Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 733 Regels met betrekking tot de private buitengerechtelijke incassodienstverlening en wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van de cumulatieregeling voor buitengerechtelijke incassokosten (Wet kwaliteit incassodienstverlening)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 21 mei 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
I.
ALGEMEEN
2
1.
Inleiding
3
1.1
Achtergrond wetsvoorstel
3
1.2
Doel wetsvoorstel
3
2.
Huidige situatie
4
2.1
Juridisch kader incassodienstverlening
4
2.2
Problemen met incassodiensten
4
3.
Register, kwaliteitseisen en civielrechtelijke consequenties
5
3.1
Algemeen
5
3.2
Registratieverplichting: afbakening en reikwijdte
6
3.2.1
Diensten die onder het wetsvoorstel vallen
6
3.2.2
Natuurlijke personen
6
3.2.3
Aanvrager, bestuurder, leidinggevende en medewerker
6
3.2.4
Positie gerechtsdeurwaarders en advocaten
7
3.3
Proces registratie
7
3.3.1
Aanvraag
7
3.3.2
Toezicht op de naleving en handhaving van de wettelijke eisen
7
3.4
Eisen aan incassodienstverlening
8
3.5
Civielrechtelijke consequenties
8
4.
Ongewenste cumulatie van incassokosten
9
5.
Regeldrukeffecten
10
5.1
Toezicht
10
6.
Uitvoeringslasten registratieplicht, toezicht op de naleving en handhaving
10
6.1
Uitvoering rondom het register
10
6.2
Toezicht op de naleving en handhaving
10
7.
Privacy Impact Assessment
10
8.
Financiële consequenties
11
9.
Voorbereiding van het wetsvoorstel
11
10.
Consultatie
11
10.1
Level playing field in de incassodienstverlening
11
10.2
Verkochte vorderingen
12
10.3
Wetsvoorstel in relatie tot schulden
12
II.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
12
Artikel 2. Reikwijdte
12
Artikel 18. Civielrechtelijke gevolgen
13
Artikel 19. Relatie tussen verschillende toezichthouders
13
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
van wet tot regulering van de private buitengerechtelijke incassodienstverlening en
wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van de
cumulatieregeling voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het wetsvoorstel).
Deze leden onderschrijven het belang om de kwaliteit van de incassodienstverlening
structureel te verbeteren en misstanden effectiever te bestrijden. Deze leden zijn
van mening dat incassobureaus een relevante taak hebben bij de inning van geldvorderingen,
maar dat de afgelopen jaren duidelijk is geworden dat de kwaliteit van de incassodienstverlening
dient te worden verbeterd. Juist ook in de kwetsbare positie waarin velen verkeren
als gevolg van de coronacrisis is het belangrijk dat slechte incassobureaus geen incassowerkzaamheden
meer mogen verrichten. Graag stellen voornoemde leden de regering nog enkele vragen
en maken zij nog enkele opmerkingen over het wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij onderschrijven het belang van een meer gereguleerde markt, om een maatschappelijk
verantwoorde incasso vorm te geven. Deze leden zijn van mening dat dit wetsvoorstel
daar aan bij draagt, maar hebben nog enkele vragen over de uitwerking.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden begrijpen dat dit wetsvoorstel onderdeel is van het Actieplan Brede Schuldenaanpak.
Dit ambitieuze traject heeft, zo hopen deze leden, een positieve uitwerking op de
wijze waarop we in dit land omgaan met (mensen met) problematische schulden. Voornoemde
leden vragen de regering in dat kader wanneer er wordt gekeken naar hoe effectief
dit actieplan is gebleken. Verder hebben deze leden ook vragen over onderhavig wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel
dat tot doel heeft om de kwaliteit van de private buitengerechtelijke incassodienstverlening
te vergroten. Dat doel juichen deze leden natuurlijk van harte toe. Het wetsvoorstel
beoogt de verbetering te bewerkstelligen door onder andere een registratieplicht in
te voeren voor buitengerechtelijke incassodienstverleners. Bedrijven of eenmanszaken
zullen alleen in het register voorkomen als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan,
waaronder de afwezigheid van relevante antecedenten van de aanvrager en/of bestuurders
en het kunnen overleggen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Over dit wetsvoorstel
hebben voornoemde leden nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij zijn verheugd dat dit wetsvoorstel na lange tijd eindelijk voorligt in de Kamer.
Het is hard nodig dat dubieuze werkwijzen en misstanden in de incassobranche worden
aangepakt, evenals de hoog oplopende incassokosten. Het gebeurt te vaak dat mensen
financieel gedupeerd raken door en emotionele stress ondervinden van de handelwijze
van incassobureaus. Ook schuldeisers en goedwillende incassodienstverleners hebben
last van malafide incassobureaus. Daarom is het goed dat met dit wetsvoorstel stappen
worden gezet om de incassopraktijk te verbeteren en misstanden aan te pakken. Deze
leden hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij hebben daarover nog enkele vragen.
