Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Edgar Mulder over het bericht 'Minister Schouten komt met hilarisch antwoord op Kamervragen over kritische depositiewaarden'
Vragen van het lid Edgar Mulder (PVV) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het bericht «Minister Schouten komt met hilarisch antwoord op Kamervragen over kritische depositiewaarden» (ingezonden 19 april 2021).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 28 mei
2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2464.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Minister Schouten komt met hilarisch antwoord op Kamervragen
over kritische depositiewaarden»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Blijft u bij uw standpunt, ook na kennis te hebben genomen van het hierboven genoemde
artikel, dat het artikel van Banin e.a. niet ten grondslag ligt aan de in Europa en
in Nederland gebruikte kritische depositiewaarden (en evenmin aan de daarbij gebruikte
methoden om onzekerheden mee te bepalen) en dat dit blijkt uit het feit dat de Europese
resultaten in 2011 zijn gepubliceerd en de Nederlandse in 2012, dus ruim voor de analyse
van Banin e.a.?2
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Bent u het eens met de constatering van onderzoeker Jaap Hanekamp dat de literatuur
die ten grondslag ligt aan «Banin» (2014), ongeveer dezelfde literatuur betreft (uit
2011/2012) waarnaar u verwijst en dat de kennisbasis in «Banin 2014» dus relevant
is voor de in Nederland gebruikte kritische depositiewaarden?3
Antwoord 3
De twaalf studies die worden genoemd, liggen inderdaad ten grondslag aan de onderbouwing
van de empirische KDW van 5–10 kg N/ha/j voor hoogveenlandschappen (EUNIS-klasse D1)
en die van 10–15 kg N/ha/j voor heideveentjes, moerasheiden en veenmosrietlanden (EUNIS-klasse
D2) in het Europese KDW-rapport (Bobbink & Hettelingh 2011). Indirect liggen ze daarom
ook ten grondslag aan de Nederlandse KDW's voor de habitattypen H7110A en H7120, respectievelijk
H4010B, H7110B en H7140B in Van Dobben e.a. (2012).
De KDW-vaststelling in 2010 (gepubliceerd in 2011) is echter – logischerwijs – niet
gebaseerd op het artikel uit 2014 van Banin e.a. en de daarin gebruikte methode om
onzekerheden te kwantificeren. In dat artikel zijn, voor alle duidelijkheid, geen
KDW's voorgesteld – er is alleen gepoogd een methode te ontwikkelen om onzekerheden
te kunnen kwantificeren. Daarbij is gebruik gemaakt van de twaalf studies die in 2010
besproken zijn om tot KDW-ranges te komen. Daarom concludeerde ik in mijn antwoord
van 13 april 2021 dat het artikel van Banin e.a. niet ten grondslag ligt aan de in
Europa en in Nederland gebruikte kritische depositiewaarden en evenmin aan de daarbij
gebruikte methoden om onzekerheden mee te bepalen.
Het artikel van Banin e.a. is overigens als zodanig ook niet geschikt om KDW's mee
te bepalen. In het artikel wordt er melding van gemaakt dat in vrijwel alle studies
al bij de laagste toevoeging van stikstof een negatief effect werd geconstateerd (dat
laagste niveau was wel zeer verschillend per experiment). Dat bemoeilijkt het precies
kunnen bepalen – via logistische regressie – van het niveau waarop géén significant
negatief effect optreedt. Dat is dan ook te verwachten bij habitats die zeer gevoelig
zijn voor stikstof, waarbij reeds een vrij beperkte toename van depositie boven de
natuurlijke achtergronddepositie al tot negatieve effecten leidt. In vergelijkende
veldstudies kan dat alleen nog maar aangetoond worden in de meest schone gebieden
binnen Europa, zie bijvoorbeeld de studie over Noorse hoogvenen (M. Jokerud 2012:
Impact of Nitrogen Deposition on Species Richness and Species Composition of Ombrotrophic
Mires in Western Norway).
