Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Ellian inzake de limiet aan de lengte van processtukken
Vragen van het lid Ellian (VVD) aan de Minister voor Rechtsbescherming over de limiet aan de lengte van processtukken (ingezonden 9 april 2021).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 18 mei 2021). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2539.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Advocaten starten kort geding om limiet aan lengte
processtukken»?1
Antwoord 1
Ja
Vraag 2
Wat vindt u van de ontstane situatie waarin advocaten zich genoodzaakt zien een kort
geding tegen de staat te starten over de maximumomvang van processtukken?
Antwoord 2
Ik heb over de ontstane situatie navraag gedaan bij de Raad voor Rechtspraak (hierna:
de Raad) en bij de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de NOvA). Van de Raad heb
ik begrepen dat de besturen van de gerechtshoven bezorgd zijn over de toename van
de omvang van de processtukken en dat behoefte bestaat aan een landelijk uniforme
maatregel waarmee regie kan worden gevoerd. Dit heeft ertoe geleid dat de gerechtshoven
in twee van hun landelijke procesreglementen die per 1 april 2021 in werking zijn
getreden, bepalingen hebben opgenomen waarin de lengte van processtukken wordt gereguleerd.
Het betreft de artikelen 2.11 en 9.5.1. van het landelijk procesreglement voor civiele
dagvaardingszaken bij de gerechtshoven en artikel 1.1.1.5 van het procesreglement
verzoekschriftprocedures handel- en insolventiezaken gerechtshoven. Hierin is vastgelegd
dat de memorie van grieven en de memorie van antwoord ieder niet meer dan 25 bladzijden
beslaan. Als bij antwoord incidenteel hoger beroep wordt ingesteld beslaan deze stukken
niet meer dan 15 bladzijden en dit geldt ook voor memories na getuigenverhoor of deskundigenbericht.
Een partij kan gemotiveerd verzoeken om een processtuk van grotere omvang te mogen
indienen en hierop moet zo spoedig mogelijk worden beslist. Zo’n verzoek is bijvoorbeeld
mogelijk vanwege de juridische of feitelijke complexiteit, of nieuwe feiten en omstandigheden.
De Raad heeft mij laten weten dat de gerechtshoven met de regulering van de lengte
van processtukken niet beogen om partijen te beknotten in hun mogelijkheid om het
geschil, hun stellingen en verweren in een processtuk uiteen te zetten. Wel beoogd
is om te voorkomen dat processtukken omvangrijker worden dan redelijkerwijs nodig
is. De Raad geeft aan dat de gerechtshoven vinden dat daarmee een goede, efficiënte
en kostenbewuste procesvoering met diepgang in het debat tussen advocaten en rechters
wordt gediend. Omdat een advocaat altijd gemotiveerd kan verzoeken om een processtuk
van grotere omvang in te dienen, is volgens hen gewaarborgd dat de toegang tot de
rechter niet in geding is en dat met een redelijke uitvoering van de nieuwe bepalingen
het beginsel van hoor en wederhoor wordt gewaarborgd.
Van de Raad heb ik vernomen dat 62 advocaten zich niet kunnen vinden in de nieuwe
bepalingen. Volgens deze advocaten zijn de gerechtshoven niet bevoegd om de genoemde
bepalingen in hun procesreglementen op te nemen. Zij hebben de besturen van de gerechtshoven
gesommeerd deze bepalingen in te trekken.
Volgens de Raad hebben de hoven hieraan geen gehoor gegeven. Hierop is een kort geding
aanhangig gemaakt. De NOvA heeft mij laten weten dat zij niet als procespartij is
betrokken, maar dat zij deze procedure namens de gehele balie steunt.
Vraag 3
Wat vindt u van het feit dat de advocatuur niet tijdig is geconsulteerd bij een ingrijpende
maatregel als beperking van de lengte van processtukken?
Antwoord 3
De Rechtspraak is bevoegd om procesreglementen vast te stellen. Daarbij is gebruikelijk
dat overleg plaatsvindt met de advocatuur. Dit overleg is een zaak tussen de Rechtspraak
en de advocatuur. Volgens de NOvA is er in november 2020 aandacht gevraagd voor de
gang van zaken en is in januari 2021 door het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel Hoven
(LOVCH) gehoor gegeven aan het verzoek van de NOvA om de adviescommissies intellectuele
eigendom en burgerlijk procesrecht alsnog te consulteren. De NOvA heeft haar standpunt
in diverse nieuwsberichten op de website toegelicht.
Van de Raad heb ik begrepen dat de gerechtshoven in het landelijk dekenberaad van
5 februari 2020 een toelichting hebben gegeven op het voornemen om de procesreglementen
aan te passen. Ook begrijp ik dat met de landelijk deken en met de adviescommissies
van de NOvA voor intellectuele eigendom en burgerlijk procesrecht in december 2020
en januari 2021 gesprekken hebben plaatsgevonden. De NOvA heeft mij laten weten dat
volgens haar geen tijdig overleg met de advocatuur heeft plaatsgevonden over de invoering
van de nieuwe regels. Wat haar betreft kan een toelichting in het genoemde dekenberaad
van 5 februari 2020 niet betekenen dat daarmee de advocatuur is geconsulteerd. De
dekens hebben volgens de NOvA geen bemoeienis met wijziging van procesreglementen.
Ik onthoud mij van een standpunt hierover. Het vaststellen van procesreglementen is
een bevoegdheid van gerechtsbesturen. Het overleg is een zaak van partijen en dit
punt is onderdeel van de beoordeling door de rechter.
Vraag 4
Hoe beoordeelt u het standpunt dat een beperking aan de lengte van processtukken slechts
bij wet geregeld kan worden?
Antwoord 4
Ook deze vraag ligt ter beoordeling voor bij de rechter en ik onthoud mij derhalve
van commentaar.
Vraag 5
Is het mogelijk de door de gerechtshoven ingevoerde maatregel tijdelijk op te schorten?
Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, wat kunt u doen om de ontstane situatie te de-escaleren?
Antwoord 5
De bevoegdheid tot het tijdelijk opschorten van de maatregel ligt bij de besturen
van de gerechtshoven. Het is dan ook niet aan de mij om een dergelijke maatregel op
te schorten. De Raad heeft mij laten weten dat de gerechtshoven nog steeds bereid
zijn tot overleg over de uitvoering, monitoring en evaluatie van de nieuwe bepalingen.
Het lijkt mij wenselijk dat de NOvA en de gerechtshoven met elkaar over de nieuwe
bepalingen in gesprek blijven. Gezien de rechtstatelijke positie van rechtspraak,
advocatuur en het ministerie, zie ik op dit moment geen actieve rol voor mij weggelegd
in dit conflict. Zowel advocatuur als rechtspraak kunnen als geen ander de weg naar
een minnelijk overleg vinden en ik vertrouw erop dat zij zich daarvoor zullen inzetten.
Als dat niet lukt vanwege een fundamenteel verschil van inzicht, staat het partijen
vrij om de rechter te vragen een knoop door te hakken.
Vraag 6
Bent u bereid in gesprek te gaan met de rechtspraak en de Nederlandse Orde van Advocaten
over de ontstane situatie met als doel een slepende juridische procedure te voorkomen?
Antwoord 6
Zie hiervoor het antwoord bij vraag 5, laatste alinea
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.