1. Inleiding
1.1 Achtergrond wetsvoorstel
De leden van de SGP-fractie lezen dat dit wetsvoorstel dient als aanvulling op de
initiatieven die door (markt)partijen worden ontplooid om de kwaliteit van incassodienstverlening
te vergroten. Om welke reden acht de regering dit wetsvoorstel als aanvulling op deze
initiatieven toch noodzakelijk? Waarom is de markt volgens de regering onvoldoende
in staat om door middel van zelfregulering te komen tot de gewenste kwaliteitsverbetering
van de incassodienstverlening? In hoeverre kan versterking van het morele kompas bij
de (markt)partijen hierin soelaas bieden om ongewenste effecten tegen te gaan, mogelijk
als aanvulling op dit wetsvoorstel?
Deze leden lezen dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) al in 2005 concludeerde
dat consumenten financieel gedupeerd kunnen raken door de handelwijze van sommige
incassobureaus bij de inning van vorderingen en daar emotionele stress van kunnen
ondervinden. Voornoemde leden vragen de regering hoe dit wetsvoorstel ervoor zorgt
dat de handelwijze van deze bureaus dermate verandert dat emotionele stress bij consumenten
geminimaliseerd zal worden. Hoe denkt de regering dit in kaart te brengen?
1.2 Doel wetsvoorstel
De leden van de D66-fractie lezen dat het doel van het wetsvoorstel is om de kwaliteit
van de dienstverlening van incassodienstverleners te verbeteren. Onder een kwalitatieve
incassodienstverlening verstaan deze leden ook een goede connectie met of verwijsfunctie
naar (preventieve) schuldhulpverlening. Zij lezen hier in het wetsvoorstel weinig
over. Kan de regering verder toelichten in hoeverre zij een rol zien weggelegd voor
incassodienstverleners in de verwijzing naar (preventieve) schuldhulpverlening en
op welke wijze dit gewaarborgd zou kunnen worden in de kwaliteitseisen die in dit
wetsvoorstel geformuleerd worden, zo vragen deze leden.
1.3 Hoofdlijnen wetsvoorstel
De leden van de D66-fractie lezen dat het wetsvoorstel enkel zal gelden voor private
buitengerechtelijke incassodienstverleners. Deze leden brengen graag onder de aandacht
dat de overheid de grootste schuldeiser is en zelf ook incasso uitvoert. Deze leden
vragen de regering op welke wijze dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de regels voor
incasso door de overheid. Gelden voor private en publieke incasso met invoering van
dit wetsvoorstel dezelfde regels, of bestaan hierin verschillen? Als er verschillen
bestaan, op welke grond worden deze verschillen gerechtvaardigd, zo vragen deze leden.
Voornoemde leden lezen dat het wetsvoorstel enkel betrekking heeft op natuurlijke
personen. De regering geeft aan in de beantwoording op de vragen van de Afdeling advisering
van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat het criterium van persoonlijke financiële
aansprakelijkheid is gebruikt voor de afbakening. Deze leden zijn het met de regering
eens dat deze groep bijzonder kwetsbaar is, en daarom beschermd zou moeten worden
tegen malafide praktijken en een stapeling van incassokosten. Deze leden constateren
echter dat dit wetsvoorstel ook betrekking heeft op algemene kwaliteitseisen voor
de omgang tussen cliënt en incassodienstverlener. In hoeverre is de regering van mening
dat deze kwaliteitseisen voor incassodienstverlening, zoals vakbekwaamheid en een
deugdelijke administratie, ook van toepassing zouden moeten zijn op incassodienstverlening
aan rechtspersonen, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie lezen dat een incassodienstverlener, voordat hij zich
op de markt wil begeven, een registratie moet aanvragen. Die aanvraag voor een registratie
wordt inhoudelijk beoordeeld. Als zijn aanvraag positief is beoordeeld en de dienstverlener
in het register is opgenomen, zal hij zich bij het aanbieden en verrichten van de
incassodiensten moeten houden aan kwaliteitseisen. Deze leden constateren dat het
wetsvoorstel voorziet in een registratiesysteem voor incassobureaus, maar dat wanneer
zij geregistreerd zijn zij vrijwel onbegrensd hun gang kunnen gaan omdat het controlemechanisme
een tandeloze tijger is gezien de driejaarlijkse controle van een relatief nieuwe
dienst op deze markt. Deze leden constateren dat het controlemechanisme vrij gemakkelijk
te omzeilen is door er tijdens de audit voor te zorgen dat in de boeken alles klopt.
Kan de regering aangeven hoe dit systeem concreet bijdraagt aan het verbeteren van
de probleemsituaties die zich voordoen op de huidige markt?
De aan het woord zijnde leden lezen dat gerechtsdeurwaarders en advocaten uitgezonderd
zijn van de verplichte registratie. Zij zullen bij het verrichten of aanbieden van
buitengerechtelijke incassowerkzaamheden enkel zijn gehouden aan de bij of krachtens
dit wetsvoorstel gestelde materiële normen. Kan de regering aangeven hoe deze gerechtsdeurwaarders
en advocaten gecontroleerd worden nu zij niet gehouden zijn aan verplichte registratie?
Blijft het oude systeem niet gedeeltelijk in stand door deze groep uit te zonderen?
2. Huidige situatie
2.1 Juridisch kader incassodienstverlening
De leden van de SGP-fractie lezen dat een deel van de incassomarkt zich vrijwillig
heeft onderworpen aan zelfregulering, onder meer via de Nederlandse vereniging voor
gecertificeerde incasso-ondernemingen (hierna: NVI). Deze leden vragen de regering
of in aanloop naar de totstandkoming van dit wetsvoorstel voldoende is gekeken naar
alternatieven zoals deze om de markt meer te reguleren, maar dit zoveel mogelijk buiten
de overheid om te doen zoals deze vorm van zelfregulering bij de NVI.
