Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kuiken over de toegenomen geweldscriminaliteit onder jongeren
Vragen van het lid Kuiken (PvdA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over toegenomen geweldscriminaliteit onder jongeren (ingezonden 11 maart 2021).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) en van Minister Dekker
(Rechtsbescherming) (ontvangen 6 mei 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2020–2021, nr. 2233.
Vraag 1
Kent u de berichten «Opnieuw meer jongeren verdacht van ernstige geweldsdelicten'
en «Jonge geweldplegers zorgelijke trend in jaarbeeld OM over 2020»?1, 2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u verklaren hoe het komt dat er twee jaar op rij sprake is van een forse toename
van het aantal minderjarigen dat verdacht wordt van ernstige geweldsmisdrijven waaronder
doodslag? Zo ja, wat is uw verklaring? Zo nee, waarom niet en hoe kunt het probleem
dan goed aanpakken?
Antwoord 2
De cijfers van OM laten de laatste twee jaar een toename zien van (het aandeel) minderjarigen
dat verdacht wordt van een ernstig geweldsdelict en (een poging) tot doodslag en (een
poging tot) moord. Daar zitten ook de wapenfeiten bij. Daartegenover staat dat er
in het algemeen sprake is van een dalende trend in de jeugdcriminaliteit. Het totaalaantal
jeugdige verdachten dat in aanraking komt met het OM neemt de afgelopen jaren af;
het afgelopen jaar met 12% ten opzichte van 2019. Dit laat helaas onverlet dat bepaalde
jongeren zich (meer) lijken te richten op bepaalde fenomenen. Dit zijn ontwikkelingen
die nauwlettend worden gevolgd. Om een verklaring te kunnen geven van deze ontwikkeling
is nader (wetenschappelijk) onderzoek nodig. De komende tijd verschijnt een aantal
rapportages (zoals de Monitor Jeugdcriminaliteit) dat zal helpen bij het duiden en
de analyse van deze cijfers. De Minister voor Rechtsbescherming zal uw Kamer voor
de zomer nader informeren over de ontwikkelingen in de jeugdcriminaliteit.
Vraag 3
Acht u het mogelijk dat er geen sprake is van een daadwerkelijke toename maar dat,
zoals de woordvoerder van het openbaar ministerie (OM) suggereert, de toename ook
verklaard kan worden uit het feit dat er meer zicht op deze groep delinquenten is?
Zo ja, waarom acht u dit mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Vraag 4
Deelt u de mening van de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal dat jongeren
die in aanraking komen met criminaliteit de neiging hebben af te glijden vanwege het
grote geld dat in de zware criminaliteit verdiend kan worden en dat het plegen van
(meer) ernstige geweldsdelicten daarvan het gevolg is? Zo ja, waarom en wat doet u
en wat gaat u doen om te voorkomen jongeren de verlokking van criminaliteit beter
kunnen weerstaan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Voor het antwoord op het eerste deel van uw vraag verwijs ik u naar mijn antwoord
op vraag 2.
Om te zorgen dat jongeren de verlokkingen van (zware) criminaliteit beter kunnen weerstaan,
wordt in de aanpak van jeugdcriminaliteit, naast repressie, nadrukkelijk ook ingezet
op preventie. We richten ons beleid op de preventieve dadergerichte aanpak van fenomenen
zoals overvallen, straatroof en andere geweldsdelicten en het vergroten van de weerbaarheid
van jongeren door in te spelen op belangrijke risico- en beschermende factoren. Dat
begint onder meer met het stimuleren van het lokaal en op school vroegtijdig signaleren
van ernstig antisociaal of agressief gedrag van jonge kinderen en een aanpak met behulp
van effectieve gedragsinterventies die kinderen en hun ouders helpt. Daarbij worden
effectieve gedragsinterventies voor kinderen van 12–18 jaar, zoals de gedragsinterventie
«Alleen Jij Bepaalt Wie je bent», actief onder de aandacht gebracht van scholen en
gemeenten.
In het kader van het breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit
(BOTOC) zetten we samen met onze ambtsgenoten van SZW, BZK, VWS en OCW in op een integrale
en wijkgerichte aanpak die ervoor moet zorgen dat jongeren de verlokking van criminaliteit
beter kunnen weerstaan. Acht gemeenten die nadrukkelijk met ondermijnende jeugdcriminaliteit
kampen, hebben extra geld gekregen om hun wijkgerichte preventieve aanpak te versterken
met maatregelen en interventies die het veiligheidsdomein en sociaal domein verbinden.
Daarnaast zet ook een aantal RIEC’s in op een aanpak om te voorkomen dat jongeren
in de (ondermijnende) criminaliteit terecht komen of hier verder in afglijden.
Een ander belangrijk onderdeel van de preventieve aanpak van ondermijnende criminaliteit
is het doen van wetenschappelijk onderzoek, onder meer naar de achtergronden van jongeren
die in verschillende leeftijdsgroepen betrokken raken bij zware en georganiseerde
criminaliteit; de toetredingsmechanismen via welke die betrokkenheid tot stand komt
en vooral de elementen voor succesvolle interventies. Dit helpt bij de analyse van
de oorzaken en daarmee de doorontwikkeling van het beleid3.
