieve, betrouwbare
en nauwkeurige gegevens vaststellen of er een reëel gevaar bestaat van schending van
het recht op een eerlijk proces dat verband houdt met een gebrek aan onafhankelijkheidswaarborgen.
• In de tweede stap moet die autoriteit concreet en nauwkeurig nagaan in hoeverre die tekortkomingen
gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties die bevoegd zijn
om kennis te nemen van de procedures waaraan de gezochte persoon zal worden onderworpen,
en of er, gelet op de persoonlijke situatie van die persoon, de aard van het strafbare
feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context van de uitvaardiging van
dat aanhoudingsbevel, en rekening houdend met de eventueel door die lidstaat verstrekte
gegevens sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen
dat die persoon een dergelijk gevaar zal lopen bij overlevering aan die laatste staat.
Vraag 5
Acht u rechters, advocaten en verdachten in staat om te beoordelen of in individuele
gevallen een reële kans op de schending van grondrechten bij overlevering bestaat,
in casu het recht op een eerlijk proces, zoals de weigeringsgrond voor overleveringen
is geformuleerd? Zo nee, wat gaat u doen om dit hiaat in te vullen?
Antwoord 5
Ja. Binnen de overleveringsprocedure heeft de opgeëiste persoon de mogelijkheid argumenten
aan te voeren op grond waarvan hij of zij van oordeel is dat in het verzoekende land
geen sprake zal zijn van een eerlijk proces. Het verzoek tot overlevering wordt, met
inachtneming van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, in elk individueel
geval door de rechtbank Amsterdam beoordeeld. De Internationale Rechtshulpkamer (IRK)
van de rechtbank Amsterdam zal daarbij toetsen of er in dit concrete geval een reële
kans op schending van de fundamentele rechten is. De beslissing of er sprake is van
een eerlijk proces is echter voorbehouden aan de strafrechter die de zaak inhoudelijk
zal beoordelen in de uitvaardigende lidstaat. Bij deze beslissing zal niet alleen
worden beoordeeld of de persoon een eerlijk proces zal krijgen maar ook, indien dit
niet het geval is, of dit voldoende is gecompenseerd. De verdachte heeft na de beoordeling
van de strafrechter nog de mogelijkheid van hoger beroep en de mogelijkheid om een
klacht in te dienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Vraag 6
Is het voor een individu wel realistisch en mogelijk om aan te tonen dat er in zijn
of haar concrete zaak geen sprake zal zijn van een eerlijk proces? Hoe moet iemand
dat doen?
Antwoord 6
Zoals bij vraag 5 aangegeven, heeft de opgeëiste persoon de mogelijkheid om verweer
te voeren en aan te voeren dat zijn fundamentele rechten zullen worden geschonden
bij overlevering. De persoon dient daarbij aan te tonen dat dit in zijn concrete zaak
het geval is. Op grond van artikel 11 van de Overleveringswet dient daarvoor te worden
beoordeeld of een persoon een reëel gevaar loopt op schending van de door het Handvest
van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten. Er is in een eerdere
zaak afgezien van overlevering door de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de
rechtbank Amsterdam omdat werd vastgesteld dat er een reëel gevaar zou bestaan dat
de grondrechten van de opgeëiste persoon zouden worden geschonden na overlevering.3
Het spreekt verder voor zich dat iedere opgeëiste persoon zich kan voorzien van deskundige
rechtsbijstand om te beoordelen of een beroep op een mogelijke schending van het recht
op een eerlijk proces in de verzoekende lidstaat mogelijk kans van slagen heeft. Van
een deskundig rechtshulpverlener kan worden gevergd dat deze zich hierin terdege verdiept.
Vraag 7
Zijn er alternatieven voor overlevering aan een ander land, zoals bijvoorbeeld door
het bewijsmateriaal aan Nederland over te dragen en de vervolging hier plaats te laten
vinden of, uiteraard met instemming van de verdachte, het proces digitaal vanuit Nederland
te volgen? Is daar een wettelijke grondslag voor? Zo nee, zou dat niet goed zijn?
Antwoord 7
Het is aan het verzoekende land om te besluiten of het een verzoek tot overlevering
of een verzoek tot overname van de strafvervolging indient. Er is in verschillende
verdragen een wettelijke grondslag voor het overdragen van strafvervolging binnen
de Europese Unie voorzien, alsmede in de nationale wetgeving op basis van het Wetboek
van Strafvordering. Daar dient echter wel een verzoek tot overdracht van strafvervolging
aan ten grondslag te liggen van het verzoekende land. Het is op dit moment niet mogelijk
dat de opgeëiste persoon het proces digitaal vanuit Nederland volgt, gelet op het
voorbehoud dat Nederland heeft gemaakt bij de EU-rechtshulpovereenkomst (artikel 10,
negende lid), alsmede de verklaring bij het Tweede aanvullend protocol (artikel 9,
negende lid) bij het Europees Rechtshulpverdrag. Bovendien is berechting via videoconferentie
(in Nederland of elders) op grond van de genoemde verdragen en het Wetboek van Strafvordering
niet mogelijk.
Vraag 8
Als overleveringen naar een land waarover grote zorgen bestaan niet voorkomen kunnen
worden, bent u dan tenminste bereid garanties te eisen voor een eerlijk proces, een
maximale duur van het voorarrest, medische omstandigheden en het zo snel mogelijk
uitzitten van de eventuele straf in Nederland?
Antwoord 8
De rechtbank Amsterdam is bevoegd te beslissen op het verzoek tot overlevering. Het
Kaderbesluit EAB voorziet niet in de mogelijkheid om een garantie te eisen voor een
eerlijk proces of een maximale duur van het voorarrest. De Internationale Rechtshulpkamer
(IRK) van rechtbank Amsterdam kan wel aanvullende informatie hierover opvragen bij
het verzoekende land. Ten aanzien van medische omstandigheden is het wel mogelijk
om in overleg te treden met het verzoekende land.
Het is tevens mogelijk om voor onderdanen een zogeheten terugkeergarantie te bedingen
om ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van de eventuele straf in Nederland kan
plaatsvinden. Op grond van artikel 6 van de Overleveringswet geeft Internationaal
Rechtshulpcentrum (IRC) Amsterdam aan de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen
(IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen door wanneer er een overlevering plaatsvindt
met een terugkeergarantie. De opgeëiste persoon en/of zijn familie kan vervolgens
contact opnemen met de WETS informatielijn over de procedure van de terugkeer.
Vraag 9
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden, uiterlijk voorafgaand aan het commissiedebat
van 3 juni a.s. over de JBZ-Raad?
Antwoord 9
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.