2.2 Problemen met incassodiensten
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering inzicht kan bieden in hoe
vaak het voorkomt dat vorderingen door incassodienstverleners worden verhandeld. In
de memorie van toelichting wordt terecht geconstateerd dat partijen die vorderingen
op grotere afstand van de schuldenaar staan en daarmee vaak ook minder oog hebben
voor de relatie met en de positie van de schuldenaar. Het is voorstelbaar dat een
schuldeiser een vordering verkoopt aan een incassobureau. Daar kunnen legitieme en
goede redenen voor zijn, zoals de regering ook aangeeft. Maar verdere doorverkoop
is in de ogen van deze leden discutabel. Deelt de regering deze opvatting? Kan de
regering meer inzicht geven in de omvang van de doorverkoop van vorderingen? Welke
mogelijkheden zijn er om de excessen op dit punt tegen te gaan en de doorverkoop van
vorderingen aan banden te leggen? Heeft de regering in het kader van dit wetsvoorstel
ook maatregelen op dit punt overwogen c.q. is zij bereid dat alsnog te doen? Zou de
regering daarbij ook kunnen ingaan op bulkverkoop van vorderingen en de ongewenste
effecten daarvan? Is de regering bereid om in ieder geval te regelen dat bij verkoop
van vorderingen verplicht een mededeling wordt gedaan aan de schuldenaar? De regering
geeft aan dat het wetsvoorstel niet ziet op de verkopers van vorderingen. Is dit niet
bij uitstek een element dat wel zou moeten worden meegenomen in het wetsvoorstel,
aangezien het nauw samenhangt met de dienstverlening rond het kopen en innen van vorderingen
en de bescherming van kwetsbare schuldenaars?
Voornoemde leden roepen de motie van het lid De Lange c.s. (Kamerstuk 24 515, nr. 444) in herinnering. Deze motie verzocht om de mogelijkheid voor een schuldenaar te onderzoeken
om een opgekochte vordering terug te kopen voor het bedrag waarvoor de vordering is
overgenomen van de oorspronkelijke schuldeiser. De regering verwijst naar de eerdere
kabinetsbrief (Kamerstuk 24 515, nr. 500), waarin de suggestie uit de motie te verstrekkend wordt genoemd. Met name omdat
het onzekerheid met zich meebrengt voor opkopende partijen en de positie van schuldeisers
zou kunnen schaden. Kan de regering hier nader op reflecteren? Is dit nog steeds de
lijn van de regering? Is de regering bereid om nogmaals de mogelijkheden tot terugkoop
van vorderingen te bezien?
3. Register, kwaliteitseisen en civielrechtelijke consequenties
3.1 Algemeen
De leden van de VVD-fractie constateren dat het toezicht op de naleving en handhaving
van de nieuwe wettelijke eisen versnipperd is, maar ook niet concreet is vormgegeven
ten aanzien van de materiële normen. Het wetsvoorstel beoogt te regelen dat het bij
wet verboden is om incassodiensten aan te bieden zonder registratie. Schending van
deze regel kan leiden tot een bestuursrechtelijke sanctie. Het is echter de vraag
of de consument-schuldenaar daar op het moment van een conflict met een incassobureau
mee geholpen is.
Voor wat betreft advocaten zal de lokale deken toezicht houden, voor wat betreft gerechtsdeurwaarders
zal het toezicht komen te liggen bij Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT). Voor
wat betreft overige incassodienstverleners wordt Dienst Justis verantwoordelijk voor
het register en kan de Minister voor Rechtsbescherming (in de praktijk de Inspectie
J&V) bestuursrechtelijke sancties opleggen. Deze leden vragen aandacht voor de bijzondere
positie van advocaten en deurwaarders. Zij zijn al gebonden aan specifieke gedragsregels.
Een consequentie van het wetsvoorstel is dat de KBvG (Koninklijke Beroepsorganisatie
van Gerechtsdeurwaarders) en de Orde van Advocaten ook moeten handhaven op voorliggend
wetsvoorstel. Op welke wijze is geborgd dat het speelveld als gevolg van dit wetsvoorstel
niet versnipperd raakt? Welke waarborgen zijn getroffen om verschillen in interpretaties
van de wet te voorkomen? Waarom is niet gekozen om advocaten en deurwaarders geheel
uit te zonderen, aangezien de voor die beroepsgroepen geldende gedragsregels strenger
zijn dan de eisen die uit het wetsvoorstel voortvloeien?
Voornoemde leden volgen de overweging van de regering niet ten aanzien van de civielrechtelijke
consequenties. Waarom is niet gekozen om nu te regelen dat een schuldenaar bevrijdend
betaalt indien bijvoorbeeld betaald wordt aan een niet-geregistreerd incassobureau?
Dat kan juist de kracht van het wetsvoorstel versterken. Of de situatie waarin een
schuldenaar geconfronteerd wordt met onjuiste berekening van incassokosten. In die
situatie is het te veel betaalde onverschuldigd betaald en moet de schuldenaar een
tegenvordering instellen. Juist in het licht van bescherming van de kwetsbare partij
is het van belang om te regelen dat de schuldenaar niet hoeft te betalen bij een geschil
over de berekening van de incassokosten, totdat duidelijk is welk bedrag aan incassokosten
rechtens verschuldigd is. Het wetsvoorstel beoogt immers te voorkomen dat schuldenaren
te hoge of onjuiste berekende incassokosten betalen. Graag ontvangen deze leden een
reactie hierop.