Vraag 5
Deelt u de mening van de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal dat «een
breed offensief [...] hard nodig is om dit maatschappelijke probleem aan te pakken»
en dat «alleen met het strafrecht [...] je dit maatschappelijke probleem niet» oplost?
Zo ja, aan welke brede aanpak denkt u? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Ik ben het met de voorzitter van het College eens dat alleen met het strafrecht deze
situatie niet wordt opgelost. De door het OM genoemde problematiek moet nader worden
geanalyseerd en de uitkomsten worden betrokken bij het bepalen en uitvoeren van een
aanpak. Repressie zonder preventieve aanpak op criminaliteitsfenomenen is het dweilen
met de kraan open. Bij de aanpak zoals genoemd bij het antwoord op vraag 4 wordt nadrukkelijk
samengewerkt tussen de verschillende landelijke en regionale partners, onder andere
op basis van de algemeen bekende en hier genoemde risicofactoren vanuit wetenschappelijk
onderzoek.
Het actieplan Wapens en Jongeren is hiervan een goed voorbeeld. Dit plan is in nauwe
samenwerking met gemeenten en diverse andere partners tot stand gekomen en op 11 november
2020 aan uw Kamer aangeboden. De aangekondigde acties zijn preventief, proactief en
repressief van aard en worden sedertdien samen met de betrokken partijen verder uitgewerkt
en uitgevoerd. Mede naar aanleiding van de steekincidenten van afgelopen jaar wordt
in samenwerking met o.a. politie, OM, reclassering en een aantal gemeenten ook de
aanpak van jeugdgroepen herijkt.
Vraag 6
Deelt u de mening dat voor jongeren, vooral als zij nog aan het begin van een criminele
carrière staan en leerplichtig zijn, het bieden van toekomstperspectief door middel
van een degelijke opleiding er aan kan bijdragen dat jongeren op het rechte pad terugkomen
en blijven? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Ja die mening deel ik. Strafrechtelijk optreden alleen is niet voldoende om jongeren
op het rechte pad te houden of krijgen. Toekomstperspectief is van groot belang en
kan bijdragen aan de positieve ontwikkeling van jongeren. De ervaring leert dat jongeren
die met problemen op twee of meer leefgebieden (schulden, werk/opleiding, wonen, identificatiedocument
en/of zorg) kampen, vanwege hun kwetsbare situatie verhoogd risico lopen om in de
criminaliteit te belanden.
Gemeenten ondersteunen jongvolwassenen bijvoorbeeld op hun pad naar opleiding of arbeid.
Belangrijk – ook ter voorkoming van recidive – is hierbij dat de spelers in het veiligheidsdomein,
zoals politie en OM – maar ook DJI, de reclassering en de zorg- en veiligheidshuizen –
samenwerken met de partners in de zorg en het sociaal domein.
Vraag 7
Deelt u de mening dat als voorwaarde bij een straf of als maatregel aanvullend aan
een straf het opleggen van een verplichting tot het behalen van een startkwalificatie
kan bijdragen aan het voorkomen dat jongeren afglijden in een criminele carrière?
Zo ja, hoe gaat u hier een bijdrage aan leveren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
De redenering achter deze vraag begrijp ik. Het zou mooi zijn als iedere jongere die
startkwalificatie kan halen en het is goed kwetsbare jongeren daarbij te ondersteunen,
zowel gedurende als na de detentie. Ondersteuning van kwetsbare jongeren is onderdeel
van de gemeentelijke aanpak van jeugdcriminaliteit, zowel in het kader van het voorkomen
van daderschap als in het kader van de re-integratie van ex-gedetineerden. Zie ook
het antwoord op vraag 6.
Vraag 8
Deelt u de mening van de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal dat brede
coalities nodig zijn om deze jongeren op het juiste spoor te brengen, en vooral te
houden? Zo ja, past een wijkaanpak zoals in Rotterdam-Zuid in dat kader? Zo nee, waarom
deelt u die mening niet?
Antwoord 8
Ja. Een kwetsbare wijk kan een voedingsbodem zijn voor (ondermijnende) criminaliteit.
Integrale wijkaanpakken zoals in Rotterdam Zuid kunnen een belangrijke bijdrage leveren
aan het voorkomen dat jongeren afglijden naar criminaliteit, omdat op verschillende
(leef)gebieden wordt ingezet op alternatieven en kansen. Het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties is daarom – onder meer geïnspireerd door het Nationaal
Programma Rotterdam Zuid – samen met de Ministeries van JenV, OCW, SZW en VWS het
interbestuurlijk programma Leefbaarheid en Veiligheid gestart, waarover de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer separaat heeft geïnformeerd.
Met de preventieve aanpak van ondermijning wordt zoveel mogelijk bij dit BZK-programma
aangesloten4.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.