Vraag 4
Bent u bekend met het bericht «Stikstof best te overleven: «Laten we ons niet blindstaren
op modellen»»?
Antwoord 4
Ja.
Vraag 5
Hoe beoordeelt u de uitspraken: «De stikstofbelasting is wel twee keer zo hoog als
bepaalde stikstofgevoelige fauna officieel kunnen verdragen, en toch zijn deze soorten
stabiel» en «Met bijzondere stikstofgevoelige soorten als de waterbies, wijdbloeiende
rus, heidekartelblad en moerashertshooi gaat het goed» van ecoloog en stikstofdeskundige
Bart Smeets?4
Antwoord 5
Deze uitspraak moet in de context worden gezien van de door de heer Smeets opgestelde
notitie met de titel «Het Korenburgerveen, een onmogelijke natuurparel?», waar het
interview op aansluit. Daarin staan de geciteerde uitspraken niet. Daarentegen staat
er in die notitie wel: «Op basis van oude gegevens en de onderzoeken van Berglinde
uit 2007 en 2019 kunnen we concluderen dat er in totaal 27 plantensoorten die ooit
in het Korenburgerveen groeiden verdwenen zijn. Van deze verdwenen soorten zijn er
12 na het jaar 2000 verdwenen.» En ten slotte wordt geconcludeerd: «De laatste tijd
wordt steeds weer de discussie gevoerd over het negatieve effect van depositie van
stikstof in Natura 2000 gebieden op de aanwezige natuurwaarden. Ongetwijfeld is een
overmaat aan stikstof ongunstig voor kwetsbare planten die een voorkeur hebben voor
voedselarme omstandigheden. Maar het is duidelijk dat door het treffen van gerichte
maatregelen het effect van de enorme depositie van stikstof (en andere knelfactoren)
in het Korenburgerveen geminimaliseerd wordt». De heer Smeets concludeert dus dat
herstelmaatregelen voor een deel van de soorten hebben geleid tot een stabilisering,
maar dat desondanks alleen al na 2000 twaalf soorten zijn verdwenen.
Vraag 6
Hoe is het volgens u mogelijk dat het Korenburgerveen, een «parel van een natuurgebied»,
floreert terwijl het omringd wordt door talloze intensieve veebedrijven, als er sprake
zou zijn van een enorm stikstofprobleem?
Antwoord 6
Als een gebied van twee problemen last heeft, in dit geval verdroging en stikstof,
en je pakt vooral één probleem grondig aan, dan mag je gedeeltelijke verbetering verwachten.
Terecht zijn degenen die die verbetering hebben geconstateerd, optimistisch gestemd.
Dit soort verbeteringen zijn dan ook de reden dat waterhuishoudkundige maatregelen
onderdeel uitmaakten van de maatregelen die zijn uitgevoerd binnen het Programma Aanpak
Stikstof, hoewel dat type maatregelen als zodanig het stikstofprobleem niet oplossen.
En ook onder het Programma Natuur worden maatregelen ingezet die bijvoorbeeld verruiging
en bodemverzuring kunnen tegengaan. Beide problemen kunnen worden veroorzaakt door
stikstof maar ook door verdroging. Door de verdroging aan te pakken, wordt een verbetering
bewerkstelligd ten aanzien van de kwaliteit die mede door stikstof was aangetast.
Dat laat onverlet dat stikstof nog steeds tot die verruiging en bodemverzuring leidt.
Het opgetelde effect van verdroging en stikstof is echter veel minder geworden door
de waterhuishoudkundige maatregelen.
Vraag 7
Wilt u stoppen met het wegtreiteren van boeren en het verkwisten van miljarden euro's
aan een verzonnen stikstofprobleem?
Antwoord 7
Ik draag de boeren een warm hart toe; van het wegtreiteren van boeren was en is geen
sprake.
Het stikstofprobleem is niet verzonnen, maar een realiteit. De financiën die voor
het oplossen ervan zijn uitgegeven en begroot, zijn noodzakelijk, zowel voor de natuur
als voor de maatschappij.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.