De leden van de SP-fractie vragen wat nou concreet gedaan wordt aan het tegengaan
van problemen met onterechte vorderingen, onterechte kosten en niet inzichtelijke
kosten. Is de regering het met deze leden eens dat deze problemen ook aangepakt zouden
kunnen worden door maatregelen te nemen als betere voorlichting aan schuldenaren,
herstellen van eisen aan de kosten die mogen worden berekend en het stellen van eisen
over de opbouw en specificatie van de vordering? Zo ja, hoe blijkt dat uit dit wetsvoorstel?
Denkt de regering dat de registerplicht (en de daarbij behorende kwaliteitseisen)
alle problemen rondom ontoelaatbare druk vanuit incassobedrijven zal oplossen? Zo
ja, waarom? Zo nee, hoe denkt de regering dit probleem dan wel op te lossen? Is gedacht
aan het beter informeren van de schuldenaar, zodat hij/zij beter weet wat zijn/haar
rechten zijn? De schuldenaren die van dit soort praktijken de dupe worden, zijn vaak
kwetsbaar (laag inkomen, kort geschoold). Hoe gaat de regering deze mensen weerbaarder
maken?
3.2 Registratieverplichting: afbakening en reikwijdte
3.2.1 Diensten die onder het wetsvoorstel vallen
De leden van de SGP-fractie constateren dat het wetsvoorstel niet van toepassing is
op de eigen invordering van eigen vorderingen. Zij vragen of hier niet vergelijkbare
problematiek zichtbaar is en of hier niet ook actie op moet worden ondernomen, hetzij
in het kader van dit wetsvoorstel of op een andere wijze. Kan de regering daarop ingaan?
3.2.2 Natuurlijke personen
De leden van de SGP-fractie lezen dat gekozen is voor het criterium van het zijn van
een natuurlijk persoon. Echter, ook rechtspersonen kunnen als kwetsbare schuldenaren
worden gezien. Om welke reden komt de regering tot een dergelijk onderscheid tussen
vorderingen? Is ook overwogen om de keuze te maken dat dit wetsvoorstel toeziet op
alle incassoactiviteiten, dus naast die van natuurlijke personen ook van rechtspersonen
en om welke reden heeft de regering deze keuze niet gemaakt?
3.2.3 Aanvrager, bestuurder, leidinggevende en medewerker
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of helder uiteengezet kan worden wie
er verantwoordelijk gaat zijn voor de antecedentencheck van de bestuurder van de onderneming
die de aanvraag doet. Deze leden achten het waarschijnlijk dat bij grote organisaties
een uitgebreide check van bestuurders en leidinggevenden dient plaats te vinden om
te kunnen stellen dat een organisatie voldoet aan de kwaliteitseisen. In dat kader
vragen deze leden of de check die wordt uitgevoerd vergelijkbaar is met een VOG-onderzoek.
Indien dat niet het geval is, vragen deze leden of het niet logischer is om bestuurders
en leidinggevenden te vragen om een VOG te overleggen (een VOG «aansturen van organisatie»).
Voornoemde leden vragen in dat kader in welk screeningsprofiel incassomedewerkers
komen te vallen.
3.2.4 Positie gerechtsdeurwaarders en advocaten
De leden van de D66-fractie lezen in het wetsvoorstel dat gerechtsdeurwaarders en
advocaten worden uitgezonderd van de registratieplicht voor incassodienstverleners.
De reden die hiervoor wordt gegeven is dat deze beroepsgroepen reeds eigen gedragsregels
kennen. Deze leden lezen ook in de memorie van toelichting op pagina 12 dat het register
een belangrijke informatiefunctie heeft voor de samenleving, bijvoorbeeld voor schuldhulpverleners.
Deze leden vragen of het in dit licht niet verstandig is om alle incassodienstverleners
op te nemen in het register, inclusief de betreffende advocaten en gerechtsdeurwaarders.
3.3 Proces registratie
3.3.1 Aanvraag
De leden van de D66-fractie lezen dat incassodienstverleners een aanvraag tot toelichting
van het register moeten indienen en dat hierbij wordt beoordeeld of de dienstverlener
voldoet aan de wettelijke kwaliteitseisen, zoals vermeld in paragraaf 3.4 van de memorie
van toelichting. Kan de regering nader uitleggen hoe deze toets zal plaatsvinden?
Op welke wijze dienen zij bijvoorbeeld de vakbekwaamheid van hun personeel of een
correcte omgang met de schuldenaar aan te tonen, zo vragen deze leden.
