Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van lid Boswijk over lozingen van de chemische industrie op het oppervlaktewater
Vragen van het lid Boswijk (CDA) aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over lozingen van de chemische industrie op het oppervlaktewater (ingezonden 9 april 2021).
Antwoord van Minister Van Nieuwenhuizen Wijbenga (Infrastructuur en Waterstaat) (ontvangen
10 mei 2021).
Vraag 1
Heeft u de tv-uitzending «Troebele wateren» in de KRO-NCRV-serie «De vuilnisman» op
4 april jl. gezien, over lozingen van de chemische industrie op het oppervlaktewater
en de gevolgen daarvan voor drinkwaterbedrijven?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Op basis van welk beleid kunnen zogenoemde «opkomende stoffen» geloosd worden, zonder
dat bekend is wat de effecten zijn op langere termijn?
Antwoord 2
Opkomende stoffen zijn stoffen die in het (water)milieu terecht kunnen komen, maar
nog niet zijn genormeerd en waarvan ook nog niet precies bekend is of en in hoeverre
ze schadelijk voor de gezondheid of leefomgeving zijn. Een initiatiefnemer dient bij
het aanvragen van een vergunning gegevens te overleggen over alle stoffen waarvan
bekend is dat deze mogelijk in de lozing aanwezig kunnen zijn. Op basis van deze informatie
zal het bevoegd gezag een afweging maken en, indien mogelijk, onder voorwaarden een
lozing toe staan.
Vraag 3
Klopt het dat er niet één actueel overzicht is voor heel Nederland waar fabrieken
hun afvalwater lozen? Deelt u de mening dat een dergelijk overzicht nuttig en nodig
is? Zo ja, welke stappen neemt u om het bedoelde overzicht te realiseren?
Antwoord 3
Het is aan het bevoegd gezag (tevens waterbeheerder) om overzicht voor het eigen beheergebied
bij te houden. Belangrijk daarbij is dat er goede samenwerkingsverbanden zijn tussen
de verschillende partijen, zoals bij de Schone Maaswaterketen waar waterschappen,
drinkwaterbedrijven, Rijkswaterstaat en mijn ministerie kennis en expertise bij elkaar
brengen. Waar dit toe kan leiden is te zien in de atlas voor een Schone Maas2 die inzicht geeft in de invloed van de omgeving op de waterkwaliteit van de Maas.
Eén overzicht voor heel Nederland is niet voor handen en ook niet nodig omdat hier
regionaal goed invulling aan kan worden gegeven.
Vraag 4
Klopt het dat er door het bevoegd gezag niet permanent metingen worden uitgevoerd,
maar dat drinkwaterbedrijven zelf moeten constateren wanneer de normen door lozingen
van afvalwater worden overschreden? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Antwoord 4
Nee, er is een intensief monitoringsprogramma waarbij het bevoegd gezag zowel de kwaliteit
van afvalwaterlozingen controleert als monitoring uitvoert in het oppervlaktewater.
Daarnaast beschikt elk bedrijf met een watervergunning over een meet- en beheerplan
waarin is aangegeven welke monitoring het bedrijf zelf uitvoert om de continuïteit
van de waterzuivering te kunnen garanderen. Het bevoegd gezag neemt hiervoor voorschriften
op in de vergunning. Tot slot, en dit is specifiek voor het drinkwater, monitoren
de drinkwaterbedrijven de concentraties in het oppervlaktewater dat wordt gebruikt
voor de bereiding van drinkwater en in het drinkwater zelf. Indien er bij één van
deze monitoringspunten een omissie wordt geconstateerd zal het bevoegd gezag actie
ondernemen.
Vraag 5
Klopt het dat zijtakken van rivieren niet onder het toezicht van Rijkswaterstaat vallen,
maar van decentrale overheden? Zo ja, wat is daarvan de reden en acht u dit wenselijk?
Antwoord 5
Dat is afhankelijk van wie is aangewezen als waterbeheerder van de betreffende zijtak.
Het beheer van oppervlaktewater is voor de rijkswateren belegd bij Rijkswaterstaat
en voor regionale wateren bij de waterschappen. Deze instanties zijn verantwoordelijk
voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Een volledig overzicht van het oppervlaktewater
dat is aangewezen als rijkswater is opgenomen in bijlage 2 van de waterregeling3. In het geval van Chemelot-Sitech vindt de afvalwaterlozing plaats in regionaal water.
Het Waterschap Limburg is daarvoor het bevoegde gezag.
Vraag 6
Uit de uitzending blijkt dat op basis van economische motieven wordt afgeweken van
normen om bepaalde stoffen te lozen op het oppervlaktewater. Klopt dat? Zo ja, op
welke wijze worden deze «economische motieven» afgewogen tegen de risico’s voor de
volksgezondheid op korte en langere termijn?
Antwoord 6
Een initiatiefnemer zal in alle gevallen de Best Beschikbare Technieken (BBT) moeten
toepassen om emissies te beperken. Met BBT wordt bedoeld de meest doeltreffende methoden
die technisch en economisch haalbaar zijn om emissies te beperken. Hierbij zal afhankelijk
van de schadelijkheid van een stof door het bevoegd gezag in meer of mindere mate
inspanning worden gevraagd van de initiatiefnemer. Om hier een goede afweging in te
kunnen maken heb ik het handboek «Kosteneffectiviteit van maatregelen ter beperking
van emissiebeperkende maatregelen» vastgesteld. Met dit handboek kan berekend worden
of de baten nog opwegen tegen de lasten en kan op basis hiervan economisch gemotiveerd
worden waar de grens ligt. Een initiatiefnemer is verplicht om elke maatregel uit
te voeren welke gezien kan worden als economisch redelijk. Vervolgens wordt met de
immissietoets gecontroleerd of de emissie (na toepassing van BBT) in voldoende mate
is beperkt en niet leidt tot overschrijding van de milieukwaliteitsnormen voor de
ecologische toestand en drinkwaterkwaliteit. Indien een overschrijding wordt voorspeld
zal de emissie verder moeten worden beperkt alvorens deze kan worden toegestaan. Indien
er sprake is van een opkomende stof zal het bevoegd gezag contact opnemen met het
RIVM met het verzoek een norm af te leiden. Een schematische weergave van de te nemen
stappen bij vergunningverlening is opgenomen in figuur 1 en een uitgebreidere toelichting
staat op de website van de helpdesk water4.
Figuur 1: schematische weergave beoordeling wateremissie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.