3.3.2 Toezicht op de naleving en handhaving van de wettelijke eisen
De leden van de D66-fractie lezen dat de Afdeling alsmede een aantal andere respondenten
op de consultatie adviseren om het toezicht op de naleving en handhaving van de wettelijke
eisen onder te brengen bij één organisatie, te weten het BFT. In het huidige wetsvoorstel
zal het toezicht verdeeld zijn over verschillende organisaties, waarbij de Inspectie
J&V het toezicht op private incassobureaus voor haar rekening zal nemen. De regering
verdedigt deze keuze onder andere op grond van een berekening van de kosten door zowel
de Inspectie J&V en het BFT. De Inspectie J&V zou hierbij tot een aanzienlijk lagere
kostenraming zijn gekomen dan het BFT. Gezien het gegeven dat het BFT al geruime ervaring
met toezicht heeft en de Inspectie J&V zich nog verder moet ontwikkelen op het gebied
van gedragstoezicht, had men een andere uitkomst kunnen verwachten. Deze leden vragen
de regering of zij deze verschillen in geraamde kosten nader kunnen toelichten.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Afdeling overweegt dat het toezicht complexer
wordt. Kan de regering hierop reflecteren? Daarnaast lezen deze leden dat een belangrijke
overweging om te kiezen voor de toezichtrol bij de Inspectie J&V in plaats van bij
het BFT de kostenraming is geweest, kan de regering een nadere toelichting hierop
geven? Een kostenafweging zal hier toch ondergeschikt zijn aan de aard, logica van
allocatie en kwaliteit van toezicht? Is zeker gesteld dat de raming voldoende robuust
is?
De leden van de ChristenUnie-fractie plaatsen vraagtekens bij de vormgeving van het
toezicht op de naleving van dit wetsvoorstel. De regering stelt voor om de Inspectie
J&V als toezichthouder aan te wijzen, terwijl dit een nieuwe taak is voor de Inspectie
J&V en de kennis en expertise nog gaandeweg zal moeten worden opgebouwd volgens de
memorie van toelichting. In lijn met de Afdeling stellen deze leden vast dat de coördinatie
van het toezicht met dit wetsvoorstel complexer zal worden. Dit kan afbreuk doen aan
de effectiviteit en doortastendheid van het toezicht. In de ogen van deze leden ligt
het voor de hand om versnippering tegen te gaan en uniform toezicht door één ervaren
toezichthouder te realiseren, zoals het BFT. Genoemde leden vragen een reactie van
de regering op dit punt.
3.4 Eisen aan incassodienstverlening
De leden van de VVD-fractie lezen dat een incassodienstverlener zorg moet dragen voor
een correcte omgang met schuldenaren en ook een informatieplicht heeft. Kan de regering
een nadere invulling geven van deze informatieplicht? Waar kan een schuldenaar terecht
als deze vermoedt dat er sprake is van schending van deze informatieplicht? Wat zijn
de meest voor de hand liggende consequenties voor de incassodienstverlener als de
informatieplicht is geschonden?
De leden van de CDA-fractie vragen waarom in de kwaliteitseisen niet aanvullend een
informatiefunctie/verwijzing van de incassodienstverlener richting de schuldenaar
inzake schuldhulpverlening en/of handreikingen is opgenomen.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de kwaliteitseisen ruim en algemeen
zijn beschreven, terwijl dit de kern is van het wetsvoorstel. Als de eisen niet helder
en stevig geformuleerd zijn, kan schijnlegitimatie ontstaan. Incassobureaus die andere
regels, normen en waarden hanteren kunnen dan tóch worden toegelaten. Dat levert schijnzekerheid
op voor schuldeisers en schuldenaren. Ook toezicht kan pas effectief zijn als de normen
vooraf helder zijn. Waarom heeft de regering ervoor gekozen om de uitwerking in lagere
regelgeving te laten plaatsvinden, terwijl dit de kern van het wetsvoorstel is? Kan
de regering nader toelichten hoe de kwaliteitseisen ingevuld gaan worden? Is de regering
bereid om daarbij in ieder geval ook opleidingseisen te stellen? Heeft de regering
bij het opstellen van de kwaliteitseisen ook gekeken naar de criteria zoals die geformuleerd
zijn in het Incasso Keurmerk en de gedragscode van de NVI? Deelt de regering de mening
dat de kwaliteitseisen nooit lager zouden moeten liggen dan de eisen die de incassobranche
op dit moment zelf al hanteert?
3.5 Civielrechtelijke consequenties
De leden van de SGP-fractie lezen dat zowel schuldeiser als schuldenaar geacht worden
het register te raadplegen ten aanzien van al dan niet geregistreerde incassobureaus.
Daarnaast zal een schuldenaar niet verplicht zijn te betalen aan een niet-geregistreerd
bureau. Kan de regering aangeven hoe dit in de praktijk vorm krijgt? Indien een schuldenaar
een brief op de mat krijgt van een incassobureau zal de gemiddelde schuldeiser niet
eerst het register raadplegen om de registratie van het incassobureau te controleren.
Hoe wil de regering consumenten bewust maken van het bestaan van dit register alvorens
zij de vordering keurig betalen?
Deze leden lezen dat eventueel ten onrechte betaalde incassokosten en wettelijke rente
als onverschuldigde betalingen kunnen worden teruggevorderd. Kan de regering aangeven
hoe zij de civielrechtelijke kansen inschat van schuldenaars die onverschuldigd betaald
hebben? Kan de regering hierbij aangeven hoe zij de bereidheid van schuldenaars inschat
om naar de rechter te stappen? Worden zij hierop geattendeerd?
4. Ongewenste cumulatie van incassokosten
De leden van de VVD-fractie lezen dat onder andere de Raad voor de rechtspraak, de
KBvG, de ACM, en Zorgverzekeraars NL bij de consultatie hebben ingebracht dat de regeling
ten aanzien van cumulatie van incassokosten complex was. In reactie hierop heeft de
regering de complexiteit van de cumulatieregeling teruggebracht. Is de regeling op
deze wijze uitvoerbaar voor alle betrokken partijen? In het verlengde hiervan vragen
deze leden ook aandacht voor de uitlegbaarheid van deze regeling voor kwetsbare schuldenaren.
Welke verantwoordelijkheid heeft de regering om de uitlegbaarheid van de regeling
te bevorderen? Is de regering bereid hier extra aandacht aan te besteden bij de communicatie
over dit wetsvoorstel? Ook vragen voornoemde leden toch aandacht voor de juridische
complexiteit van deze regeling. Deelbetalingen en het optellen van vorderingen lijken
te worden gelijkgesteld in het wetsvoorstel. Na iedere gemiste termijn, dus een deelbetaling,
is de schuldenaar 20 euro buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. Is het verzuim
dan reeds ingetreden? Is elke keer een 14-dagen brief vereist, een 14-dagenbrief is
rechtens immers niet hetzelfde als aanmaning? Moet de hoogte van de incassokosten
elke keer aangezegd worden? Duidelijkheid op deze onderdelen, in samenhang met het
reeds bestaande artikel 6:96 lid 6 Burgerlijk Wetboek (BW), zou de rechtszekerheid
ten goede komen.
De leden van de CDA-fractie zijn enigszins tevreden met de stap die is gezet om ongewenste
cumulatie van incassokosten tegen te gaan. Echter zijn deze leden van mening dat met
de gekozen oplossing iemand nog steeds snel op hoge kosten kan uitkomen, kosten die
niet in verhouding staan tot het verschuldigde periodebedrag. Deze leden begrijpen
dat er gekozen is om het drempelbedrag van € 266,67 te hanteren omdat dit het drempelbedrag
is waarvoor het minimum van € 40,– incassokosten geldt. Deze leden vragen waar dit
drempelbedrag op gebaseerd is.
Bij een abonnement van € 9,99 per maand kan men na drie maanden niet betalen al een
schuld hebben verzameld van € 80,–, zo constateren deze leden. Zij vragen de regering
waarom er zwaar wordt getild aan enkel het behouden van betalingsprikkels om schuldenaren
te bewegen tot betalen. In hoeverre is er overwogen om te bevorderen dat men bij betalingsachterstand
gewoonweg het abonnement stopgezet ziet, zo vragen deze leden. Op deze wijze wordt
er ook een verantwoordelijkheid gelegd bij de schuldeiser, zo menen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering cumulatie van incassokosten
wil beperken door bij termijnbetalingen beneden € 266,67 het bedrag te verlagen dat
per gemiste termijn aan incassokosten mag worden gerekend. Genoemde leden vinden de
voorgestelde verlaging van € 40,– naar € 20,– echter weinig substantieel. In de nieuwe
situatie kan dus nog steeds € 20,– per maand aan incassokosten gerekend worden, waardoor
de incassokosten alsnog flink oplopen. Deze leden vragen de regering om nader toe
te lichten waarom voor dit bedrag is gekozen en in hoeverre dit daadwerkelijk bij
zal dragen aan het terugdringen van excessieve cumulatie van incassokosten. Hoe verhoudt
dit zich tot het verbod op stapelen van maandelijkse bedragen tijdens procedures?
Ontstaan hierdoor niet onbedoeld situaties waarbij schuldenaren duurder uitkomen dan
als een schuldeiser de maandelijkse incassokosten niet zou mogen stapelen? Hoe kijkt
de regering hiernaar? Klopt het dat in een eerdere versie van het wetsvoorstel was
opgenomen dat er per zes maanden maximaal € 40,– aan incassokosten mag worden gerekend?
Waarom heeft de regering nu toch voor het huidige voorstel gekozen? Zijn er nog andere
opties om de cumulatie van incassokosten te beperken? Kan de regering dit in kaart
brengen?
5. Regeldrukeffecten
5.1 Toezicht
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre één audit van vier uur per drie jaar
voldoende is om de kwaliteitsverbetering van de incassobranche te waarborgen. Is voor
een kwaliteitsverbetering niet een frequentere periodieke toetsing noodzakelijk dan
slechts eens in de drie jaar? Hoe heeft de regering de frequentie ten opzichte van
het belang van toetsing gewogen? Wat is de praktijk en ervaring bij vergelijkbare
vergunningsstelsels? Deze leden vragen of de regering hier nader op in kan gaan.
6. Uitvoeringslasten registratieplicht, toezicht op de naleving en handhaving
6.1 Uitvoering rondom het register
De leden van de VVD-fractie achten het van belang in het kader van de aanbevelingen
van de Commissie-Bosman (de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties(TCU)) dat
mogelijke problemen in de uitvoering zo vroeg mogelijk moeten worden gesignaleerd.
Deze leden lezen in dat kader dat bij een strategische verkenning naar de uitvoering
van dit wetsvoorstel is gekeken of uitvoering van de nieuwe taken in overeenstemming
zijn met de missie, visie en businessarchitectuur van de Dienst Justis. In hoeverre
zijn bij deze verkenning knelpunten aan het licht gekomen? Is er sprake geweest van
een soort uitvoeringstoets door Justis, en zo ja, is de regering bereid deze te delen
met de Kamer?
De leden van de SGP-fractie plaatsen vraagtekens bij de keuze voor de Dienst Justis
als toezichthouder op de incassodienstverlening. Kan de regering aangeven om welke
reden de regering vasthoudt aan deze keuze, ondanks het advies van de Afdeling om
het BFT als toezichthouder aan te merken? Hoe wenselijk en werkbaar acht de regering
het over drie instanties versnipperde toezicht in dit wetsvoorstel? Zijn de desbetreffende
instanties hierover geconsulteerd en hoe beoordelen zij op dit specifieke punt de
uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel?
6.2 Toezicht op de naleving en handhaving
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Inspectie J&V er niet is om klachten van
individuele schuldeisers of schuldenaren te behandelen. Dergelijke klachten dienen
volgens de regering door de incassodienstverleners zélf te worden afgedaan of via
een geschillenregeling. Deze leden begrijpen dat de Inspectie J&V geen individuele
klachten afhandelt en dat een geschillenregeling de voorkeur verdient. Toch vragen
deze leden of de Inspectie J&V eventuele individuele klachten over mogelijke malafide
incassodienstverleners wel kan voorzien van een inhoudelijke reactie. Als er gegronde
redenen zijn voor een schuldenaar om een klacht te willen indienen over een incassodienstverlener,
dan is een enkele (terug)verwijzing van de Inspectie J&V naar diezelfde incassodienstverlener
om de klacht te laten behandelen naar de mening van deze leden geen adequate oplossing.
Deelt de regering deze mening?
7. Privacy Impact Assessment
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering schrijft dat bij vaststelling van
de uitvoering en bij (eventuele) lagere regelgeving een privacytoets zal plaatsvinden.
Geldt dit ook voor het in artikel 19 genoemde samenwerkingsprotocol dat wordt gemaakt
tussen de Minister voor Rechtsbescherming, het BFT, de deken, de ACM en de Autoriteit
Financiële Markten (AFM)? Graag ontvangen deze leden een reactie hierop.
8. Financiële consequenties
De leden van de VVD-fractie stellen dat artikel 45g lid 4 van de Advocatenwet regelt
dat het bedrag van de bestuurlijke sancties dat wordt opgelegd door de deken ten bate
komt aan de Nederlandse orde van Advocaten. Deze leden menen dat dit ook geldt voor
de bestuurlijke sancties die de deken op grond van dit wetsvoorstel kan opleggen.
Komen de bedragen die worden opgelegd door het BFT ook ten bate van het BFT? Komen
de bedragen die worden opgelegd door de Minister voor Rechtsbescherming ook ten bate
van de kosten voor het toezicht van de Inspectie J&V? Indien dit niet het geval is,
kan de regering toelichten waarom hier niet voor is gekozen?
9. Voorbereiding van het wetsvoorstel
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering verwijst naar een concept-initiatiefwet
van ChristenUnie en PvdA1. In die initiatiefwet stond reeds een uitgebreide uitwerking van kwaliteitseisen
voor incassobureaus. In hoeverre heeft de regering dit benut bij het opstellen van
het wetsvoorstel? Is de regering bereid bij de verdere uitwerking van de kwaliteitseisen
de elementen uit de concept-initiatiefwet te benutten?
10. Consultatie
10.1 Level playing field in de incassodienstverlening
De leden van de D66-fractie lezen dat de NVI heeft aanbevolen om incassodienstverleners
inzicht te geven in de basisregistratie personen, om te kunnen waarborgen dat de incasso
aan het juiste adres is gericht en zich ervan te vergewissen of er de schuldenaar
is opgenomen in de Verwijsindex Schuldhulpverlening (VISH). Deze leden lezen dat de
regering hiertoe niet over zou willen gaan, omdat gerechtsdeurwaarders dit ook niet
kunnen in het geval van een minnelijk traject. Deze leden missen hier een inhoudelijke
argumentatie van de zijde van de regering om de bevoegdheden van de incassodienstverleners
hier niet uit te breiden. Deze leden zien de voordelen van deze extra bevoegdheid
voor incassodienstverleners. Het kan immers voorkomen dat een schuldenaar nodeloze
kosten gerekend krijgt. Zij vragen of de regering deze voordelen ook ziet en of zij
bereid zijn deze aanbeveling van de NVI te heroverwegen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat zowel de Nederlandse orde van advocaten
(NOvA) als de KBvG en nog enkele andere organisaties vragen hebben over hoe gerechtsdeurwaarders
die zich ook bezighouden met buitengerechtelijke incasso’s en incassoadvocaten ingepast
worden in de voorgestelde registersystematiek. Deze leden hebben hier ook vragen over.
In hoeverre zal de introductie van een incassoregister, waar de gerechtsdeurwaarders
en de advocaten niet in terug te vinden zijn, niet tot verwarring leiden bij mensen
die een incassobrief op de deurmat krijgen, van bijvoorbeeld een advocatenkantoor
dat ook incasso’s doet. Nu al leidt dit geregeld tot verwarring omdat mensen het idee
hebben dat zij, omdat de brief afkomstig is van een advocaat, in een juridische procedure
terecht zijn gekomen. Deze leden vragen de regering hoe er zorg wordt gedragen voor
het informeren van mensen dat zij niet alleen in het incassoregister moeten kijken,
maar ook het gerechtsdeurwaardersregister en het advocatentableau. Ook vragen deze
leden of deze doorverwijzingen en de daarmee gepaarde kans op verwarring, mogelijk
fraudegevoelig is.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering nader kan ingaan op de
suggestie van de NVI om geregistreerde incassodienstverleners (beperkte) inzage te
geven in de basisregistratie persoonsgegevens, om een adresverificatie te doen en
in de VISH te zien of iemand een actieve aanvraag voor schuldhulpverlening heeft lopen.
Zou een goed gereguleerde bevoegdheid op dit punt kunnen bijdragen aan zorgvuldiger
incasso en het voorkomen van het oplopen van schulden?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de NVI gesuggereerd heeft incassobureaus ook
inzage te verschaffen in de basisregistratie persoonsgegevens teneinde de schulden
van mensen eerder te signaleren en op te lossen. Kan de regering ingaan op de (on)mogelijkheden
ten aanzien van deze suggestie of een beperkte vorm van inzage? Is het niet vreemd
dat enkel een gerechtsdeurwaarder hier gebruik van kan maken, terwijl een eerdere
adresverificatie mogelijk kan leiden tot eerdere signalering van schulden en onnodig
oploop van kosten kan voorkomen? Welke rol kan ook de VISH hierin vervullen, zeker
nu gemeenten bij actieve schuldhulpverlening hiervan in de basisregistratie persoonsgegevens
een aantekening van maken via VISH?
10.2 Verkochte vorderingen
De leden van de SP-fractie vragen ook aandacht voor de ongewenste gevolgen van de
praktijk van het doorverkopen van vorderingen. Deze leden vragen of het klopt dat
bij verkoop van vorderingen de debiteur 21 procent extra kosten moet betalen. Waarom
komen deze kosten niet voor rekening van de schuldeiser? Vindt de regering ook dat
meerkosten bij de verkoop van vorderingen voor rekening van de verkoper (schuldeiser)
moeten blijven aangezien de debiteur geen invloed heeft op de keuze of de vordering
al dan niet verkocht wordt? Zo nee, kan uitgebreid worden uiteengezet waarom niet?
10.3 Wetsvoorstel in relatie tot schulden
De leden van de SP-fractie wijzen op de position paper van de NVI, waarin zij stellen
te twijfelen aan de effectiviteit van het voorliggende wetsvoorstel. Kan de regering
reflecteren op het verwijt dat met dit wetsvoorstel een groot en kostbaar stelsel
van criteria, administratie en toezicht wordt opgetuigd, maar dat het maar de vraag
is of de echte problemen met schulden door dit wetsvoorstel worden opgelost?
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 2. Reikwijdte
De leden van de SGP-fractie constateren dat overheidsorganisaties, als het Centraal
Justitieel Incassobureau (CJIB) en bestuursorganen die invorderingen doen, niet onder
dit wetsvoorstel vallen. Toch speelt ook de overheid een belangrijke rol in de problematische
schuldenproblematiek. Welke mogelijkheden ziet de regering om de overheid juist een
voorbeeldrol te laten vervullen in het terugdringen van schulden als gevolg van invorderingen?
Zou de reikwijdte van dit wetsvoorstel zich ook niet tot deze instanties moeten uitstrekken,
zodat het effect van dit wetsvoorstel nog groter is?
Artikel 18. Civielrechtelijke gevolgen
De leden van de SP-fractie lezen dat in artikel 18 van het wetsvoorstel is geregeld
dat een debiteur geen incassokosten verschuldigd is voor werkzaamheden van een niet-geregistreerde
incassodienstverlener. Wat deze leden betreft is dat een goede zaak, omdat dit schuldeisers
stimuleert om alleen gebruik te maken van incassodienstverleners die geregistreerd
zijn. Toch lijkt het erop dat lid 2 van artikel 18 nu op zijn minst onhandig geformuleerd
is, omdat er nog wel incassokosten in rekening worden gebracht wanneer de schuldeiser
zelf al de maximale incassokosten in rekening heeft gebracht voordat de niet-geregistreerde
of geschorste incassodienstverlener wordt ingeschakeld; of wanneer na het inschakelen
van de niet-geregistreerde of geschorste incassodienstverlener een wel geregistreerde
incassodienstverlener of deurwaarder wordt ingeschakeld en deze de incassokosten opnieuw
in rekening brengt. Ziet de regering in dat dit betekent dat een schuldeiser in deze
gevallen alsnog ongestraft gebruik kan maken van een niet-geregistreerde incassodienstverlener?
Is de regering bereid lid 2 van artikel 18 hierop aan te passen, zodanig dat dit niet
meer mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Artikel 19. Relatie tussen verschillende toezichthouders
De leden van de SP-fractie lezen in hoofdstuk 5 dat een verregaande samenwerking en
informatie-uitwisseling tussen diverse toezichthouders wordt voorgesteld, maar hoe
dat er precies uit moet komen te zien is deze leden niet duidelijk, te meer omdat
de regering te kennen geeft, dat: «Over de invulling van het samenwerkingsprotocol, genoemd in artikel 19, derde lid,
zullen nog nadere overleggen plaatsvinden.». Hoe moeten deze leden dit nu beoordelen? Kan op zijn minst een denkrichting met
de Kamer gedeeld worden, hoe die samenwerking er nu uit moet komen te zien?
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.